ECLI:NL:GHAMS:2023:573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
22/00152
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerecht. Antidumpingrechten voor in China vervaardigde zonnepanelen; niet-preferentiële oorsprong; afzien van navordering op grond van artikel 220 CDW; toepasselijke tarief.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitreiking van een uitnodiging tot betaling van antidumpingrechten aan [eiser] GmbH, gevestigd in Duitsland. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had op 17 oktober 2016 een uitnodiging tot betaling van € 401.386,44 aan antidumpingrechten uitgereikt, welke door de rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2022 was verminderd tot € 310.435,58. De rechtbank had geoordeeld dat de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen, die door [bedrijf 3] Co. Ltd. uit China waren vervaardigd, China was en dat de inspecteur niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de oorsprong Maleisië was. De rechtbank had de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

In hoger beroep heeft het Hof de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de zonnepanelen van niet-preferentiële oorsprong uit China zijn. Het Hof oordeelde dat de inspecteur met de door hem overgelegde stukken voldoende bewijs had geleverd dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren en dat de antidumpingrechten verschuldigd waren. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de inspecteur niet gehouden was om af te zien van navordering op grond van artikel 220, lid 2, onder b, van het CDW, omdat er geen sprake was van een vergissing van de douaneautoriteiten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.674.

De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de oorsprong van goederen en de toepassing van antidumpingrechten, waarbij de rol van de douaneautoriteiten en de bewijslast centraal staan. De uitspraak heeft implicaties voor de douanerechten die van toepassing zijn op zonnepanelen die in China zijn vervaardigd en vervolgens via Maleisië naar Nederland zijn ingevoerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00152
24 januari 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
[eiser] GmbH, gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland), belanghebbende,
gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers (Wladimiroff Advocaten)
tegen de uitspraak van 2 februari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 18/706 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 401.386,44 aan antidumpingrechten. Daarbij is € 3.701,68 aan rente op achterstallen in rekening gebracht.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 8 januari 2018 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 2 februari 2022 als volgt op het beroep beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de utb tot een bedrag van € 310.435,58 aan antidumpingrechten en € 2.682,91 aan rente op achterstallen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 maart 2022 en aangevuld bij brief van 17 maart 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 27 oktober 2022 op het incidenteel hoger beroep gereageerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Op 16, 17 en 18 oktober 2013 heeft [bedrijf 1] in naam en voor rekening van eiseres aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van in totaal 6.136 zonnepanelen van het model [model] (hierna: de zonnepanelen). Het gaat om douaneaangiften met aangiftenummers [NL#1] (aangiftedatum 16 oktober 2013; 2.912 zonnepanelen), [NL#2] (aangiftedatum 17 oktober 2013; 312 zonnepanelen) en [NL#3] (aangiftedatum 18 oktober 2013; 2.912 zonnepanelen).
2. Voor de zonnepanelen is in alle aangiften Maleisië opgegeven als land van niet-preferentiële oorsprong. Eiseres heeft (een) certifica(a)t(en) van oorsprong, Formulier A, overgelegd.
3. Eiseres heeft de zonnepanelen gekocht van [bedrijf 2] in Maleisië.
4. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding, l’Office européen de lutte antifraude (hierna: OLAF), heeft in de periode 18 tot en met 29 oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd naar de nietpreferentiële oorsprong van zonnepanelen. Bij het onderzoek waren de volgende organisaties in Maleisië betrokken: Ministry of International Trade and Industry (MITI), Royal Malaysian Customs, Port Klang Authority, de douane van Maleisië en de havenautoriteiten van de Free Commercial Zone (hierna: FCZ) van Port Klang. In het OLAF-rapport van 31 mei 2015 is onder meer het volgende opgenomen:

1. Purpose of the mission
(…)
In 2014, OLAF was informed by the Dutch customs authorities that anti-dumping and countervailing duties imposed on imports of solar panels originating in or consigned from China were suspected of being evaded via Malaysia. It was alleged that Chinese producers have set up or were using intermediary companies in Malaysia to re-pack solar panels, or simply to change the container and ship the products concerned to the EU. (…)
The Dutch customs authorities had identified two companies, [zwart gemarkeerd], (hereafter: [zwart gemarkeerd] and [zwart gemarkeerd] (hereafter: [zwart gemarkeerd] as being the Malaysian consignors of 76 consignments (in total 55 containers) of solar panels which were imported into the Netherlands from Malaysia. It was suspected that these were in fact originating in China. Because guarantee measures had been taken by the Dutch customs authorities of solar panels supplied by these two Malaysian consignors, the Dutch customs authorities requested OLAF to urgently conduct a mission to Malaysia in order to identify the real origin of the consignments concerned. (…)
(…)
3. Results
(…)
3.1.1
Information provided by the Port Klang Authority
The Port Klang Authority manages the FCZ [Free Commercial Zone] in Port Klang. All goods entering into or departing from the seaport in Port Klang physically move via the FCZ. Therefore, any transshipment of cargo also passes through this area. No origin-conferring manufacture or processing can thus take place in the FCZ and goods transshipped via the FCZ in Port Klang retain their origin. The goods entering the FCZ in Port Klang from overseas are recorded in the ZB1 register. The goods departing for overseas from the FCZ in Port Klang are recorded in the ZB2 [voetnoot in origineel: “Whereas goods are imported or exported directly from the Principal Customs Area of Malaysia are not to be recorded in the ZB1 and/or ZB2 registries. They are recorded in the K1 (import) and K2 (export)] register. If transshipped goods leave for overseas from the FCZ in Port Klang, the shipper is obliged to lodge a ZB2 declaration in which the number of the corresponding ZB1 declaration has to be specified. Consequently, if goods are registered in both the ZB1 (import) registry and subsequently in the ZB2 (export) registry, they were merely transshipped and retained their origin. (…) The correctness of these procedures was confirmed by the Malaysian authorities during an earlier joint EU mission in November 2013 (OLAF case OF/2013/0450). (…)
(…)
The mission team firstly tried to establish whether the selected consignments of solar panels imported into the EU were registered in the ZB1/ZB2 transshipment data of the FCZ in Port Klang. Upon request, on 21.10.2014 the Port Klang Authority provided extracts from the records of the FCZ in Port Klang concerning movements of goods classified under the tariff code 854140 for the period 01.06.2013 to 21.10.2014.
(…)
OLAF matched the ZB1 (import) data, i.e. the solar panels shipped from China to the FCZ in Port Klang with the ZB2 (export) data, i.e. the solar panels dispatched from the FCZ in Port Klang to the EU and other destinations, mainly Taiwan. The matching was done through the ZB1 reference number. The matching of consignments of solar panels from and to Taiwan was done because it was suspected that containers containing solar panels originating in China were transshipped via Malaysia to Taiwan and from there on to the EU or were double transshipped via Malaysia (as in OLAF case OF/2014/0331). This concerns both consignments shipped from China directly as well as consignments shipped from EU Member States to Malaysia with destination Taiwan as well as consignments shipped from Taiwan. From the matching exercise it appeared also that some consignments of Chinese solar panels declared in Malaysia destined for the British Virgin Islands has in fact been imported into the EU.
OLAF then combined and compiled all these extracts concerning consignments of solar panels into three lists (see annexes 05, 06 and 07). These lists will be forwarded to the Member States in electronic format (Excel spreadsheet).
The results of the matching between the EU master list and the ZB1/ZB2 data are mentioned under 3.2 Conclusions.
(…)
3.2
Conclusions
Based on the information and documents provided by the Malaysian authorities, it was established that
686containers loaded with solar panels as listed in annex 05 originate in or were consigned from China. This list contains the ZB1 and ZB2 data in relation to products under tariff heading 8541 exported to the EU for the period 01.06.2013 to 27.10.2014. These solar panels were shipped from China to the FCZ in Port Klang and, after reloading, were consigned to the EU. They were not subject to any processing or manufacturing activity in the FZC in Port Klang.
LIST OF ANNEXES
(…)
Annex 5 ZB1/ZB2 data exports to the EU
(…)”
5. Annex 5, waarnaar in het OLAF-rapport wordt verwezen, luidt, voor zover hier van belang, als volgt (ten dele geciteerd):
ZB1. REG NUM
(…)
ZB1 consignor
ZB1. ORIGIN
ZB1.
DESCRIPTION
ZB1. QUAN-TITY
(…)
DATE
IMP
(…)
ZB1. CONTAINER
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 1]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
4-9-2013
[C # 1]
[## 2]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
3-9-2013
[C # 2]
[## 2]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
3-9-2013
[C # 2]
[## 2]
[bedrijf 3] GMBH
CN
SOLAR MODULE
4368
3-9-2013
[C # 2]
ZB2. REG NUM
(…)
ZB2
consignee
ZB2.
ORIGIN
DESTI-NATION
ZB2.
DESCRIP-TION
ZB1.
QUAN-
TITY
(…)
DATE
EXP
(…)
ZB2. CONTAINER
[## 3]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
2912
9-sep-2013
[C # 3]
[## 3]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
2912
9-sep-2013
[C # 4]
[## 3]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
2912
9-sep-2013
[C # 5]
[## 3]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
2912
9-sep-2013
[C # 6]
[## 4]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
1456
9-sep-2013
[C # 7]
[## 4]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
1456
9-sep-2013
[C # 8]
[## 5]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
2912
9-sep-2013
[C # 9]
[## 6]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
1456
9-sep-2013
[C # 10]
[## 6]
[bedrijf 3] GMBH
CN
NL
SOLAR MODULE
1456
9-sep-2013
[C # 11]
6. Op de commercial invoice van 14 oktober 2013 worden dezelfde containernummers genoemd als in de tweede tabel van Annex 5 van het OLAF-rapport (ten dele geciteerd):
SHIPPER:
[bedrijf 2] (…)
TO:
[eiser] GmbH
Transport details:
FROM PORT KLANG MALAYSIA TO ROTTERDAM (…) DATE Oct. 14, 2013
Marks and Numbers Quantity and Description of Goods
N/M SOLAR MODULE CIF ROTTERDAM
245 W 6136 PCS 1403320 W € 0.50 / W € 751,660.00
TOTAL 6136 PCS € 751,660.00
[C # 5]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 4]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 6]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 3]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 7]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 8]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 11]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 10]
728 PCS
1*40GP/28PLTS
[C # 9]
312 PCS
12 PLTS”
7. Na de zitting van 8 oktober 2021 heeft verweerder zijn mondelinge standpunt over de ZB1- en ZB2-registratie van de zonnepanelen en de invoer van de zonnepanelen in Nederland op schrift gesteld. Verweerders brief van 19 oktober 2021 luidt als volgt (ten dele geciteerd):
“Met de ZB1 registraties zijn er 2 invoeraangiften gedaan (eindigend op [##1] (op 04-09-2013) en [##2] (op 03-09-2013)). In totaal zijn er 8.736 panelen ingevoerd in Maleisië (2 keer 4.368 panelen) in de Free Trade Zone.
Met de ZB2 registraties zijn er 4 uitvoeraangiften gedaan (eindigend op [##3] , [##4] , [##5] en [##6] ). In Nederland zijn er 3 invoeraangiften gedaan:
De met de invoeraangifte NL eindigend op [NL#3] ingevoerde 2.912 zonnepanelen werden eerder uit Maleisië uitgevoerd met de ZB2 aangifte eindigend op [##3] (zie de eerste vier regels van de ZB2 aangiften) eveneens in totaal 2.912 zonnepanelen.
Van de met invoeraangifte NL eindigend op [NL#1] ingevoerde 2.912 zonnepanelen werden eerder uit Maleisië 1.456 zonnepanelen uitgevoerd met de ZB2 aangifte eindigend op [##4] (zie regels 5, 6) en eveneens 1.456 zonnepanelen met de ZB2 aangifte eindigend op [##6] (zie regels 8 en 9 van de ZB2 aangiften): totaal 2.912 zonnepanelen.
De met invoeraangifte NL eindigend op [NL#2] ingevoerde 312 zonnepanelen werden eerder uit Maleisië uitgevoerd met de ZB2 aangifte eindigend op [##5] (zie regel 7 van de ZB2 aangiften). Met deze ZB2 aangifte werden in totaal 2.912 zonnepanelen uit Maleisië verzonden, echter slechts 312 daarvan werden ten behoeve van [eiser] GmbH in Nederland ingevoerd.
In totaal werden zodoende 6.136 panelen ten behoeve van [eiser] GmbH in Nederland ingevoerd. Deze 6.136 panelen en de containernummers waarmee de zonnepanelen in Nederland werden ingevoerd staan ook op [de] commercial invoice. Die containernummers matchen weer met de containernummers zoals die vermeld staan in de ZB2 uitvoeraangiften uit Maleisië.
Het is van belang de aantallen in de kolom Quantity niet bij elkaar op te tellen. Immers, in een container van 40FT kunnen circa 728 panelen vervoerd worden. In deze zaak zijn er 9 containers ingevoerd.
NB: Met de ZB1 aangifte eindigend op [##2] werden in totaal 4.368 panelen vanuit China naar Maleisië vervoerd. Die ZB1 aangifte betreft derhalve in totaal 6 in Maleisië ingevoerde containers. Daarvan werden er echter slechts 3 containers gekoppeld aan uitvoer uit Maleisië en invoer in Nederland ten behoeve van [eiser] GmbH. Daarom zijn van deze ZB1 aangifte maar 3 van de 6 regels opgenomen, te weten alleen die matchen met 2 containers van ZB2 aangifte eindigend op [##6] en 1 container met ZB2 aangifte eindigend op [##5] .”
8. Eiseres heeft in haar brief van 29 oktober 2021 als volgt op het standpunt van verweerder gereageerd:
“Belanghebbende blijft van oordeel dat de inspecteur daarmee niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zodat de correcties geen stand kunnen houden. Nog los van het feit dat de inspecteur in zijn nadere toelichting niet verwijst naar (de vindplaats van) de onderliggende documentatie kan belanghebbende de koppeling tussen de Maleisische uitvoeraangiften en de Nederlandse invoeraangiften niet maken.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is in geschil of de bestreden utb terecht aan haar is uitgereikt. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld a) of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de nietpreferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is en b) of belanghebbende aan de afgegeven preferentiële certificaten van oorsprong (Formulier A) met toepassing van artikel 220 van het CDW het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen Maleisië is, zodat de inspecteur gehouden was om af te zien van navordering. In het principaal hoger beroep van de inspecteur is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor de heffing van antidumpingrechten het individuele tarief van 41,3%, dat geldt voor zonnepanelen vervaardigd door [bedrijf 3] Co. Ltd, van toepassing is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen en geoordeeld:

Beoordeling van het geschil
Niet-preferentiële oorsprong zonnepanelen
13. Eiseres heeft primair het standpunt ingenomen dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en de in het vrije verkeer gebrachte zonnepanelen de niet-preferentiële oorsprong Maleisië hebben.
14. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen de niet-preferentiële oorsprong China hebben (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
15. Verweerder beroept zich onder meer op het OLAF-rapport. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd is indien de daartegen door eiseres aangevoerde grieven dermate ernstig zijn, dat er geen geloofwaardigheid (meer) aan kan worden toegekend (zie in vergelijkbare zin ECLI:NL:RBNHO:2021:574).
16. Volgens eiseres kan niet uit het OLAF-rapport worden afgeleid dat het om de onderhavige zonnepanelen ging. De ZB1- en ZB2-gegevens zijn volgens eiseres niet aan elkaar te koppelen. Zo komt geen gezamenlijk referentienummer voor in de ZB1- en ZB2-gegevens. Daarnaast komen de aantallen en gewichten van ZB1 en ZB2 gegevens niet met elkaar overeen.
17. De rechtbank volgt eiseres niet. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de niet-preferentiële oorsprong van de onderhavige goederen China is en licht dat als volgt toe.
18. Uit het OLAF-rapport blijkt dat indien goederen in Maleisië zowel in ZB1 als in ZB2 zijn geregistreerd, geen bewerkingen aan de betreffende goederen kunnen hebben plaatsgevonden. In Annex 5 bij het rapport worden vervolgens de ZB1- en ZB2-nummers genoemd van de containers waarop het OLAF-rapport betrekking heeft.
19. Het betreft twee ZB1-invoeraangiften met nummer eindigend op [##1] gedaan op 4 september 2013 en met nummer eindigend op [##2] op 3 september 2013. Deze ZB1-invoeraangiften hebben ieder betrekking op 4.368 zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH uit China. Totaal zijn er dus 8.736 zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH vanuit China ingevoerd in de FCZ van Port Klang in Maleisië.
20. Vervolgens zijn er op 9 september 2013 vier ZB2-uitvoeraangiften in Maleisië met betrekking tot zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH uit China gedaan. De nummers daarvan eindigen op [##3] , [##4] , [##5] en [##6] met respectievelijk 2.912, 1.456, 2.912 en 1.456 zonnepanelen. Dit betreft totaal 8.736 stuks en dit aantal komt precies overeen met het aantal op de twee genoemde ZB1-invoeraangiften.
21. Gezien de data waarop de ZB1- en ZB2-aangiften zijn gedaan en het feit dat de aantallen en aard van de goederen alsmede de afzender (‘ZB1-consignee’) en geadresseerde (‘ZB2-consignor’) overeenkomen, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder deze aangiften terecht aan elkaar heeft gelinkt.
22. Op 16, 17 en 18 oktober 2013 zijn in Nederland drie invoeraangiften ten behoeve van eiseres gedaan.
- De invoeraangifte van 16 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#1] betreft 2.912 zonnepanelen. Dit komt overeen met de ZB2-uitvoeraangifte eindigend op de nummers [##4] en [##6] , ieder 1.456 zonnepanelen, dus totaal weer 2.912 zonnepanelen.
- De invoeraangifte van 17 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#2] betreft 312 zonnepanelen. Deze kunnen worden gelinkt aan de ZB2-uitvoeraangifte met nummer eindigend op [##5] , die betrekking had op totaal 2.912 zonnepanelen. Van de 2.912 zonnepanelen die met de ZB2-aangifte met nummer eindigend op [##5] zijn ingevoerd in de EU waren er maar 312 bedoeld voor invoer en Nederland en eiseres.
- De invoeraangifte van 18 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#3] betreft 2.912 zonnepanelen. Dit komt overeen met de ZB2-uitvoeraangifte met nummer eindigend op [##3] , eveneens totaal 2.912 zonnepanelen.
De drie invoeraangiften in Nederland kunnen worden gelinkt aan de vier hiervoor genoemde ZB2-uitvoeraangiften doordat de ZB2-containernummers overeenkomen met de gegevens die in de aangiften en de commercial invoice van 14 oktober 2013 worden genoemd.
23. Het voorgaande betekent dat uit het OLAF-rapport en in het bijzonder de daarbij behorende Annex 5 met het overzicht van de twee ZB1-invoeraangiften en vier ZB2-uitvoeraangiften, de drie invoeraangiften in Nederland en de commercial invoice van 14 oktober 2013 in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat het om de onderhavige zonnepanelen gaat. Dat de naam van eiseres niet althans niet kenbaar in het OLAF-rapport wordt genoemd (er zijn delen in het rapport zwart gemaakt), doet hieraan niet af. Van een onzorgvuldig onderzoek is ook geen sprake. Hieruit volgt dat in Maleisië geen be- of verwerkingen hebben plaatsgevonden aan de zonnepanelen en de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is.
Afzien van navordering ingevolge artikel 220, lid 2, onder b, CDW
24. Eiseres doet een beroep op artikel 220, tweede lid , onder b, CDW en stelt dat zij zich op dat artikel kan beroepen omdat sprake is van een vergissing aan de zijde van de Maleisische douaneautoriteiten, eiseres die vergissing redelijkerwijs niet kon ontdekken en zij aan alle voorschriften inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
25. Vanaf de inwerkingtreding van het DWU is het echter niet langer mogelijk een beroep te doen op artikel 220, lid 2, onder b, CDW. De utb is op 17 oktober 2016, na inwerkintreding van het DWU, opgelegd en eiseres kan dientengevolge in een separate procedure een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding doen (artikel 119 DWU).
Hoogte van antidumpingrecht: beroep van medewerkende onderneming op een tarief van 41,3% in plaats van 53,4%
26. Nu de rechtbank onder 23 heeft geoordeeld dat de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is en het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel zoals de rechtbank onder 25 heeft overwogen niet slaagt, is in tegenstelling tot de zaak met nr. 18/707, waarin vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan, niet (meer) in geschil dat de onderhavige zonnepanelen door [bedrijf 3] Co . Ltd., gevestigd in China, zijn gefabriceerd. Tussen partijen is wel in geschil of het verlaagde tarief van de definitieve antidumpingverordening van toepassing is nu de zonnepanelen zijn ingevoerd vóór 2 december 2013 (datum inwerkingtreding definitieve antidumpingverordening).
27. Op 5 juni 2013 is een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafels), van oorsprong uit of verzonden uit China (Verordening (EU)) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013). Uit artikel 1 van deze verordening blijkt dat de in bijlage I vermelde ondernemingen, waartoe [bedrijf 3] Co . Ltd behoort, een tarief van 47,6% aan antidumpingrechten zijn verschuldigd. Alle overige ondernemingen, die in artikel 1 noch bijlage I bij de verordening worden genoemd, zijn een tarief van 67,9% aan antidumpingrechten verschuldigd.
28. Op 2 december 2013 heeft de Raad van de Europese Unie een definitief antidumpingrecht ingesteld (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013). Uit artikel 1 van deze verordening blijkt dat de in bijlage I vermelde ondernemingen, waartoe [bedrijf 3] Co . Ltd behoort, een tarief van 41,3% aan antidumpingrechten zijn verschuldigd. Alle overige ondernemingen, die in artikel 1 noch bijlage I bij de verordening worden genoemd, zijn een tarief van 53,4% aan antidumpingrechten verschuldigd.
29. De “antidumpingbasisverordening” (Verordening (EG) nr. 1225/2009), die inmiddels vervangen is door Verordening (EU) 2016/1036, luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(19) Het is noodzakelijk te voorzien in de inning van voorlopige rechten met terugwerkende kracht, indien nodig, en de omstandigheden te bepalen die aanleiding geven tot de toepassing van rechten met terugwerkende kracht, teneinde de ondermijning van de definitief te nemen maatregelen te vermijden. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat in geval van schending of intrekking van verbintenissen eveneens rechten met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.
(…)
Artikel 10 – Terugwerkende kracht
(…)
3. Is het definitieve antidumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopig recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.”
30. De rechtbank leidt uit artikel 10 van de antidumpingbasisverordening af dat het tarief in de onderhavige zaak 41,3% bedraagt. Het voorlopige antidumpingrecht voor zonnepanelen die zijn gefabriceerd door [bedrijf 3] Co. Ltd. bedraagt immers 47,6% en het definitieve bedraagt 41,3%. Het recht dient overeenkomstig artikel 10, lid 3, van de antidumpingbasisverordening daarom opnieuw te worden berekend. Eiseres krijg op dit punt dan ook gelijk.
Gelet op wat hiervoor overwogen is, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling voor het beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Niet-preferentiële oorsprong
5.1.
Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank ten aanzien van de niet-preferentiële oorsprong in haar overwegingen 13 tot en met 23 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
5.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de vrije zone van Port Klang bestaat uit een Free Commercial Zone (FCZ) en een Free Industrial Zone (FIZ) en dat in de FIZ “manufacturing activities” zijn toegestaan. Het is volgens belanghebbende niet uitgesloten dat de panelen zich in de FIZ bevonden en daar een zodanige bewerking hebben ondergaan dat zij de Chinese niet-preferentiële oorsprong hebben verloren en de Maleisische niet-preferentiële oorsprong hebben verkregen. Een aanwijzing hiervoor kan volgens belanghebbende worden gevonden in de afgegeven preferentiële oorsprongscertificaten Form A. Enkel de ZB-registratie is onvoldoende bewijs van het tegendeel, aldus belanghebbende. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.3.
Uit het missierapport blijkt onmiskenbaar dat de doorvoer van de Chinese zonnepanelen heeft plaatsgevonden via de FCZ en niet via de FIZ. Het Hof verwijst ter zake in de eerste plaats naar de door de rechtbank onder punt 4 aangehaalde delen van het missierapport, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de doorvoer via de FCZ heeft plaatsgevonden. Daarnaast is ook in bijlage 4 bij het missierapport (“Explanatory Note”) gedetailleerd uiteengezet dat doorvoer van goederen plaatsvindt via de FCZ en dat inslag in en uitslag uit de FCZ plaatsvindt met ZB-aangiften:
“This explanatory note describes application of procedures in relation to the goods entering and leaving the Free Commercial Zone in Port Klang (hereafter: FCZ).
(…)
In the FCZ any form of manufacturing activity is strictly forbidden. In the FCZ, there are allowed only simple commercial activities such as trading, breaking, packing, repacking, sorting, grading, labeling, relabeling, or repair of goods in storage or transit.
(…)
For goods coming or going out through the seaport in Port Klang, there is no other alternative way than passing through the FCZ.
The following procedures are applicable in the FCZ, which are managed and supervised solely by the Port Klang Authority:
ZB1 Import (ZB1) – entering of goods into FCZ from overseas;
ZB1 Export (the former ZB2 and hereafter and in the mission report referred to as ZB2) – leaving of goods from FCZ to overseas;
ZB3 – transshipment of goods through FCZ (without reloading from container to container);
ZB4 – application for commercial activities such as breaking, packing, repacking, sorting, grading, labeling, re-labeling, repair of goods in storage or transit.
(…)”
5.4.
Hieruit volgt (1) dat de doorvoer van China naar Nederland heeft plaatsgevonden via de FCZ en niet via de FIZ, (2) dat in de FCZ slechts zeer beperkte behandelingen mogelijk zijn en (3) dat bij behandeling van goederen in de FCZ een aangifte ZB4 dient te worden gedaan. Nu in casu van ZB4-aangiften geen sprake is staat vast dat de ingeslagen Chinese zonnepanelen in de FCZ geen behandeling hebben ondergaan, nog daargelaten dat de in de FCZ toegestane behandelingen (trading, breaking, packing, repacking, sorting, grading, labeling, relabeling, or repair of goods) alle onvoldoende zijn om de niet-preferentiële oorsprong van goederen te kunnen wijzigen.
5.5.
Overigens vermag het Hof niet in te zien welke behandelingen in China geproduceerde zonnepanelen nog zouden kunnen ondergaan waardoor de niet-preferentiële oorsprong zou wijzigen van China in Maleisië. Goederen bij welker vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt (artikel 24 van het CDW). Niet in geschil is dat de zonnepanelen in China zijn vervaardigd. Ter zitting daarnaar gevraagd heeft belanghebbende niets gesteld omtrent de aard van mogelijke oorsprongswijzigende handelingen in Maleisië.
5.6.
Gelet op al het vorenoverwogene heeft de inspecteur met de door hem overgelegde stukken voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van niet-preferentiële Chinese oorsprong zijn, zodat antidumpingrechten verschuldigd zijn. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Afzien van navordering op grond van artikel 220 CDW
5.7.
Het Hof stelt voorop dat de onderwerpelijke aangiften zijn gedaan in 2013 (dus ruimschoots vóór het van toepassing worden van het DWU op 1 mei 2016) en dat de wettelijke bepalingen betreffende het afzien van navordering bepalingen van materieel recht zijn, zodat in casu artikel 220 van het CDW van toepassing is en niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, artikel 119 van het DWU (vgl. HvJ EU 7 september 1999, De Haan , C61 / 98 ). Ingevolge artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet over tot boeking achteraf van douanerechten indien aan een drietal cumulatieve voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat boeking van het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten achterwege is gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf. Partijen houdt verdeeld of in casu sprake is van een dergelijke ‘vergissing’ van de douaneautoriteiten. Belanghebbende betoogt dat de afgifte van oorsprongscertificaten (Form A) door de Maleisische autoriteiten dient te worden aangemerkt als een ‘vergissing’ in vorenbedoelde zin. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.8.
Tot de stukken van het geding behoort een drietal preferentiële oorsprongscertificaten Form A, afgegeven door de daarvoor in Maleisië bevoegde instantie, het Ministry of International Trade and Industry (MITI). Alle in de utb begrepen zonnepanelen worden ‘gedekt’ door deze drie Form A’s. Een Form A speelt echter enkel een rol in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem. Op basis van een Form A kan, onder voorwaarden, aanspraak worden gemaakt op een preferentieel (lager) tarief aan douanerechten. Ten tijde van de invoer van de onderwerpelijke panelen waren er voor de invoer van zonnepanelen evenwel geen douanerechten verschuldigd. Belanghebbende heeft de certificaten daarom (terecht) niet in haar aangiften vermeld en geen aanspraak gemaakt op een preferentie. Voor de vaststelling van de niet-preferentiële oorsprong van de panelen – die bepalend is voor de verschuldigdheid van antidumpingrechten – komt geen betekenis toe aan de Form A’s, omdat het stelsel van algemene tariefpreferenties en het stelsel van antidumpingrechten elk specifieke doelen nastreven en de toepassing ervan berust op onderscheiden juridische criteria en instrumenten. Het Hof verwijst ter zake naar de uitspraak van het Gerecht van 16 december 2010, Hit Trading en Berkman Forwarding/Commissie, T-191/09, ECLI:EU:T:2010:535, r.o. 40 t/m 44.
5.9.
Nu ook anderszins geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, is de inspecteur reeds daarom niet gehouden om op de voet van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW af te zien van navordering van de onderwerpelijke antidumpingrechten.
Toe te passen tarief
5.10.
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat het tarief van toepassing is dat geldt voor zonnepanelen die zijn geproduceerd door [bedrijf 3] Co. Ltd. Partijen houdt enkel nog verdeeld of het tarief dient te worden toegepast dat is genoemd in Verordening (EU) nr. 513/2013 tot instelling van een
voorlopigantidumpingrecht (47,6 %) dan wel het tarief dat is genoemd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 tot instelling van
definitieveantidumpingrechten (41,3 %).
5.11.
De inspecteur heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat toepassing van het percentage van 41,3% dat is vastgesteld in verordening 1238/2013 niet mogelijk is, omdat in artikel 4 van deze verordening is voorgeschreven dat een factuur moet worden overgelegd van de desbetreffende producent-exporteur, met daarop de vermeldingen die zijn voorgeschreven in bijlage V van meergenoemde verordening 1238/2013. Belanghebbende heeft bij haar aangiften een factuur van [bedrijf 2] (Maleisië) overgelegd en geen factuur van [bedrijf 3] Co. Ltd (China), zodat geen aanspraak kan worden gemaakt op het in verordening 1238/2013 vastgestelde tarief van 41,3%. Verordening 513/2013 stelde voor toepassing van het voorlopige antidumpingrecht van 47,6% geen factuurvereiste, zodat belanghebbende wel aanspraak kan maken op dát tarief, aldus nog steeds de inspecteur.
5.12.
Het Hof volgt de inspecteur niet in zijn standpunt. Verordening 513/2013 bepaalt dat vanaf 6 augustus 2013 voor zonnepanelen van (onder meer) [bedrijf 3] Co. Ltd een voorlopig antidumpingrecht verschuldigd is van 47,6%. De onderwerpelijke zonnepanelen zijn ingevoerd op 16, 17 en 18 oktober 2013, toen het voorlopige antidumpingrecht van toepassing was. Met ingang van 3 december 2013 is verordening 1238/2013 in werking getreden, waarin het definitieve antidumpingrecht voor zonnepanelen van (onder meer) [bedrijf 3] Co. Ltd is vastgesteld op 41,3%. Verordening 1238/2013 stelt weliswaar de voorwaarde dat een factuur wordt overgelegd van de desbetreffende producent-exporteur, met daarop de vermeldingen die zijn voorgeschreven in bijlage V van die verordening, maar deze voorwaarde geldt, anders dan de inspecteur kennelijk voorstaat, niet met terugwerkende kracht voor zonnepanelen die vóór 3 december 2013 in het vrije verkeer zijn gebracht. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat in casu het percentage van het definitieve antidumpingrecht (41,3%) van toepassing is, omdat dit lager is dan het voorlopige antidumpingrecht (47,6%) (vgl. HR 2 februari 2018, nr 16/00791, ECLI:NL:HR:2018:125).
Slotsom
5.13.
De slotsom is dat zowel het principaal hoger beroep van de inspecteur als het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het verweer in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (verweerschrift + zitting hoger beroep) x € 837 x 1 (wegingsfactor) = € 1.674.

7.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 1.674;
  • bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 24 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.