ECLI:NL:GHAMS:2023:548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.316.173/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht bij echtscheiding: belangenafweging tussen man en vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het huurrecht van een woning na echtscheiding. De man en de vrouw, die in 2017 zijn gehuwd, zijn inmiddels gescheiden. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om het huurrecht van de woning aan haar toe te wijzen, wat door de rechtbank is toegewezen. De man is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelde dat hij meer belang heeft bij het huurrecht omdat hij sinds 2015 in de woning woont en medische problemen heeft die hem belemmeren om elders te verblijven. De vrouw daarentegen heeft de zorg voor haar meerderjarige zoon, die nog op school zit, en heeft geen alternatieve woonruimte.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De man heeft de mogelijkheid om tijdelijk in een hotel te verblijven en komt binnenkort in aanmerking voor een seniorenwoning, terwijl de vrouw geen alternatieve woonruimte heeft en de zorg voor haar zoon moet dragen. Het hof concludeert dat het belang van de vrouw bij het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de man, vooral omdat de man in staat is om elders te verblijven. De verzoeken van de man zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.173/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/715308 / FA RK 22-1735
beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. O. Asscher te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Toughza te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 25 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een deel van de hiervoor genoemde beschikking van 1 juni 2022.
2.2
De vrouw heeft op 24 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de vrouw van 16 december 2022, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is de heer R. Achamlale opgetreden als tolk in de Marokkaanse taal.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 te [plaats] met elkaar gehuwd. Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 1 juni 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, die op 28 september 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en naar gesteld tevens de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
De vrouw heeft uit een eerder huwelijk een meerderjarige zoon, [jongmeerderjarige ] , geboren [in] 2005 (hierna te noemen: [jongmeerderjarige ] ). [jongmeerderjarige ] woont bij de vrouw.
De man heeft uit eerdere huwelijken drie meerderjarige kinderen van 35, 33 en 31 jaar oud.

4. De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning), met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4.2
De man verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het huurrecht van de woning aan hem wordt toegewezen. Subsidiair verzoekt de man te bepalen dat hij in de woning mag verblijven tot hij een eigen woning heeft toegewezen gekregen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt primair de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Bij vernietiging van de bestreden beschikking verzoekt zij subsidiair, naar het hof begrijpt, te bepalen dat het huurrecht van de woning met inboedel aan haar wordt toebedeeld.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
5.2
De man betoogt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht dan de vrouw. Hij stelt dat hij sinds september 2015 in de woning woont. [in] 2017 heeft hij de vrouw en haar zoon in huis genomen. Hij is zich er nooit bewust van geweest dat hij zijn woning kon kwijtraken als partijen gingen scheiden. Bovendien heeft de rechtbank geen rekening kunnen houden met zijn medische gesteldheid, omdat hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. Hij heeft diabetes en is hartpatiënt, waardoor hij niet in staat is om trap te lopen. Op dit moment verblijft hij een aantal nachten per week in het [X] Hotel, een tijdelijke opvangplek voor daklozen waar geen lift aanwezig is. De overige nachten slaapt hij, met toestemming van de vrouw, in de woning. Hij heeft geprobeerd een andere woning te vinden maar dit is niet gelukt. Zijn inkomen maakt het niet mogelijk een woning in de particuliere sector te huren, ook komt hij niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Verder heeft hij geen netwerk in Nederland waarbij hij terecht kan en ook bij zijn drie kinderen kan hij niet inwonen. De vrouw heeft daarentegen wel alternatieve woonruimte, zij kan namelijk bij haar moeder intrekken. De moeder van de vrouw woont ook in [plaats] en heeft een appartement met twee slaapkamers, aldus de man.
5.3
De vrouw stelt dat zij meer recht heeft op en belang heeft bij behoud van het huurrecht. Zij voert aan dat zij geen alternatieve woonruimte heeft en niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Zij heeft geen collega’s of kennissen bij wie zij kan verblijven. Ook kan zij niet bij haar moeder inwonen. Bovendien heeft de vrouw belang bij behoud van het huurrecht omdat zij de zorg draagt voor haar zoon, die ook in de woning woont en nog op school zit en die, ondanks zijn meerderjarigheid, nog altijd onder haar verantwoordelijkheid valt.
De man komt op basis van zijn leeftijd en medische gesteldheid eerder dan de vrouw voor vervangende woonruimte in aanmerking. Bovendien is de man meer zelfredzaam dan de vrouw omdat hij, in tegenstelling tot de vrouw, goed Nederlands spreekt. De man verblijft nog steeds een paar dagen per week in de woning en daaraan moet een einde komen, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben een groot belang bij het huurrecht van de woning. Het is daarbij van beide partijen aannemelijk geworden dat het vinden van vervangende woonruimte in (de omgeving van) [plaats] zeer moeilijk is, ook als een van hen zou beschikken over een urgentieverklaring. Het vinden van vervangende woonruimte die ook passend is, zal naar verwachting daarom langere tijd duren. Verder beschikken beide partijen over beperkte financiële middelen waardoor het vinden van een woning in de particuliere sector geen optie is. Ook is het voor beide partijen niet mogelijk om (tijdelijk) bij vrienden of familie te verblijven. De vrouw heeft gemotiveerd gesteld dat zij vanwege de medische gesteldheid van haar moeder niet met [jongmeerderjarige ] bij haar kan intrekken. Verder heeft zij geen familie of kennissen bij wie zij terecht kan. Ook voor de man is dit geen mogelijkheid; bij zijn meerderjarige zoons kan hij niet inwonen. In zoverre verschillen de (on)mogelijkheden van partijen om bij iemand in het netwerk te verblijven niet van elkaar.
Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Bij de weging van de belangen van partijen is voor het hof doorslaggevend dat de man een mogelijkheid heeft om elders te verblijven. Momenteel verblijft hij immers een deel van de week in het [X] Hotel en ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard hier te mogen blijven tot hij andere woonruimte heeft gevonden. Het hof begrijpt dat het verblijf in het [X] Hotel verre van ideaal is voor de man. Wel is ter zitting gebleken dat hij inmiddels woonruimte op de begane grond heeft gekregen, zodat hij geen trap meer hoeft te lopen. De vrouw kan niet terecht in het [X] Hotel omdat zij de zorg heeft voor haar zoon en zij onweersproken heeft gesteld dat zij daar niet samen mogen verblijven.
Verder wordt de man op 17 augustus 2023 65 jaar oud en komt dan in aanmerking voor een seniorenwoning. Dat zijn medische gesteldheid daaraan in de weg zou staan, heeft hij niet, dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof acht zijn kans om op enig moment passende alternatieve woonruimte te vinden dan ook groter dan die van de vrouw. Verder neemt het hof in de belangenafweging mee dat [jongmeerderjarige ] bij de vrouw in de woning woont. Het hof ziet, ondanks het feit dat [jongmeerderjarige ] (jong)meerderjarig is, aanleiding daarmee rekening te houden; [jongmeerderjarige ] is net achttien jaar, gaat nog naar school en gebleken is dat hij extra begeleiding nodig heeft, omdat hij samen met de vrouw een aantal jaar geleden van Marokko naar Nederland is verhuisd. Het hof beschouwt - vanwege zijn meerderjarigheid - de belangen van [jongmeerderjarige ] niet als zelfstandig belang, maar ziet in het voorgaande wel aanleiding om de verantwoordelijkheid die de vrouw voor [jongmeerderjarige ] heeft en het daarbij komende belang van haar bij het behoud van het huurrecht van de woning, mee te wegen.
Op grond van het voorgaande komt het hof dan ook tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Al het overige dat door partijen is aangevoerd, maakt deze belangenafweging niet anders.
5.5
De man heeft subsidiair verzocht te bepalen dat hij in de woning mag blijven totdat hij een eigen woning toegewezen heeft gekregen. Naar het hof begrijpt verzoekt de man hiermee om, als het hof het huurrecht aan de vrouw toewijst, daarbij een andere, latere ingangsdatum dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te bepalen.
Nog afgezien van het feit dat dit verzoek, wegens de onzekere toekomstige omstandigheid van het verkrijgen van eigen woonruimte door de man, te onbepaald is met betrekking tot de datum en reeds daarom dient te worden afgewezen, merkt het hof in dit verband nog het volgende op. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, nu partijen van elkaar zijn gescheiden, zij vanwege haar geloof - wanneer de man in de woning verblijft - altijd een hoofddoek dient te dragen, zelfs tijdens het slapen. De vrouw ervaart het verblijf van de man in de woning reeds om die reden als zeer stressvol en belastend en zij voelt zich in haar vrijheid beperkt. Zij verzet zich dan ook tegen dit verzoek. Bovendien blijkt uit een medische verklaring van de behandelend psychiater van de vrouw van 28 oktober 2022 dat de diagnose angst- en depressieve stoornis is gesteld, waarbij de belangrijkste psychosociale stressfactor de echtscheidingsproblematiek is en de strijd over wie het huis ten deel zal vallen. Voor herstel is behalve behandeling ook stressreductie nodig, aldus de psychiater. Ook al deze persoonlijke omstandigheden van de vrouw zouden naar het oordeel van het hof reeds voldoende zijn om het verzoek van de man af te wijzen.
Op grond van al het bovenstaande is het hof van oordeel dat het subsidiaire verzoek van de man dient te worden afgewezen.
5.6
Het hof zal de verzoeken van de man in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, C.E. Buitendijk en M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.