ECLI:NL:GHAMS:2023:66

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.315.354/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling voor minderjarige na jarenlange afwezigheid van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, [minderjarige]. De vader, die jarenlang geen contact heeft gehad met [minderjarige], heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag en omgang werd afgewezen. De moeder, die alleen het gezag uitoefent, verzet zich tegen de omgangsregeling, onder andere vanwege de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de geschiedenis van conflicten tussen de ouders. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die begeleide omgang heeft geadviseerd. Het hof concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat begeleide omgang onveilig zou zijn voor [minderjarige]. De begeleiding is noodzakelijk gezien de kwetsbaarheid van het kind, de beperkingen van de vader en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden voor zes maanden om de resultaten van het hulpverleningstraject bij Praktijk Irene Heim af te wachten. De advocaten van beide partijen zijn verzocht om het hof te informeren over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.315.354/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/304963 / FA RK 20-3569
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. 't Hart te Haarlem.
Het hof heeft als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Het hof heeft advies gevraagd aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 juni 2022, uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 10 september 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 juni 2022.
2.2
De moeder heeft op 14 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door N. Hoogervorst.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie gehad. Uit die relatie is [minderjarige] geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . Het verzoek van de vader om hem en de moeder gezamenlijk met het gezag te belasten is bij de beschikking van 30 juni 2022 afgewezen. Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.2
[minderjarige] woont bij de moeder en de pleegvader van de moeder. [minderjarige] en de vader hebben elkaar voor het laatst gezien toen [minderjarige] nog een baby was.
3.3
De vader heeft op 20 juli 2021 van de rechtbank vervangende toestemming gekregen om [minderjarige] te erkennen. De vader heeft [minderjarige] vervolgens erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat er onder begeleiding van Praktijk Irene Heim een omgangsregeling wordt bepaald, dan wel om een zodanige regeling te bepalen als het hof juist acht.
4.3
De moeder verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader en vaste rechtspraak
5.1
Uit artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt.
Advies van de raad in de procedure bij de rechtbank
5.2
De rechtbank heeft in de procedure in eerste aanleg bij tussenbeschikking van 20 juli 2021 een raadsonderzoek gelast naar de vraag of het belang van [minderjarige] zich tegen een omgangsregeling verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling [minderjarige] het beste af is. De raad heeft vervolgens geadviseerd tot begeleide omgang vanuit Praktijk Irene Heim met een frequentie van eens per drie weken. Daarbij wordt eerst gestart met een kennismaking, waarna de omgang wordt opgebouwd in het tempo dat het beste bij [minderjarige] aansluit, waarin de adviezen van praktijk Irene Heim leidend zijn. Op de zitting bij de rechtbank is de raadsvertegenwoordiger op dit advies teruggekomen; uit de afwezigheid van de vader op de zitting leidde hij af dat de voor het geadviseerde hulpverleningstraject benodigde inzet en betrokkenheid bij de vader ontbraken en er daarom geen omgangsregeling moest worden vastgesteld. Die visie is door de rechtbank gevolgd in de bestreden beschikking.
Standpunten van partijen
5.3
De vader wil graag contact met [minderjarige] . De vader en zijn advocaat waren niet op tijd op de zitting bij de rechtbank, omdat in het roljournaal een verkeerd tijdstip was vermeld. Die afwezigheid mag niet worden begrepen als een gebrek aan belangstelling voor de verzochte omgangregeling. Volgens de vader wil ook [minderjarige] hem zien. [minderjarige] heeft recht op contact met zijn vader. De vader begrijpt dat een omgangsregeling met overnachtingen niet direct mogelijk is, maar hij wil graag een traject bij bijvoorbeeld Praktijk Irene Heim volgen zodat het contact tussen de vader en [minderjarige] weer tot stand kan komen.
5.4
De moeder wil niet dat [minderjarige] op dit moment contact heeft met de vader. De vader heeft nooit een – eerder geadviseerde – agressieregulatietraining gevolgd, een kaartje aan [minderjarige] gestuurd of op een andere manier concreet laten zien dat [minderjarige] voor hem belangrijk is. [minderjarige] is bovendien een kwetsbaar kind dat worstelt met bijvoorbeeld concentratieproblemen. Contact met de vader zou [minderjarige] meer kwaad dan goed doen, aldus de moeder.
Advies van de raad in hoger beroep
5.5
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld zoals verwoord in het raadsrapport van 3 februari 2021. De raad heeft begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader geadviseerd. [minderjarige] is daarvoor niet te kwetsbaar: hij heeft weliswaar cognitief wat moeite, maar hij ontwikkelt zich – mede dankzij de moeder – goed. [minderjarige] is geïnteresseerd in zijn vader en heeft het recht om zijn vader te leren kennen. De omgang moet door Praktijk Irene Heim in Beverwijk worden begeleid en rustig worden opgebouwd: bijvoorbeeld eerst eens per drie weken een halfuur en daarna wat langere omgangsmomenten. De raad adviseert het definitieve besluit over de omgangsregeling zes maanden aan te houden om het verloop van de begeleide omgang af te wachten.
Beoordeling door het hof
5.6
Uit het raadsrapport en de overige gedingstukken blijkt het volgende. De ouders hebben geen goede onderlinge verstandhouding, doordat er tussen hen veel is gebeurd. De ouders hadden in de periode nadat [minderjarige] geboren was veel conflicten. De vader was boos en gefrustreerd, onder meer omdat hij [minderjarige] meer wilde zien. De vader heeft toen dreigementen geuit naar de moeder, waardoor de moeder bang is geworden. [minderjarige] stond destijds onder toezicht en de gezinsmanager heeft de vader op dat moment hulpverlening geadviseerd om zijn gevoelens van boosheid en onmacht meer de baas te zijn. Inmiddels is er meer dan zes jaar verstreken. Uit het onderzoek door de raad blijkt dat de vader inmiddels hulpverlening heeft vanwege zijn beperkingen. De hulpverleners beschrijven dat de vader gemotiveerd is, actief meewerkt en zijn afspraken nakomt. Volgens de persoonlijk begeleiders van de vader is zijn frustratietolerantie normaal en wordt bij hem geen agressie herkend.
Voor de moeder is nog steeds belangrijk dat de vader de adviezen van de gezinsmanager uit 2016 opvolgt. Dat advies paste bij de situatie waarin de ouders zich toen bevonden. Inmiddels is de situatie van de vader echter veranderd. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader eerst een agressieregulatiebehandeling moet afronden voordat omgang voor [minderjarige] veilig is.
5.7
Op de zitting is gebleken dat de vader graag interesse wil tonen in [minderjarige] , maar dat hij onzeker is over hoe hij dat moet aanpakken. De vader heeft regelmatig en aan verschillende personen, waaronder de onderzoeker van de raad, gevraagd wat hij het beste kon doen. Hij kreeg vervolgens tegenstrijdige adviezen. Omdat de moeder een aantal keer heeft laten weten dat zij alleen via de advocaten wil communiceren, heeft de vader toen besloten geen kaartjes te sturen. Hij wilde niet dat de relatie tussen de ouders nog slechter zou worden. Ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder vindt dat de vader met kerst en verjaardag een kaartje rechtstreeks aan [minderjarige] kan sturen.
5.8
Uit het raadsrapport komt naar voren dat [minderjarige] geïnteresseerd was in zijn vader. Dat hij daarna volgens de moeder niet meer heeft gevraagd naar zijn vader, doet daaraan niet af. Het hof ziet, net als de raad, geen aanwijzingen dat begeleide omgang voor [minderjarige] onveilig zou zijn. De begeleiding is belangrijk vanwege de kwetsbaarheid van [minderjarige] , de beperkingen van de vader, het feit dat zij al jarenlang geen contact met elkaar hebben gehad en het feit dat er tussen de ouders geen enkele communicatie is. Door de raad is begeleiding door Praktijk Irene Heim geadviseerd. Praktijk Irene Heim kan zowel [minderjarige] als de ouders bij de omgang begeleiden, zal kunnen bepalen welk tempo van opbouw van de omgang het beste bij [minderjarige] aansluit en zal kunnen beoordelen hoe lang de begeleiding van de omgang nodig zal zijn. Het hof vindt het noodzakelijk dat met de begeleide omgang wordt gestart en ter zitting in hoger beroep is besproken dat de ouders dat traject kunnen gaan volgen. Gelet op de omstandigheid dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij contact heeft met zijn vader en ook recht heeft op omgang, gaat het hof ervan uit dat de moeder zal meewerken aan dit traject. Het is verder belangrijk dat de ouders eventuele aanwijzingen van Praktijk Irene Heim opvolgen, ook als die gaan over meer of individuele hulpverlening voor de ouders of voor [minderjarige] . De raad heeft in het raadsrapport vermeld dat de ouders zich bij het Meerteam kunnen aanmelden voor verwijzing naar deze begeleide omgang en heeft vermeld bij welke persoon dat moet gebeuren.
5.9
Het hof zal, zoals de raad heeft geadviseerd, de zaak zes maanden pro forma aanhouden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening via het traject bij Praktijk Irene Heim.
Aan de advocaten wordt verzocht twee weken voor de pro forma datum het hof te informeren over de stand van zaken en over het gewenste verdere verloop van de procedure. Mocht er bij Praktijk Irene Heim inmiddels een wachtlijst zijn waardoor de begeleiding later start, dan kunnen de advocaten om een verdere aanhouding verzoeken.

6.De beslissing

Het hof:
houdt de beslissing ten aanzien van de verzochte omgang pro forma aan tot 23 juli 2023 in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening;
verzoekt de advocaten van partijen het hof uiterlijk 9 juli 2023 te berichten over de voortgang van de ingezette hulpverlening en over de door partijen gewenste voortzetting van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.F. Miedema en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 17 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.