ECLI:NL:GHAMS:2023:805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
23-002688-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Actieve omkoping van een opsporingsambtenaar en voorhanden hebben van wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1971, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. De verdachte is beschuldigd van actieve omkoping van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van wapens en munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte via een tussenpersoon meermalen politie-informatie heeft opgevraagd in ruil voor (belofte tot) betaling. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ambtelijke omkoping. Het hof heeft ook het verweer van de verdediging verworpen dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte bewust en met beschikkingsmacht over de wapens en munitie beschikte, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van deze voorwerpen. De op te leggen straf is vastgesteld op 14 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft de verdachte ook onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002688-21
datum uitspraak: 3 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-767258-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1971,
adres: [adres01] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem cumulatief/alternatief is tenlastegelegd ten aanzien van de bevraging inzake [naam01] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de gronden van het vonnis enerzijds aanvullen, in die zin dat nader als hierna volgt wordt overwogen, en anderzijds deels schrappen, te weten de passage op pagina 15 van het vonnis van ‘Tot slot’ tot en met ’Keus’. Bovendien zullen de verweren van de verdediging worden besproken.

Bespreking van de verweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van ambtelijke omkoping, nu het geld de politieambtenaar nooit heeft bereikt en er evenmin onvoldoende bewijs is voor medeplegen omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] .
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie, heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu de verdachte deze voor een ander in bewaring had, dat is iets anders dan voorhanden hebben in de zin van de Wet wapens en munitie.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde ambtelijke omkoping en het wapen- en munitiebezit, met dien verstande dat bewezen kan worden dat de verdachte (belofte tot) geld heeft aangeboden aan een politieambtenaar in ruil voor de verstrekking van politie-informatie.
Ambtelijke omkoping
Uit de reeds in het vonnis aangehaalde tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte01] meermalen spreekt over betalingen voor informatie, waaronder het ‘betalen van de agent’, alsmede over de wijze waarop het geld door [medeverdachte02] ontvangen zou worden. Op 20 juli 2017 zegt [medeverdachte01] tegen zijn moeder dat hij de dag ervoor ‘de agent heeft betaald’ en in het tapgesprek van 19 juli 2017 zegt [medeverdachte02] dat hij die dag bij [medeverdachte01] langs is geweest. Ook blijkt uit tapgesprekken tussen [medeverdachte01] en [medeverdachte02] dat zij afspraken dat [medeverdachte01] het geld zou achterlaten in de auto van [medeverdachte02] en dat [medeverdachte02] zijn auto daarvoor open liet staan. Dit vindt steun in de verklaring van [medeverdachte02] . Verder verklaren de verdachten dat er specifieke prijzen waren voor verschillende soorten bevragingen, onder andere voor kentekens, adressen en personen. [medeverdachte02] heeft verklaard dat hij voor de bevraging van [naam01] € 150,00 zou krijgen. Die bevraging vond plaats op respectievelijk 19 juli 2017 en 21 oktober 2017. Hieruit volgt dat tot aan het einde van de pleegperiode werd gesproken over betalingen. [medeverdachte02] heeft verklaard dat er “
op een gegeven moment gewoon een vast bedrag voor ontstaat.” [1] en “
Ik deed het voor de extra centjes. Mijn motivatie was de extra centen. Dat stond nog boven [medeverdachte01] . Dat zou terugvloeien naar mijn gezin. Leuke dingen doen met mijn gezin. Het ging om 300 euro per maand ofzo.” [2] [medeverdachte02] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de op zijn telefoon aangetroffen notitie van 8 september 2016 had klaargezet om aan [medeverdachte01] te versturen indien de laatste ineens geld zou komen brengen en voor de deur zou staan. Het hof acht onaannemelijk dat [medeverdachte02] een dergelijk bericht klaar zou zetten, enkele maanden na aanvang van de zakelijke relatie tussen [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , als hij eerder geen betalingen zou hebben ontvangen. Het hof acht voorts onaannemelijk dat anderhalf jaar lang over betalingen werd gesproken zonder dat daadwerkelijk een betaling werd gedaan. Daarom gaat het hof ervan uit dat in de tenlastegelegde periode [medeverdachte02] informatie verstrekte aan [medeverdachte01] tegen (belofte tot) betaling van een geldbedrag. Nu sprake is geweest van een bestendige relatie is niet vereist dat tegenover elke informatieverstrekking een rechtstreekse (belofte tot) betaling heeft gestaan. Daarom vallen alle bevragingen die door [medeverdachte02] op verzoek van [medeverdachte01] binnen deze bestendige relatie zijn gedaan, onder de ten laste gelegde omkoping.
Medeplegen
Ook het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van medeplegen, in die zin dat geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte01] , wordt verworpen. Uit het dossier volgt immers dat [verdachte01] bevragingen liet uitvoeren door [medeverdachte02] via [medeverdachte01] en dat [verdachte01] wist dat een agent werd omgekocht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [medeverdachte01] geld gaf voor die bevragingen en een gedeelte voor zichzelf hield. Hij ontving dan € 500,00 en gaf € 400,00 door aan [medeverdachte01] . Ook heeft hij verklaard dat hij wist dat met die bedragen een agent zou worden betaald en dat hij ervan uitging dat het resterende geld in elk geval deels naar de agent ging. Gelet hierop en op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt dat [medeverdachte02] informatie verstrekte aan [medeverdachte01] tegen (een belofte tot) betaling van een geldbedrag, komt het hof tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde ambtelijke omkoping in vereniging. Het hof verwerpt aldus de gevoerde verweren.
Wapen- en munitiebezit
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie overweegt het hof als volgt.
Voorhanden hebben in de zin van de Wet wapens en munitie vereist zowel de bewustheid als de beschikkingsmacht. De verdachte moet het wapen en de munitie niet alleen bewust aanwezig hebben, maar dient bovendien daarover de feitelijke macht te kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Nu het wapen en de munitie in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en de verdachte heeft verklaard dat hij deze objecten in bewaring had – en aldus kennis had van de aanwezigheid daarvan – kon de verdachte hierover beschikken. Zodoende komt het hof tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn - voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
De raadsman heeft bepleit de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu hij fungeert als mantelzorger voor zijn zieke partner en omdat zijn werkgever niet zonder hem kan. Voorts is aangevoerd dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is geschonden, hetgeen gecompenseerd dient te worden door middel van strafkorting.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het omkopen van een politieambtenaar. De verdachte heeft, via tussenpersoon [medeverdachte01] , meermalen politie-informatie opgevraagd in ruil voor (belofte tot) betaling. De verdachte heeft door zijn handelen, louter om er zelf financieel beter van te worden, de integriteit van een opsporingsambtenaar, en daarmee de hele politie aangetast en daarmee het vertrouwen dat de burger in het optreden van de politie moet kunnen stellen ernstig geschaad. Hij heeft zich weinig of niets gelegen laten liggen aan de mogelijke ernstige gevolgen die de door hem opgevraagde en aan derden doorgespeelde vertrouwelijke informatie kon hebben of aan de risico’s die anderen, waaronder politieambtenaren, liepen. Het kwalijke en onverantwoorde van zijn handelen zal hierna in de op te leggen straf tot uitdrukking worden gebracht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard de ernst en de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen destijds niet te hebben ingezien, maar het hof rekent dit de verdachte wel aan.
Daarnaast heeft de verdachte een stroomstootwapen, een semiautomatisch pistool en pistoolmunitie voorhanden gehad. Het bezit van dergelijke wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft daaraan bijgedragen en het hof vindt dit ook een ernstig feit.
Gelet op de ernst van de feiten en de langdurige periode waarbinnen het strafbare handelen zich heeft afgespeeld, kan niet worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming. Het hof heeft daarbij acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof ziet een verschil in rol met de medeverdachte [medeverdachte01] , maar slaat er acht op dat de verdachte daarnaast (vuur)wapens- en munitie voorhanden heeft gehad. Voorts is de verdachte eerden veroordeeld voor ernstige strafbare feiten. Dit alles maakt dat het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden passend en geboden acht.
De redelijke termijn waarbinnen berechting behoort plaats te vinden is in hoger beroep in met ruim
26 maanden overschreden. Om deze reden zal het hof een strafkorting van vier maanden toepassen, zodat het een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 63 en 177 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van [naam01] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1. 1.00 STK wapen VEERDRUK onbekend paintball;
  • 2. 1.00 STK Stroomstootwapen Kl: zwart BOELECTRIC;
  • 3. 50.00 STK Patroon MFS 9 mm;
  • 4. 1.00 STK Pistool Kl: zwart J'ERICHO inclusief 2 patroonmagazijnen;
  • 5. 30.00 STK Patroon.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. R.D. van Heffen en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2023.
De voorzitter is buiten staat het arrest te ondertekenen.