ECLI:NL:GHAMS:2023:550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.315.893/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gezamenlijk gezag en zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, en de vader, verweerder in principaal hoger beroep, zijn beiden betrokken bij de zorg voor hun kind. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2022 aangevochten, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om bevestiging van de zorgregeling en het gezamenlijk gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de zorg en opvoeding van [minderjarige]. De moeder heeft betoogd dat de vader niet in staat is om gezagsbeslissingen te nemen en dat er risico's zijn voor [minderjarige] door de problematische communicatie tussen de ouders. De vader heeft dit betwist en benadrukt dat hij een actieve rol in het leven van [minderjarige] wil behouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag te handhaven, wat het hof heeft overgenomen.

De zorgregeling is verder uitgewerkt, waarbij het hof heeft bepaald dat [minderjarige] in de even jaren de eerste helft van de mei-, zomer- en kerstvakantie bij de vader zal verblijven en in de oneven jaren de tweede helft. De overdracht van [minderjarige] zal plaatsvinden bij de moeder thuis, tenzij anders overeengekomen. Tevens is een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij de zorgregeling niet naleeft, gemaximeerd tot € 10.000,-. Het hof heeft de video- en geluidsopnamen van de vader buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet relevant zijn voor de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.315.893/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/712770 / FA RK 22-343
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , Suriname,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 18 mei 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 mei 2022.
2.2
De vader heeft op 17 november 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 3 januari 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 januari 2023 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, aanwezig via een videobelverbinding, bijgestaan door zijn advocaat, fysiek aanwezig;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De advocaat van de vader heeft ter zitting in hoger beroep pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook: de ouders) hebben vanaf maart 2017 tot september 2020 in Suriname samengewoond. Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is [minderjarige] geboren [in] 2017. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
De moeder is samen met de vader en [minderjarige] op 16 september 2020 met vakantie naar Nederland gegaan. De vader is op 29 september 2020 teruggekeerd naar Suriname. De moeder zou 28 oktober 2020 met [minderjarige] terugkeren naar Suriname maar is in Nederland gebleven om zich daar te vestigen.
3.3
De vader en [minderjarige] hebben (in ieder geval) vanaf oktober 2020 tot maart 2021 contact gehad via beeldbellen. Tijdens het verblijf van de vader in Nederland in de periode augustus 2021 – september 2021 heeft de vader [minderjarige] in de weekenden gezien.
3.4
[minderjarige] is vanaf 5 augustus 2022 tot en met 19 augustus 2022 bij de vader verbleven, die toen naar Nederland was overgekomen.
3.5
De moeder oefende tot de bestreden beschikking alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.6
Ten tijde van de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep was de raad gestart met een beschermingsonderzoek naar [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, naar aanleiding van de verzoeken van de vader en de moeder,
- bepaald dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige] ;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) als volgt bepaald:
a. elke woensdag en zaterdag is er contact tussen [minderjarige] en de vader via videobellen
vanaf 18:00 uur;
b. [minderjarige] zal in de zomervakantie van 2022 twee weken bij de vader in Nederland verblijven, waarbij de vader uiterlijk 15 juni 2022 aan de moeder zal laten weten of en zo ja, welke twee weken van de zomervakantie (met uitzondering van de laatste week) hij naar Nederland wenst te komen;
c. [minderjarige] verblijft vanaf de zomervakantie 2023 gedurende drie weken in Suriname bij de vader;
d. [minderjarige] is één week bij de vader in Nederland tijdens de kerstvakantie en de meivakantie;
e. gedurende elke vakantie van de vader in Nederland is er contact tussen [minderjarige] en de vader, nader in overleg te bepalen met de moeder.
Daarnaast is het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder de regeling voor het videobellen en de zorgregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere keer dat zij niet nakomt en iedere dag dat zij blijft weigeren dit na te komen tot een maximum van € 25.000,- dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen.
Daarnaast verzoekt zij:
- een contactregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] elke woensdag om 18.00 uur met haar vader zal videobellen, zolang als zij dat wil,
- een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] gedurende de zomervakantie twee weekenden bij haar vader zal verblijven van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur. De overige schoolvakanties waarin de vader in Nederland is en waarvan hij de moeder tijdig op de hoogte heeft gesteld - ten minste drie maanden van te voren – [minderjarige] gedurende één weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking op die punten te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder de regeling voor het videobellen en de zorg- dan wel omgangsregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,-, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, voor iedere keer dat zij dit niet nakomt en iedere dag dat zij blijft weigeren dit na te komen, tot een maximum van € 25.000,-, dan wel een door het hof te bepalen bedrag.
4.5
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter
5.1
Aangezien de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de onderhavige verzoeken.
Het gezamenlijk gezag
De standpunten van de moeder en de vader
5.2
De moeder voert in principaal hoger beroep ten eerste aan dat zij vindt dat de vader onvoldoende in staat is om zodanig bij [minderjarige] aan te sluiten, dat hij gezagsbeslissingen zou kunnen nemen. Ten tweede dreigt [minderjarige] klem en verloren te raken tussen haar ouders als gevolg van hun problematische communicatie. Al gedurende de samenwoning in Suriname van maart 2017 tot september 2020 was hun onderlinge communicatie slecht. Ook nu zegt de vader nog vaak nare dingen tegen de moeder. Zij vreest dat het verplicht in overleg moeten treden met de vader in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening zal drukken op haar belastbaarheid en dat er derhalve het risico kan ontstaan dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen haar ouders. De vader spreekt bovendien ook kwaad over de moeder tegenover anderen. Het gezamenlijk gezag is daarom niet in het belang van [minderjarige] , aldus de moeder.
5.3
De vader verweert zich in principaal hoger beroep en betwist dat [minderjarige] klem en verloren zou raken tussen de ouders als gevolg van hun gebrekkige communicatie. Partijen zijn zeker wel in staat om met elkaar te overleggen, dat hebben zij tot oktober 2020 ook altijd gedaan. Sinds oktober 2020 is het echter de moeder die enkel nog positief met de vader wil communiceren wanneer zij iets van hem nodig heeft. De rest van de tijd frustreert zij op allerlei verschillende manieren het contact tussen de vader en [minderjarige] , onder andere door [minderjarige] geen emotionele toestemming te geven voor het contact met haar vader. Ondanks de weerstand van de moeder daartegen, is het gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van [minderjarige] omdat de vader hierdoor zijn rol in haar leven behoudt, aldus de vader.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de beslissing van de rechtbank om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten, te bekrachtigen. Het uitgangspunt in de wet is dat ouders gezamenlijk met het gezag belast zijn. De raad ziet geen aanleiding af te wijken van dit wettelijk uitgangspunt. [minderjarige] is een kind van beide ouders. Het is voor haar identiteitsontwikkeling belangrijk dat haar beide ouders over haar beslissen en bij haar betrokken zijn, aldus de raad.
De beoordeling van het hof
5.5
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Het hof wijst op het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk met het gezag belast zijn. Hetgeen de moeder aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd legt onvoldoende gewicht in de schaal om van dit uitgangspunt af te wijken. Zo heeft de moeder onvoldoende gesteld om te oordelen dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen haar ouders. De ouders hebben met [minderjarige] drie jaar lang in Suriname in gezinsverband samengewoond. Dat de vader (sindsdien) niet zou aansluiten bij [minderjarige] is niet gebleken. De niet nader onderbouwde vrees van de moeder dat verplicht overleg met de vader op haar belastbaarheid zal drukken is onvoldoende om aan gezamenlijk gezag in de weg te staan. De moeder heeft geen situaties genoemd waarbij de vader de moeder heeft tegengewerkt bij het nemen van beslissingen betreffende [minderjarige] . Waar de communicatie mogelijk soms wat stroef loopt, mag van ouders worden verwacht dat zij zich beiden inzetten om dit contact te verbeteren. Zo ligt er op de moeder de verplichting om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken [minderjarige] betreffende, zodat hij ook goed in staat zal zijn om met de moeder gezagsbeslissingen te nemen. Nu ook anderszins niet is gebleken dat afwijzing van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, zal het hof reeds om die reden de verzoeken van de moeder afwijzen. Daarnaast acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de vader is belast met het gezag, om wanneer zij bij hem in Suriname is de nodige beslissingen te kunnen nemen.
Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank waarbij de ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag bekrachtigen.
De zorgregeling
De standpunten van de moeder en de vader
5.7
In principaal hoger beroep stelt de moeder zich op het standpunt dat zij gedurende de samenleving voornamelijk voor [minderjarige] zorgde. Hierdoor hadden [minderjarige] en de vader voor het uiteengaan van partijen al geen band met elkaar. De vader heeft evenmin voor langere tijd voor [minderjarige] gezorgd. De moeder vindt daarom dat de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Afgelopen zomer is dit ook gebleken toen de vader in Nederland was. [minderjarige] wilde niet naar de vader toe en toen zij eenmaal bij hem was oogde zij niet zo vrolijk als gebruikelijk. Daarnaast vindt de moeder [minderjarige] nog te jong om gedurende drie weken alleen bij de vader in Suriname te zijn. Dat is te ver van haar moeder, die zij gewend is iedere dag te zien. Daarom verzoekt de moeder te bepalen dat [minderjarige] en de vader elkaar kunnen zien gedurende één of twee weekenden wanneer de vader in Nederland is.
Daarnaast heeft de moeder gemerkt dat [minderjarige] nog te jong is voor videobellen, zij heeft er de aandacht niet voor. Ook is het zo dat [minderjarige] vaak niet met haar vader wil bellen, zij klikt hem dan weg. De op dit moment geldende videobelregeling is een te grote belasting voor [minderjarige] . Het videobellen dient conform de behoefte van [minderjarige] plaats te vinden, aldus de moeder.
5.8
De vader verweert zich in principaal hoger beroep en voert aan dat het contact tussen [minderjarige] en de vader ernstig wordt bemoeilijkt door de verhuizing naar Nederland. De bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling is onder deze omstandigheden de enige manier om het contact toch nog in stand te houden. De vader verzoekt daarom de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen.
Het advies van de raad
5.9
De raad heeft naar voren gebracht dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is om te weten wie haar beide ouders zijn. Om zelfstandig ook een goed beeld van haar vader te krijgen is het van belang dat [minderjarige] frequent contact heeft met hem. Dit contact kan gelukkig deels worden vorm gegeven door regelmatig te videobellen. Om het videobellen goed te laten verlopen, is het echter noodzakelijk dat [minderjarige] en haar vader elkaar ook dikwijls in levende lijve kunnen zien. In die zin is omgang tijdens vakanties dan ook van groot belang. De raad ziet dat de ouders moeite hebben met het invullen van hun rol, daarom adviseert de raad het hof om de zorgregeling zo duidelijk mogelijk vast te leggen. De ouders dienen [minderjarige] te ondersteunen bij het aangaan van onbelast contact met de andere ouder. Het is noodzakelijk dat de ouders met elkaar gaan overleggen, met name over zaken die voor [minderjarige] belangrijk zijn. De moeder heeft daarin als verzorgende ouder een bovengemiddelde verantwoordelijkheid om de vader te informeren over [minderjarige] . De raad acht een informatieregeling van groot belang, maar begrijpt dat daartoe geen verzoek voorligt.
De beoordeling van het hof
5.1
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan – voor zover in deze zaak van belang – omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.11
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is ten aanzien van de zorgregeling het volgende gebleken.
In de zomervakantie van 2022 is de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling niet meteen goed verlopen. Partijen verschillen van mening over de toedracht, maar feit is dat [minderjarige] in eerste instantie niet met de vader meeging op het afgesproken moment dat de omgangsweken zouden aanvangen. De vader heeft zich toen genoodzaakt gezien om een kort gedingprocedure aanhangig te maken om de omgang alsnog af te dwingen. Dit is uiteindelijk niet nodig gebleken nadat [minderjarige] na enkele kortere omgangsmomenten met de vader is meegegaan en gedurende twee weken bij de vader is verbleven, zoals bij de bestreden beschikking bepaald.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader meegedeeld dat de videobelmomenten direct na deze zomervakantie samen goed verliepen. Naarmate dit langer geleden is, verlopen de videobelmomenten echter weer stroever. Afgelopen kerstvakantie kon de vader niet naar Nederland komen in verband met zorgen over zijn gezondheid en onderzoeken daaromtrent, die in deze periode gepland stonden. Voor de komende meivakantie heeft de vader inmiddels vliegtickets naar Nederland.
5.12
Het hof is van oordeel dat de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling het minimale is om het contact tussen [minderjarige] en de vader in stand te houden. Op basis van hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, en in overeenstemming met het advies van de raad ziet het hof echter aanleiding om de zorgregeling concreter vorm te geven. In de pleitnotities van de vader, zoals ter zitting in hoger beroep overgelegd, heeft de vader ook verzocht om een concrete tijd en plaats te bepalen. Hierin leest het hof dat ook bij partijen behoefte bestaat aan duidelijke kaders.
Het hof zal daarom bepalen dat de mei-, zomer- en kerstvakantie tussen de ouders bij helfte zullen worden gedeeld. Daarbij zal worden bepaald dat de vader in de even jaren de eerste helft van voornoemde vakanties [minderjarige] bij zich zal hebben en in de oneven jaren de tweede helft. Voor de vraag of een kerstvakantie in een even of oneven jaar valt, dient te worden gekeken naar het jaar waarin de eerste helft van de kerstvakantie valt. Hoewel het hof begrijpt dat drie weken in Suriname voor [minderjarige] een lange periode is om (ver) weg van haar moeder te zijn, acht het hof, mede gezien hetgeen de raad heeft geadviseerd, het in het belang van [minderjarige] ’s identiteitsontwikkeling dat zij ook thuis bij de vader contact heeft met hem. Tot september 2020 is [minderjarige] opgegroeid met haar vader in Suriname, het zal dan ook geen totaal vreemde omgeving voor haar zijn. Het hof zal daarom bepalen dat de zomervakanties dienen plaats te vinden in Suriname. De overdrachtsmomenten vinden plaats op zaterdag uiterlijk om 17.00 uur. De vader haalt en brengt [minderjarige] bij de moeder thuis aan de deur, tenzij partijen overeenstemming bereiken over een andere plaats voor de overdracht. Niet ondenkbaar is immers, dat de moeder haar familie in Suriname bezoekt en dat zij [minderjarige] dan kan meenemen.
5.13
Ten aanzien van het videobellen heeft mr. Ramsaroep ter zitting in hoger beroep geopperd deze momenten te laten begeleiden door het Ouder Kind Team (OKT). Hiertoe ziet het hof, met de raad, echter geen aanleiding. De videobelmomenten lopen en vinden in het belang van [minderjarige] in de voor haar vertrouwde omgeving van haar eigen kamer plaats. Bovendien heeft de rechtbank in haar beslissing onder 5.6 reeds overwogen dat de moeder ervoor dient te zorgen dat [minderjarige] tijdens de videobelmomenten in een ruimte is waar zij niet onnodig wordt afgeleid. Ook heeft de rechtbank daarbij overwogen dat de duur van het contact wordt bepaald door de aandacht spanne van [minderjarige] , waar gelet op haar leeftijd geen hoge eisen aan mogen worden gesteld. Verder heeft de rechtbank bepaald dat wanneer [minderjarige] bij haar vader verblijft in de vakanties, zij ook videobelcontact heeft met haar moeder. De bepalingen ten aanzien van de videobelcontacten zal het hof dan ook bekrachtigen.
5.14
Ten slotte is het hof met de raad van oordeel dat de moeder de vader dient te voorzien van informatie over [minderjarige] . Aangezien een verzoek tot het vastleggen van een informatieregeling niet voorligt, kan het hof daar echter niet toe beslissen.
De dwangsom
De standpunten van de vader en de moeder
5.15
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep het door de rechtbank afgewezen verzoek van de vader tot het bepalen van een dwangsom alsnog toe te wijzen. Sinds de bestreden beschikking is de vrees van de vader bewaarheid geworden. De moeder geeft niet uit zichzelf uitvoering aan de daarbij bepaalde zorgregeling. Afgelopen zomer moest de vader zelfs een kort geding starten om de moeder te bewegen tot nakoming. Ook worden de videobelmomenten na verloop van tijd korter en verlopen ze stroef. Om dit in de toekomst te voorkomen, is het bepalen van nakoming op straffe van een dwangsom, nodig gebleken, aldus de vader.
5.16
De moeder verweert zich in incidenteel hoger beroep en is van mening dat de verzochte dwangsommen niet nodig zijn. Zij geeft uitvoering aan de videobelregeling en staat zelfs meer belmomenten toe dan in de bestreden beschikking vastgelegd. Deze belmomenten duren soms wel korter omdat [minderjarige] nog jong is en op die momenten klaar is met het gesprek. Verder vindt de moeder dat het kort geding wordt aangehaald om stemming te maken. [minderjarige] wilde de eerste keer niet met de vader mee omdat zij hem al zo lang niet had gezien. Dat de moeder [minderjarige] geen emotionele toestemming zou geven voor contact met de vader, betwist zij. Ten slotte merkt de moeder op dat de vader zelf zonder dit te laten weten, afgelopen kerstvakantie niet naar Nederland is gekomen voor een contactmoment met [minderjarige] .
De beoordeling van het hof
5.17
Ten aanzien van de videobelregeling ziet het hof geen noodzaak om een dwangsom te bepalen. Gebleken is dat de videobelmomenten op woensdag en zaterdag worden nagekomen. Dat deze wisselend verlopen is te verwachten onder de gegeven omstandigheden. [minderjarige] is nog jong en heeft haar vader alweer ruim een half jaar niet gezien. Na de afgelopen zomervakantie verliepen deze videobelmomenten echter een stuk beter, zo heeft de vader ter zitting in hoger beroep verklaard. Het hof spreekt de verwachting uit dat bij een frequente uitvoering van de drie vakanties, de videobelmomenten tussen [minderjarige] en haar vader ook beter zullen verlopen.
5.18
Ten aanzien van de zorgregeling gedurende de vakanties ziet het hof wel aanleiding de dwangsom zoals door de vader verzocht, te bepalen. Afgelopen zomer is de uitvoering van de zorgregeling niet goed verlopen. Ook blijkt uit de stukken dat de moeder eerder die zomer geen omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft toegestaan, terwijl zij nota bene met [minderjarige] in Suriname was. Daarnaast heeft de vader ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het niet zo kan zijn dat hij vliegtickets heeft gekocht om naar Nederland te komen en dan geen omgang kan hebben met [minderjarige] . Het hof ziet daarom aanleiding en acht een financiële prikkel daarbij gerechtvaardigd, om de moeder te bewegen om in het belang van [minderjarige] uitvoering te geven aan de zorgregeling. De gevraagde dwangsom zal, in verband met de draagkracht van de moeder, worden gemaximeerd tot € 10.000,-.
Het toelaten van de video- en geluidsopnamen
5.19
De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de door de vader overgelegde audiofragmenten, aangemerkt als ‘opnamen A en B’. Daarnaast heeft de vader verschillende videobeelden overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof aan partijen meegedeeld deze fragmenten nog niet te hebben beluisterd en/of bekeken en hierover te beslissen in deze beschikking.
5.2
Het hof stelt voorop dat het over het algemeen onwenselijk is dat ouders in een geschil dat tussen hen speelt, opnames maken van gesprekken met het kind, die in de vertrouwdheid van de ouder-kindrelatie plaatsvinden. Daarbij komt dat het hof in deze zaak geen aanleiding ziet om de opnames te bekijken, dan wel te beluisteren, aangezien uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende is gebleken dat het contact tussen [minderjarige] en de vader prettig verloopt. Het hof zal de fragmenten daarom buiten beschouwing laten.
5.21
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof
in principaal hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2022, voor zover het de daarbij bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de vakanties betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2 -
bepaalt dat [minderjarige] gedurende de mei-, zomer- en kerstvakantie in de even jaren de eerste helft van voornoemde vakanties bij de vader zal zijn en in de oneven jaren de tweede helft,
- voor de vraag of een kerstvakantie in een even of oneven jaar valt, dient te worden gekeken naar het jaar waarin de eerste helft van de kerstvakantie valt,
- de zomervakanties dienen plaats te vinden in Suriname,
- de overdrachtsmomenten vinden plaats op zaterdag uiterlijk om 17.00 uur,
- de vader haalt en brengt [minderjarige] bij de moeder thuis aan de deur, tenzij anders overeengekomen door de vader en de moeder;
6.3
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in incidenteel hoger beroep:
6.4
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2022, voor zover daarin het verzoek van de vader tot het bepalen van een dwangsom voor de zorgregeling is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.5
bepaalt dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) voor iedere keer dat zij de hiervoor onder punt 6.2 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de vakanties niet nakomt, totdat een maximum van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan verbeurde dwangsommen zal zijn bereikt;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
6.6
bepaalt deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. G. W. Brands-Bottema en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 7 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.