ECLI:NL:GHAMS:2024:1130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
23/42 en 23/43
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake suppletieaangiften en ambtshalve teruggaaf door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de suppletieaangiften van [X] B.V. voor de jaren 2015 en 2016. De belanghebbende had verzocht om teruggaaf van respectievelijk € 160.452 en € 672.236. De inspecteur van de Belastingdienst had deze suppletieaangiften aangemerkt als bezwaarschriften en als verzoeken om ambtshalve vermindering, maar verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk en het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond. De rechtbank Noord-Holland had de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarop de belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 30 januari 2024 heeft de belanghebbende niet betwist dat de beslissing van de rechtbank juist was. Het Hof heeft echter niet tegemoetgekomen aan het verzoek van de belanghebbende om te overwegen of het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Cardpoint nieuwe jurisprudentie is. Het Hof oordeelde dat de wetgever geen rechtsgang bij de belastingrechter heeft gewild tegen een beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vond geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/42 en 23/43
27 februari 2024
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.P.J. Jaegers)
tegen de uitspraak van 18 november 2022 in de zaak met kenmerken HAA 22/1820 en HAA 22/1821 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 31 december 2020 heeft belanghebbende een suppletieaangifte ingediend voor het jaar 2015. Belanghebbende verzocht daarbij om een teruggaaf van € 160.452.
1.2.
Op 7 december 2021 heeft Belanghebbende een suppletieaangifte ingediend voor het jaar 2016. Belanghebbende verzocht daarbij om een teruggaaf van € 672.236.
1.3.
De inspecteur heeft de ingediende suppletieaangiften aangemerkt als bezwaarschriften tegen de voldoeningen op aangiften en als verzoeken om ambtshalve vermindering. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve teruggaaf, niet-ontvankelijk.”
1.5.
De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Geschil in hoger beroep
Evenals in beroep heeft belanghebbende in hoger beroep verzocht om een overweging ten overvloede over de vraag of het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Cardpoint (arrest van 3 oktober 2019, C-42/18, ECLI:EU:C:2019:822) nieuwe jurisprudentie is in de zin van paragraaf 23, onderdeel 8, 12 en 13, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

3.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1.
Ter zitting is namens belanghebbende verklaard dat zij de juistheid van het dictum van de rechtbank niet betwist. Dat is naar het oordeel van het Hof terecht, omdat de beslissing van de rechtbank juist is. Ook de gronden die de rechtbank heeft gebezigd onderschrijft het Hof.
3.2.
Het Hof komt niet tegemoet aan het verzoek van belanghebbende om ten overvloede te overwegen of het onder 2 genoemde arrest Cardpoint nieuwe jurisprudentie is. Dat zou van belang zijn ter beantwoording van de vraag of de inspecteur in strijd met zijn beleid, zoals belanghebbende stelt, belanghebbende niet ambtshalve een teruggaaf heeft verleend. De wetgever heeft echter uitdrukkelijk niet gewild een rechtsgang bij de belastingrechter te openen tegen een beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de AWR. Het Hof ziet daarom geen aanleiding voor een overweging ten overvloede als door belanghebbende gewenst.

4.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Blokland, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 27 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: