ECLI:NL:GHAMS:2024:1245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.311.338/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring afgewezen; bevoegdheid advocaat tot instellen hoger beroep beoordeeld naar Isle of Man recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijkverklaring van Monticello Limited in het hoger beroep. De Ontvanger van de Belastingdienst had betoogd dat Monticello niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de advocaat, mr. C.P.R.M. Dekker, niet bevoegd was om namens Monticello hoger beroep in te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van de advocaat om hoger beroep in te stellen, beoordeeld moet worden naar het recht van Isle of Man. Monticello heeft niet gemotiveerd betwist dat de instructie tot hoger beroep vervalst was, maar het hof oordeelt dat mr. Dekker op instructie van een de facto bestuurder van Monticello heeft gehandeld. Het hof honoreert het bezwaar van Monticello tegen de late indiening van bepaalde stukken door de Ontvanger en laat deze buiten beschouwing. Het hof concludeert dat de instructie tot hoger beroep rechtsgeldig was en dat de vordering tot niet-ontvankelijkheid van Monticello wordt afgewezen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.338/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/303206 / HA ZA 20-329
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2024
in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring in de zaak van
MONTICELLO LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp, voorheen mr. C.P.R.M. Dekker te Den Haag,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST / MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
kantoorhoudend te Groningen,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. B.M. Katan te Amsterdam.
Partijen worden hierna Monticello en de Ontvanger genoemd.

1.Het verdere verloop in het incident

Op 14 februari 2023 is een tussenarrest gewezen in het door de Ontvanger opgeworpen incident tot niet-ontvankelijkverklaring van Monticello in het hoger beroep.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
­ akte uitlating na tussenarrest, met een productie, van Monticello;
­ antwoordakte na tussenarrest van de Ontvanger;
­ akte overlegging en uitlating producties, tevens uitlating schending art. 21 Rv, met producties, van de Ontvanger;
­ akte overlegging producties, met producties, van Monticello;
­ akte overlegging productie, met een productie, van Monticello;
­ aktes overlegging producties, met producties, van de Ontvanger.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 14 februari 2024. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door de advocaten voornoemd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Tot slot is arrest gevraagd in het incident.

2.De verdere beoordeling

In het incident
Weigering stukken
2.1.
Het hof honoreert het bezwaar van Monticello tegen de nadere producties, genummerd 22 tot en met 24, die de Ontvanger vijf dagen voorafgaand aan de zitting heeft ingediend omdat deze stukken in strijd met de goede procesorde te laat zijn ingediend en overigens niet van belang zijn voor de beoordeling in het incident. Het hof laat deze stukken buiten beschouwing.
Monticello’s bezwaar tegen productie 21 van de Ontvanger wordt niet gehonoreerd. Anders dan Monticello meent, is dit geen verkapte conclusie, maar een nadere opinie waarin in het kader van toegestane hoor en wederhoor wordt ingegaan op een nieuw punt in de door Monticello in het geding gebrachte opinie.
Bevoegdheid [naam]
2.2.
Het incident ziet op de vraag of mr. Dekker bevoegd was om namens Monticello hoger beroep in te stellen. Monticello heeft niet gemotiveerd betwist dat het in het tussenarrest onder 2.1 sub (vii) genoemde stuk met daarin een schriftelijke instructie van [naam] ([naam]) vervalst is. Dat neemt echter niet weg dat uit de antwoorden van mr. Dekker op de vragen van de Ontvanger omtrent zijn volmacht volgt dat hij op instructie van [naam] heeft gehandeld, zoals is vastgesteld in het tussenarrest.
In geschil is of [naam] bevoegd was om deze instructie namens Monticello te geven. Zoals reeds is overwogen in het tussenarrest, staat voorop dat een advocaat die stelt vertegenwoordigings-bevoegd te zijn, in beginsel op zijn woord wordt geloofd. Mr. Dekker heeft gemeend dat hij door [naam] rechtsgeldig namens Monticello is geïnstrueerd en hij heeft op grond van die instructie tijdig hoger beroep ingesteld, met het doel een voor Monticello ongunstig vonnis te doen vernietigen.
2.3.
In het tussenarrest is vastgesteld dat de bevoegdheid van [naam] om Monticello te vertegenwoordigen en aldus namens Monticello rechtsgeldig instructie te geven tot het instellen van hoger beroep, moet worden beoordeeld naar het recht van Isle of Man.
Partijen hebben zich na het tussenarrest uitgelaten over de relevante inhoud van dit toepasselijk recht.
2.4.
De Ontvanger stelt dat [naam] ten tijde van zijn instructie aan mr. Dekker geen rechtsgeldig aangestelde bestuurder was van Monticello. Monticello betwist dat en voert verder aan dat [naam] als de facto bestuurder van Monticello in de zin van art. 221 lid 1 van de toepasselijke Isle of Man Companies Act 2006 bevoegd was mr. Dekker te instrueren om hoger beroep in te stellen.
2.5.
Onbesproken kan blijven of [naam] formeel benoemd was als bestuurder van Monticello toen hij mr. Dekker instrueerde. Naar het oordeel van het hof was [naam] toen namelijk de facto bestuurder van Monticello in de zin van art. 221 van de Companies Act 2006. Het hof licht dat als volgt toe.
2.6.1.
Art. 221 lid 1 van de Companies Act 2006 bepaalt onder het kopje ‘Meaning of “director”’:
“Under this Act, “director” in relation to a company, a foreign company and any other body corporate means a person occupying or acting in the position of director by whatever name called.
(…)”
Uit het voor de uitleg van het recht van Isle of Man relevante Engelse recht volgt dat de vraag of iemand een de facto bestuurder is, dient te worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Net als de formeel benoemde (de iure) bestuurder is een de facto bestuurder gehouden de vennootschap behoorlijk te besturen en kan hij vanwege schending van deze verplichting aansprakelijk zijn tegenover de vennootschap. Dat betekent echter niet dat de relevantie van de figuur van de de facto bestuurder is beperkt tot het bestuurdersaansprakelijkheidsrecht, zoals de Ontvanger stelt.
2.6.2.
Vaststaat dat [naam] ‘UBO’ (ultimate benificial owner) is van en dus materieel belanghebbende is bij Monticello. Niet ter discussie staat voorts dat [naam] de door Trident Trust aangestelde trustbestuurders van Monticello instrueerde en deze bestuurders heeft ontslagen, hetgeen zij hebben geaccepteerd. Hieruit volgt dat [naam] feitelijk de dienst uitmaakte binnen Monticello.
2.6.3.
Uit art. 221 lid 1 van de Companies Act 2006 volgt dat een de facto bestuurder een bestuurder is. Op grond van art. 100 van de Companies Act 2006 bindt de bestuurder de vennootschap. [naam] was dus bevoegd om namens Monticello mr. Dekker te instrueren om hoger beroep in te stellen. Bovendien past deze instructie bij de taak van de (de facto) bestuurder om in het belang van de vennootschap te handelen; daargelaten de eventuele kans van slagen, is hiermee immers de mogelijkheid veiliggesteld om op te komen tegen het voor Monticello ongunstige bestreden vonnis. Dat is in lijn met art 185 lid 2 aanhef en onder b en c van de Companies Act 2006.
2.7.
De conclusie luidt dat [naam] naar het recht van Isle of Man bevoegd was om Monticello te vertegenwoordigen en rechtsgeldig heeft kunnen instrueren tot het instellen van hoger beroep. Het op deze grond gebaseerde beroep op niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep faalt.
2.8.
De Ontvanger heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat Monticello
niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij art. 21 Rv heeft geschonden door zich op vervalste dan wel valse stukken te beroepen. Voor zover er sprake is van een schending van dit artikel, geeft die in dit stadium van de procedure geen aanleiding om daaraan de consequentie van niet-ontvankelijkheid te verbinden.
2.9.
Het voorgaande betekent dat de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring zal worden afgewezen.
2.10.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.11.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door Monticello. Dat is de volgende processtap omdat vandaag ook is beslist in het incident strekkend tot ‘wijziging procespartij/toevoeging procespartij’ dat [naam] heeft opgeworpen.
2.12.
Ter voorlichting van partijen merkt het hof op dat de procedure in de hoofdzaak op de rol is gevoegd met de procedure van het separaat door [naam] ingestelde hoger beroep. Die procedure, waarin reeds voor antwoord is gediend en een mondelinge behandeling is gevraagd, is aangehouden totdat in deze zaak eveneens voor antwoord zal worden geconcludeerd.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 juni 2024 voor memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.