4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen en geoordeeld:
“
Beoordeling van het geschil
Niet-preferentiële oorsprong zonnepanelen
13. Eiseres heeft primair het standpunt ingenomen dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en de in het vrije verkeer gebrachte zonnepanelen de niet-preferentiële oorsprong Maleisië hebben.
14. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen de niet-preferentiële oorsprong China hebben (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574). 15. Verweerder beroept zich onder meer op het OLAF-rapport. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd is indien de daartegen door eiseres aangevoerde grieven dermate ernstig zijn, dat er geen geloofwaardigheid (meer) aan kan worden toegekend (zie in vergelijkbare zin ECLI:NL:RBNHO:2021:574). 16. Volgens eiseres kan niet uit het OLAF-rapport worden afgeleid dat het om de onderhavige zonnepanelen ging. De ZB1- en ZB2-gegevens zijn volgens eiseres niet aan elkaar te koppelen. Zo komt geen gezamenlijk referentienummer voor in de ZB1- en ZB2-gegevens. Daarnaast komen de aantallen en gewichten van ZB1 en ZB2 gegevens niet met elkaar overeen.
17. De rechtbank volgt eiseres niet. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de niet-preferentiële oorsprong van de onderhavige goederen China is en licht dat als volgt toe.
18. Uit het OLAF-rapport blijkt dat indien goederen in Maleisië zowel in ZB1 als in ZB2 zijn geregistreerd, geen bewerkingen aan de betreffende goederen kunnen hebben plaatsgevonden. In Annex 5 bij het rapport worden vervolgens de ZB1- en ZB2-nummers genoemd van de containers waarop het OLAF-rapport betrekking heeft.
19. Het betreft twee ZB1-invoeraangiften met nummer eindigend op [##1] gedaan op 4 september 2013 en met nummer eindigend op [##2] op 3 september 2013. Deze ZB1-invoeraangiften hebben ieder betrekking op 4.368 zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH uit China. Totaal zijn er dus 8.736 zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH vanuit China ingevoerd in de FCZ van Port Klang in Maleisië.
20. Vervolgens zijn er op 9 september 2013 vier ZB2-uitvoeraangiften in Maleisië met betrekking tot zonnepanelen van [bedrijf 3] GmbH uit China gedaan. De nummers daarvan eindigen op [##3] , [##4] , [##5] en [##6] met respectievelijk 2.912, 1.456, 2.912 en 1.456 zonnepanelen. Dit betreft totaal 8.736 stuks en dit aantal komt precies overeen met het aantal op de twee genoemde ZB1-invoeraangiften.
21. Gezien de data waarop de ZB1- en ZB2-aangiften zijn gedaan en het feit dat de aantallen en aard van de goederen alsmede de afzender (‘ZB1-consignee’) en geadresseerde (‘ZB2-consignor’) overeenkomen, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder deze aangiften terecht aan elkaar heeft gelinkt.
22. Op 16, 17 en 18 oktober 2013 zijn in Nederland drie invoeraangiften ten behoeve van eiseres gedaan.
- De invoeraangifte van 16 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#1] betreft 2.912 zonnepanelen. Dit komt overeen met de ZB2-uitvoeraangifte eindigend op de nummers [##4] en [##6] , ieder 1.456 zonnepanelen, dus totaal weer 2.912 zonnepanelen.
- De invoeraangifte van 17 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#2] betreft 312 zonnepanelen. Deze kunnen worden gelinkt aan de ZB2-uitvoeraangifte met nummer eindigend op [##5] , die betrekking had op totaal 2.912 zonnepanelen. Van de 2.912 zonnepanelen die met de ZB2-aangifte met nummer eindigend op [##5] zijn ingevoerd in de EU waren er maar 312 bedoeld voor invoer en Nederland en eiseres.
- De invoeraangifte van 18 oktober 2013 met nummer eindigend op [NL#3] betreft 2.912 zonnepanelen. Dit komt overeen met de ZB2-uitvoeraangifte met nummer eindigend op [##3] , eveneens totaal 2.912 zonnepanelen.
De drie invoeraangiften in Nederland kunnen worden gelinkt aan de vier hiervoor genoemde ZB2-uitvoeraangiften doordat de ZB2-containernummers overeenkomen met de gegevens die in de aangiften en de commercial invoice van 14 oktober 2013 worden genoemd.
23. Het voorgaande betekent dat uit het OLAF-rapport en in het bijzonder de daarbij behorende Annex 5 met het overzicht van de twee ZB1-invoeraangiften en vier ZB2-uitvoeraangiften, de drie invoeraangiften in Nederland en de commercial invoice van 14 oktober 2013 in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat het om de onderhavige zonnepanelen gaat. Dat de naam van eiseres niet althans niet kenbaar in het OLAF-rapport wordt genoemd (er zijn delen in het rapport zwart gemaakt), doet hieraan niet af. Van een onzorgvuldig onderzoek is ook geen sprake. Hieruit volgt dat in Maleisië geen be- of verwerkingen hebben plaatsgevonden aan de zonnepanelen en de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is.
Afzien van navordering ingevolge artikel 220, lid 2, onder b, CDW
24. Eiseres doet een beroep op artikel 220, tweede lid , onder b, CDW en stelt dat zij zich op dat artikel kan beroepen omdat sprake is van een vergissing aan de zijde van de Maleisische douaneautoriteiten, eiseres die vergissing redelijkerwijs niet kon ontdekken en zij aan alle voorschriften inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
25. Vanaf de inwerkingtreding van het DWU is het echter niet langer mogelijk een beroep te doen op artikel 220, lid 2, onder b, CDW. De utb is op 17 oktober 2016, na inwerkintreding van het DWU, opgelegd en eiseres kan dientengevolge in een separate procedure een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding doen (artikel 119 DWU).
Hoogte van antidumpingrecht: beroep van medewerkende onderneming op een tarief van 41,3% in plaats van 53,4%
26. Nu de rechtbank onder 23 heeft geoordeeld dat de niet-preferentiële oorsprong van de zonnepanelen China is en het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel zoals de rechtbank onder 25 heeft overwogen niet slaagt, is in tegenstelling tot de zaak met nr. 18/707, waarin vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan, niet (meer) in geschil dat de onderhavige zonnepanelen door [bedrijf 3] Co . Ltd., gevestigd in China, zijn gefabriceerd. Tussen partijen is wel in geschil of het verlaagde tarief van de definitieve antidumpingverordening van toepassing is nu de zonnepanelen zijn ingevoerd vóór 2 december 2013 (datum inwerkingtreding definitieve antidumpingverordening).
27. Op 5 juni 2013 is een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafels), van oorsprong uit of verzonden uit China (Verordening (EU)) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013). Uit artikel 1 van deze verordening blijkt dat de in bijlage I vermelde ondernemingen, waartoe [bedrijf 3] Co . Ltd behoort, een tarief van 47,6% aan antidumpingrechten zijn verschuldigd. Alle overige ondernemingen, die in artikel 1 noch bijlage I bij de verordening worden genoemd, zijn een tarief van 67,9% aan antidumpingrechten verschuldigd.
28. Op 2 december 2013 heeft de Raad van de Europese Unie een definitief antidumpingrecht ingesteld (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013). Uit artikel 1 van deze verordening blijkt dat de in bijlage I vermelde ondernemingen, waartoe [bedrijf 3] Co . Ltd behoort, een tarief van 41,3% aan antidumpingrechten zijn verschuldigd. Alle overige ondernemingen, die in artikel 1 noch bijlage I bij de verordening worden genoemd, zijn een tarief van 53,4% aan antidumpingrechten verschuldigd.
29. De “antidumpingbasisverordening” (Verordening (EG) nr. 1225/2009), die inmiddels vervangen is door Verordening (EU) 2016/1036, luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(19) Het is noodzakelijk te voorzien in de inning van voorlopige rechten met terugwerkende kracht, indien nodig, en de omstandigheden te bepalen die aanleiding geven tot de toepassing van rechten met terugwerkende kracht, teneinde de ondermijning van de definitief te nemen maatregelen te vermijden. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat in geval van schending of intrekking van verbintenissen eveneens rechten met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.
(…)
Artikel 10 – Terugwerkende kracht
(…)
3. Is het definitieve antidumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopig recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.”
30. De rechtbank leidt uit artikel 10 van de antidumpingbasisverordening af dat het tarief in de onderhavige zaak 41,3% bedraagt. Het voorlopige antidumpingrecht voor zonnepanelen die zijn gefabriceerd door [bedrijf 3] Co. Ltd. bedraagt immers 47,6% en het definitieve bedraagt 41,3%. Het recht dient overeenkomstig artikel 10, lid 3, van de antidumpingbasisverordening daarom opnieuw te worden berekend. Eiseres krijg op dit punt dan ook gelijk.
Gelet op wat hiervoor overwogen is, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling voor het beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).”