ECLI:NL:GHAMS:2024:1378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.319.934/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en dekking bij schade aan onroerende zaak in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin hun vorderingen tegen de verzekeraar Hiscox zijn afgewezen. Appellanten, eigenaren van een chalet in Zwitserland, hebben een schadeclaim ingediend bij Hiscox na schade aan hun onroerende zaak, die zij als gevolg van een verzekerd voorval beschouwen. De kern van het geschil betreft de vraag of Hiscox verplicht is dekking te verlenen op basis van de verzekeringsovereenkomst en of de door appellanten gemaakte kosten als bereddingskosten kunnen worden gekwalificeerd volgens artikel 7:957 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de schade niet gedekt is onder de polisvoorwaarden, omdat de schade het gevolg was van verzakking of instorting, wat onder de uitsluitingen valt. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat er sprake is van een verzekerde gebeurtenis en dat de kosten die zij hebben gemaakt om de schade te beperken, als bereddingskosten moeten worden vergoed. Het hof heeft de grieven van appellanten verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de kosten niet als bereddingskosten kunnen worden aangemerkt en dat de schade niet onder de dekking van de verzekering valt. Het hof heeft appellanten in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.934/01
zaaknummer rechtbank : 9153192 CV 21-5768
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2024
inzake

1.[appellant] ,

2. [appellant 2] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. G.H. Teiken te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HISCOX SA,
rechtsopvolger onder algemene titel van Europe Underwriting Limited, rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hiscox B.V.,
statutair gevestigd in Luxemburg,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Hiscox,
advocaten: mrs. E. Jagt en T.W. Nelissen te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het gaat in deze procedure over de vraag of Hiscox op grond van de met [appellanten] gesloten verzekeringsovereenkomst (voor een opstal in Zwitserland) gehouden is om dekking te verlenen en over de vraag of bepaalde door [appellanten] gemaakte kosten kwalificeren als bereddingskosten als bedoeld in artikel 7:957 BW.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 12 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een (eind)vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Hiscox als gedaagde.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een memorie van grieven, met productie;
- een memorie van antwoord.
2.3.
Ten slotte is een datum voor arrest bepaald.
2.4.
[appellanten] heeft geconcludeerd (na eiswijzigingen) dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • voor recht te verklaren dat sprake is van een verzekerde gebeurtenis, althans dat Hiscox, onder de polis, dekking dient te verlenen van de schade aan de opstal van [appellanten] , alsmede voor recht te verklaren dat inzake de bereddingskosten [appellanten] in redelijkheid hebben mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar nu zij daarbij zijn afgegaan op het advies van de ingeschakelde deskundige, en dat de gemaakte bereddingskosten in redelijkheid aan [appellanten] dienen te worden voldaan door Hiscox;
  • Hiscox te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,00,
met veroordeling van Hiscox in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met rente.
2.5.
Hiscox heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep met nakosten en rente.

3.Feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 18 februari 2022 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en worden ook in dit hoger beroep als uitgangspunt genomen, aangevuld met de eveneens tussen partijen vaststaande feiten.
3.2.
[appellanten] zijn, sinds 2010, eigenaar van een onroerende zaak (hierna te noemen: het chalet) gelegen in [plaats] (Zwitserland), aan de [plaats 2] . [appellanten] hebben het chalet gebouwd onder begeleiding van een architectenbureau, waarbij [appellanten] een gedeelte van de rotspartij hebben moeten wegbreken om het chalet te kunnen bouwen. De rotspartij is toen afgewerkt met een laag spuitbeton.
3.3.
[appellanten] hebben een Aon Residence opstalschadeverzekering (hierna te noemen: de verzekering), via One Underwriting, afgesloten bij Hiscox.
3.4.
In de voor deze procedure relevante periode zijn de AON Residence Verzekering 2018 voorwaarden (hierna te noemen: de polisvoorwaarden) op de verzekering van toepassing.
3.5.
De polisvoorwaarden bevatten, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
“[…]
1 Definities […]
1.3
Bereddingskosten
Kosten die binnen de verzekeringsperiode door de verzekerde worden gemaakt en redelijkerwijs nodig zijn om het onmiddellijk dreigend risico, of het ophanden zijn van verzekerde schade, te voorkomen of om verzekerde schade te verminderen.[…]
1.6
Gebeurtenis
Onder een gebeurtenis wordt verstaan:
o
elk plotseling en onvoorzien van buiten komend voorval of een reeks samenhangende voorvallen ten gevolge waarvan schade is ontstaan; […]
1.7.
Gebouw
De op het polisblad genoemde verzekerde onroerende zaak, met inbegrip van:
alles wat daar volgens de verkeersopvatting deel van uitmaakt, met uitzondering van de funderingen;
alle bijbehorende bouwwerken die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven, zoals bijgebouwen, zwembaden, antennes, zonnepanelen, satellietschotels inclusief aansluitingen en masten, vlaggenstokken, zonweringen, terrassen, patio’s, tennisbanen, oprijlanen, voetpaden en omheiningen met uitzondering van tuinaanleg en beplanting;
[…]
3 Algemene uitsluitingen
[…]
3.6
Slijtage, oxidatie en andere geleidelijk werkende invloeden
Niet verzekerd is schade aan de verzekerde zaak zelf veroorzaakt door slijtage, oxidatie en andere geleidelijk werkende invloeden, waaronder vocht in dubbele beglazing.
[…]
5 Gebouw — Rubriek A
U kunt slechts aanspraak maken op deze dekking indien uit het polisblad volgt dat de rubriek Gebouw verzekerd is.
5.1
Dekking
[…]
5.1.2.
Met inachtneming van de van toepassing zijnde uitsluitingen dekt deze verzekering alle schade aan het gebouw onverschillig door welke oorzaak ontstaan.
5.2
Niet gedekt
In aanvulling op de Algemene Uitsluitingen zijn de in dit artikel genoemde uitsluitingen van toepassing op deze rubriek: […]
5.2.2
Verzakking of instorting
Niet verzekerd is schade veroorzaakt door verzakking of instorting, tenzij veroorzaakt door aardbeving, wateraccumulatie (anders dan door overstroming) of sneeuwdruk. […]
5.7
Aanvullende vergoedingen
In geval van een verzekerde gebeurtenis vergoeden wij zo nodig boven het verzekerd bedrag:
5.7.1
Bereddingskosten.[…]”
3.6.
Bij e-mail van 25 mei 2018 hebben [appellanten] een foto gestuurd naar Inter-Agence waarop te zien is dat een steen en gruis afkomstig van de rotswand aan de rechterzijde van het chalet terecht is gekomen op het balkon aan de zijkant van het chalet.
3.7.
Bij e-mail van 17 mei 2019 meldt Inter-Agence aan [appellanten] dat er stenen en gruis aan de zijkant van het chalet naar beneden zijn gekomen en ook op het balkon aan de rechterzijde van het chalet terecht zijn gekomen.
3.8.
[appellanten] hebben dit op 6 juni 2019 gemeld bij One Underwriting. Op 16 juli 2019 heeft One Underwriting de schade van [appellanten] bij Hiscox gemeld. Op 18 juli 2019 heeft Hiscox One Underwriting geïnformeerd dat zij Crawford hebben ingeschakeld om de schade te beoordelen en dat Hiscox een terugkoppeling van de expert afwacht.
3.9.
Crawford communiceert telefonisch en via e-mail met [appellanten] verzoeken Crawford langs te komen in Zwitserland, wat Crawford in eerste instantie afwijst.
3.10.
Op 23 augustus 2019 heeft Hiscox, voor zover hier relevant, het volgende aan One Underwriting kenbaar gemaakt:
“[…] Zoals bekend biedt de polis - kort gezegd - dekking voor schade aan het verzekerde gebouw die verzekerde lijdt veroorzaakt door een verzekerde gebeurtenis. Uit de beschikbare informatie menen wij op te mogen maken dat het aanbrengen van de genoemde betonconstructie een preventiemaatregel betreft om verdere verschuiving van rotsblokken in de richting van het chalet te voorkomen. Naar ons inzien kan de constructie niet aangemerkt worden als herstel van de aan het verzekerde gebouw ontstane schade conform de polisvoorwaarden. De met de constructie gemoeide kosten vallen derhalve buiten het bereik van de onderhavige polis. Wij beschikken nog niet over informatie betreffende eventuele schade aan de buitentrap van het chalet. Mocht hiervan sprake zijn, dan verzoeken wij verzekerde vriendelijk ons te voorzien van nadere informatie betreffende de schade, waaronder een toelichting op de oorzaak, foto's van de schade en een herstelofferte. […]”
Dit bericht heeft One Underwriting vervolgens op 29 augustus 2019 gedeeld met [appellanten]
3.11.
Op 5 september 2019 heeft [appellanten] aan One Underwriting kenbaar gemaakt dat zij denken dat de oorzaak ligt in wateraccumulatie, en vervolgens sturen [appellanten] op 17 september 2019 een herstelofferte en foto’s aan One Underwriting. Deze offerte ziet voor het overgrote deel op herstel van de rotswand en het plaatsen van een betonconstructie.
3.12.
Hiscox deelt One Underwriting bij e-mail van 20 september 2019, voor zover hier relevant, het volgende mee:
“[…] We ontvingen inmiddels de terugkoppeling van onze expert [naam] . Uit de tot op heden ontvangen informatie begrijpen we dat een deel van een rotswand c.q. rotsblok is afgebroken en tegen het chalet en de balustrade van het terras van verzekerde is gerold/ geschoven. De exact ontstane schade aan het chalet en de balustrade alsmede de oorzaak van het afbrokkelen/verschuiven van de rotswand zijn op dit moment niet bekend. (…)
Wij verzekeren het chalet in Zwitserland, de rond het chalet liggende rotswanden behoren niet tot de verzekerde opstal. […]
Nu de rond het chalet liggende rotswanden niet tot de verzekerde opstal behoren, komt eventueel aan de rotswand ontstane schade niet voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast begrijpen we dat verzekerde graag beschermingsmaatregelen zou treffen aan het chalet om schade als gevolg van afbrokkelende/verschuivende rotswanden te voorkomen. Zoals eerder al aangegeven valt het treffen van beschermings- / preventiemaatregelen tevens buiten het bereik van de onderhavige polis.[…]”
3.13.
Op 4 oktober 2019 heeft [Naam 2] van Crawford Partner (Switzerland) AG (hierna te noemen: [Naam 2] ) de situatie ter plekke bij het chalet bekeken. [Naam 2] heeft in een brief van 7 oktober 2019 de bevindingen van het onderzoek vastgelegd en deze brief is ook aan [appellanten] . verstrekt. In deze brief staat onder meer:
“[…]On the right side of the chalet (looking at it from the entrance), the securing of the ground was apparently not done completely with anchors and only concrete sprayed on a few cm was applied to the rock.
Over time, the rock, which is quite friable, has gradually deteriorated. With rainwater seeping through the ground adjacent to the cottage and annual freeze-thaw events moving the rocks, the rock gradually advanced against the cottage and deformed the balustrade of the 1 St floor balcony (Photos IMG 5400, _5403). The rock now also rests against the 1 St floor slab. Some of the rock had already collapsed in 2018 and screes had been observed. In the spring of 2019, a piece of sprayed concrete of about 1 m2 detached from the wall and formed a fairly large scree on the side of the chalet (Photos IMG_5397, _5399). There is a fear that these screes will continue, especially with the new winter coming and the situation must be stabilized very quickly, as damage is likely to occur to the cottage. […]
In summary, the causes of the land and rock movements that led to these landslides are the
combination of:
- Friability of the rock
- Rainwater infiltration and snowmelt on the adjacent property
- Freeze/thaw actions each winter, which gradually breaks the rock
- Securing the land at this location, which is too weak.
However, we cannot talk about an accumulation of water or a pocket of water behind the
wall that would have, by its pressure, pushed the wall in. […]”
3.14.
One Underwriting heeft op 8 oktober 2019 namens Hiscox aan [appellanten] kenbaar gemaakt dat Hiscox geen reden ziet om tot vergoeding van de schade over te gaan.
3.15.
Bij e-mail van 7 september 2020 melden [appellanten] aan Hiscox dat volgens hen sprake is geweest van een plotselinge en onvoorziene verzekerde gebeurtenis en dat sprake is van gedekte schade onder de verzekering. [appellanten] sommeren Hiscox in deze e-mail om tot een schadevaststelling te komen.
3.16.
Op 12 februari 2021 dienen [appellanten] een formele klacht in bij One Underwriting en Hiscox. Bij e-mail van 3 maart 2021 reageert Hiscox op de klacht. Zij wijst de claim opnieuw af. Redengevend daarvoor is onder meer:
“[…]
Uitsluiting in verband met verzakking
Los van het feit dat zonder een plotseling en onvoorziene gebeurtenis er geen ingang is tot de polis, wijzen we ook nog op de volgende twee uitsluitingen.
Uit het rapport van Crawford maken wij op dat er sprake is geweest van een geleidelijk proces. Hoewel de ‘schade’ aan de (onder)grond sowieso niet verzekerd is nu deze grond geen deel uitmaakt van het verzekerde chalet wijzen wij op de uitsluiting zoals deze opgenomen is in artikel 3.6 van de polisvoorwaarden:
“Niet verzekerd is schade aan de verzekerde zaak zelf veroorzaakt door slijtage, oxidatie en andere geleidelijk werkende invloeden [...]”.
Los daarvan bestaat er volgens de uitsluiting in art 5.2.2. van de polisvoorwaarden geen dekking indien de schade is veroorzaakt “door verzakking of instorting”. Dat is enkel anders indien de verzakking of instorting het gevolg is van “wateraccumulatie (anders dan door overstroming) of sneeuwdruk”. Nu van dat laatste geen sprake is (de expert van Crawford heeft dat met betrekking tot de wateraccumulatie expliciet bevestigd in zijn tussenbericht van 7 oktober 2019), is de verzakking van de (onder)grond geen gedekte gebeurtenis.
[…]
Het is dan ook ten overvloede dat we benadrukken dat voor de kosten die verband houden met de constructie van de keerwand in onze optiek om nog een reden in geen enkele situatie dekking zou hebben bestaan. Dit omdat het simpelweg geen herstel van een beschadigde zaak 'in de oude situatie' betreft, maar een aanpassing betreft die juist nodig was omdat de oude situatie niet voldeed (omdat deze niet veilig genoeg bleek). In die zin zijn dit kosten die uw
klanten sowieso hadden moeten maken, onafhankelijk van de gebeurtenis zoals deze in juli 2019 bij ons is gemeld. Crawford bevestigt dit ook […]”
3.17.
Als bijlage bij deze e-mail is een rapport van Crawford van 1 maart 2021 gevoegd. Daarin staat onder meer:
“[…]
ZIENSWIJZE CRAWFORD
Wij concluderen dat er geen schade is ontstaan aan het chalet zelf. De balustrade was licht
gedeformeerd doch was in onze optiek eenvoudig reparabel. De rotspartij aan de rechter zijkant van het chalet was verzakt cq afgebrokkeld en diende te worden hersteld. Door de verzakte grondslag vertoonde de natuurstenen trap en de bijbehorende houten leuning op helling aan de rechterzijde van het chalet ook lichte verzakkingsverschijnselen. Bij het treffen van voorzieningen aan deze rotspartij moest de trappartij worden weggenomen en na het treffen van de voorzieningen opnieuw worden aangelegd.
Wij zijn de expliciete mening toegedaan dat de thans gekozen wijze van herstel niet overeenkomstig de oude situatie is. […]
Het realiseren van een voorziening voor het rotsblok is naar onze mening een preventieve maatregel. Het is geen herstel in oude situatie. De rotspartij is niet meer in zijn originele vorm terug te brengen. De kosten voor het aanbrengen van de betonnen keerwandconstructie en de adviseurskosten zijn gemaakt om verdere verzakking van de rotspartij te voorkomen en is als zodanig een preventieve maatregel, lees “verbetering”. […]
Wij zijn de mening toegedaan dat de onderhavige verzakking is ingeleid door een langdurig erosie proces. Daarnaast heeft [appellant 2] aan onze Zwitserse collega aangegeven dat er voordat het stuk spuitbeton loskwam er reeds sprake was van het afbrokkelen van de wand. […]”
3.18.
[appellanten] hebben eind 2020/begin 2021 werkzaamheden laten uitvoeren waarbij aan de zijkant van het chalet een nieuwe keerwand is geplaatst die verankerd is in de rotswand. Daarbij is ook een nieuwe trap aangebracht.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg – samengevat – gevorderd Hiscox te veroordelen om dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst, door een bedrag van
€ 25.000,00 aan hen uit te keren wegens schade, te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van Hiscox in de proceskosten. Hiscox heeft verweer gevoerd.
4.2.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De kantonrechter heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat de rotswand deel uitmaakt van de verzekerde opstal en overwogen dat de uitsluiting zoals bedoeld in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden van toepassing is. Hiscox heeft met de bevindingen van [Naam 2] en het daarop gebaseerde rapport van Crawford namelijk voldoende onderbouwd gesteld dat de schadeveroorzakende gebeurtenis een verzakking of instorting is geweest van de rotswand en dat de relevante insluiting op de uitsluiting (wateraccumulatie) niet van toepassing is. Wat [appellanten] daartegenover hebben aangevoerd is onvoldoende. De conclusie van de kantonrechter is dat de door [appellanten] gestelde schade niet gedekt is onder de verzekering. Verder kwalificeren de door [appellanten] gemaakte kosten volgens de kantonrechter niet als bereddingskosten, omdat het plaatsen van een betonconstructie (keerwand) die verankerd is in de rotswand niet kwalificeert als een buitengewone maatregel (vergelijk artikel 7:957 BW).

5.Beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Hiscox is gevestigd buiten Nederland, zodat het hof verplicht is haar bevoegdheid ambtshalve te onderzoeken.
5.2.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter op grond van artikel 2.15 van de verzekeringsovereenkomst bevoegd was kennis te nemen van het geschil tussen partijen en dat op grond van artikel 2.14 daarvan Nederlands recht van toepassing is.
De grieven
5.3.
Tegen de beslissing van de rechtbank van 18 februari 2022 en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] in principaal appel met twee grieven op.
5.4.
De grieven van [appellanten] richten zich (samengevat) tegen:
  • het oordeel van de kantonrechter dat de relevantie insluiting op de uitsluiting (wateraccumulatie) niet van toepassing is (grief 1), en;
  • het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellanten] gemaakte kosten niet als bereddingskosten kunnen worden gekwalificeerd (grief 2).
5.5.
Het hof zal de grieven afzonderlijk bespreken.
Is sprake van een verzekerd voorval? (grief 1)
5.6.
In hoger beroep gaat het hof er vanuit dat de door [appellanten] geleden schade is veroorzaakt door verzakking of instorting. Tussen partijen is namelijk niet meer in geschil dat de uitsluitingsgrond zoals bedoeld in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden van toepassing is. Met grief 1 richten [appellanten] zich namelijk nog slechts tot het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een insluiting op de uitsluiting in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden. De vraag die op dit moment nog ter beantwoording voorligt, is daarom of de door [appellanten] geleden schade op grond van het in deze polisvoorwaarde opgenomen insluitingsbeding, toch binnen de dekking van de verzekering valt.
5.6.1.
[appellanten] stellen dat -op basis van het rapport van Crawford- kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een insluitingsgrond. Daartoe stellen zij, samengevat het volgende. Niet valt in te zien waarom de door de expert geconstateerde “regenwaterinfiltratie en smeltende sneeuw” niet zou vallen onder de insluitingsgrond “wateraccumulatie (anders dan door overstroming)”. Het begrip “wateraccumulatie (anders dan door overstroming)” is immers -bezien in het licht van de polisvoorwaarden- geen begrip met een éénduidige, vaststaande betekenis en niet voor maar één uitleg mogelijk. Om deze conclusie te rechtvaardigen verwijzen zij (mede) naar de contra proferentem-regel in artikel 6:238 lid 2 BW. Het begrip “wateraccumulatie (anders dan door overstroming)” dient te worden bezien als een algemene voorwaarde zoals bedoeld in afdeling 3 titel 5 van boek 6 BW en niet als een kernbeding. Het insluitingsbeding is niet een “duidelijk omschreven beding” zoals bedoeld in Richtlijn 93/13/EEG jo. artikel 6:231 onder a BW. Het is immers een onduidelijk omschreven bepaling die niet nader is uiteengezet in de polisvoorwaarden. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte geen waarde toegekend aan het feit dat het schadeveroorzakende voorval heeft plaatsgevonden in Zwitserland.
5.6.2.
Hiscox betwist dat dat de insluiting op de uitsluiting zoals bedoeld in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden van toepassing is. Daartoe voert zij, samengevat, het volgende aan. De tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst en tussen hen geldende polisvoorwaarden moet(en) objectief worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met het gegeven dat de polisvoorwaarden door Aon zijn opgesteld en [appellanten] zijn bijgestaan door een assurantietussenpersoon. Het insluitingsbegrip is begrijpelijk geformuleerd en het begrip wateraccumulatie heeft een eenduidige, niet voor verschillende uitleg vatbare, betekenis. Van de begrippen die zijn genoemd in de insluiting (waaronder wateraccumulatie) kan niet worden gezegd dat die op zichzelf toelichting behoeven en/of nader gedefinieerd zouden moeten worden. De voor de hand liggende en logische betekenis van het begrip wateraccumulatie in het algemene spraakgebruik is het aanwezig blijven en in volume toenemen van water op een bepaalde plek (wateropeenhoping). Artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden sluiten bepaalde oorzaken van dekking in en uit, waarmee de bepaling van invloed is op de schadelast en premiestelling. Het is daarom een kernbeding waarop artikel 6:238 lid 2 BW niet van toepassing is.
5.7.
Het hof stelt voorop dat [appellanten] hun vordering baseren op het rapport van Crawford, waarin wordt verwezen naar de bevindingen van [Naam 2] . De uitkomsten van het door Crawford uitgevoerde onderzoek staan daarmee in hoger beroep vast en neemt het hof als uitgangspunt voor de beoordeling.
Kernbeding of algemene voorwaarde?
5.8.
De vraag die eerst beantwoord moet worden is of het insluitingsbeding in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden kwalificeert als een kernbeding. De stelplicht en bewijslast dat sprake is van een algemene voorwaarde rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellanten]
5.9.
Deze kwalificatie is van belang om te kunnen beoordelen of -zoals [appellanten] stellen- er reden is voor toepassing van de contra proferentem-regel (vergelijk artikel 6:238 lid 2 BW). Die regel houdt – kort gezegd – in dat een oneerlijk beding, dat kwalificeert als een algemene voorwaarde, ten gunste van de consument moet worden uitgelegd.
5.10.
Het hof is van oordeel dat er in dit geval geen reden is om voor een voor [appellanten] minder bezwarende uitleg van het insluitingsbeding te kiezen, omdat sprake is van een kernbeding dat duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
5.11.
De uitleg contra proferentem heeft een relatief beperkt toepassingsgebied: zij ziet niet op polisvoorwaarden die eenduidig zijn (uit te leggen), in die zin dat over de betekenis van de bepaling in redelijkheid geen twijfel kan bestaan. Dat is in deze zaak het geval. Daarbij wordt vooropgesteld dat [appellanten] hun bezwaren niet zo zeer richten op de strekking en het doel van het insluitingsbeding zelf, maar zich vooral richten op de feitelijke uitleg van de term “wateraccumulatie” en de vraag of daar in dit geval sprake van is (geweest). Die vraag is naar het oordeel van het hof niet relevant voor de vraag of sprake is van een duidelijk en begrijpelijk beding, maar betreft een vraag van feitelijke aard. De relevante vragen zijn in dit geval of het beding de kern van prestaties aangeeft en of het beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd (vergelijk artikel 6:231 onder a BW waaruit volgt dat een kernbeding een beding is “
die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd”).
5.12.
Als vuistregel geldt dat kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet totstandkomt (HR 19 september 1997, NJ 1998/6). Volgens de memorie van toelichting vallen alle polisbedingen die samen de omvang van de dekking bepalen, onder het begrip ‘essentialia’ en raken zij daarmee de kern van de prestaties. Verder omschrijft Richtlijn 93/13/EEG dergelijke bedingen (ook) als
“de bedingen die het verzekerde risico en de verbintenis van de verzekeraar duidelijk omschrijven of afbakenen, […] bij de berekening van de door de consument betaalde premie”.
5.13.
In het insluitingsbeding wordt het verzekerde risico (en daarmee de door [appellanten] te betalen premie) afgebakend. Het gaat daarmee om de kern van de overeengekomen verplichtingen. Het gaat namelijk over de vraag wanneer wel en niet dekking wordt verleend onder de polisvoorwaarden in het geval sprake is van een verzakking of instorting. Het enkele feit dat het begrip wateraccumulatie niet is gedefinieerd betekent niet dat daarmee onduidelijk is dat bepaalde oorzaken (waaronder wateraccumulatie) toch (kunnen) leiden tot dekking onder de polisvoorwaarden wanneer sprake is van verzakking en instorting als gevolg van die oorzaken. Dit leidt ertoe dat sprake is van een kernbeding, waarop -op grond van artikel 6:231 onder a BW- afdeling 6.5.3 BW (en daarmee artikel 6:238 lid 2 BW; de hiervoor al genoemde contra proferentem-regel) geen toepassing vindt.
5.14.
Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat door partijen niet is onderhandeld over de inhoud van de polisvoorwaarden. Ook de stelling dat het chalet in Zwitserland is gelegen, kan daarom niet tot het oordeel leiden dat het beroep van [appellanten] op de insluitingsgrond in artikel 5.2.2. van polisvoorwaarden ruimer zou moeten worden uitgelegd. Voor zover [appellanten] betogen dat het beding op grond van de verdere uitingen van Hiscox desondanks anders heeft mogen opgevat dan uit de bewoordingen van het beding zou kunnen worden afgeleid, hebben zij daartoe onvoldoende gesteld.
Is sprake (geweest) van wateraccumulatie?
5.15.
De vraag die resteert is of feitelijk sprake is (geweest) van wateraccumulatie.
5.16.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende gesteld dat de oorzaak van de verzakking of instorting van de rotswand het gevolg is geweest van wateraccumulatie. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
5.17.
[appellanten] hebben enkel gesteld dat niet valt in te zien waarom de door de expert geconstateerde “regenwaterinfiltratie en smeltende sneeuw” niet zou vallen onder de insluitingsgrond “wateraccumulatie (anders dan door overstroming)”. Een nadere toelichting met concrete aanwijzingen waaruit volgt waarom volgens hen wél sprake is (geweest) wateraccumulatie, met verzakking of instorting van de rotswand tot gevolg, hebben [appellanten] niet gegeven. Een dergelijke toelichting mocht wel van hen worden verwacht, nu [Naam 2] op 7 oktober 2019 nadrukkelijk heeft uitgesloten dat de verzakking of instorting van de rotswand het gevolg is (geweest) van wateraccumulatie. [Naam 2] schrijft immers dat wateraccumulatie niet de oorzaak is (“
However, we cannot talk about an accumulation of water or a pocket of water behind the wall that would have, by its pressure, pushed the wall in”)
.
5.18.
Dit betekent dat [appellanten] onvoldoenden hebben gesteld dat wateraccumulatie de oorzaak is (geweest) van de verzakking of instorting van de rotswand en dat daarmee sprake is (geweest) van een onvoorziene gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 1.6. van de polisvoorwaarden. Niet is komen vast te staan sprake is van een oorzaak die tot gevolg heeft dat de schade (op grond van de insluiting op de uitsluiting) toch is gedekt onder de verzekering. Het beroep van [appellanten] op de insluitingsgrond in artikel 5.2.2. van de polisvoorwaarden, slaagt daarom niet. Aan bewijslevering wordt daarom ook niet toegekomen.
5.19.
De conclusie is dat grief 1 faalt.
Is sprake (geweest) van bereddingskosten? (grief 2)
5.20.
Tussen partijen is verder in geschil of de kantonrechter artikel 7:957 BW juist heeft toegepast. Artikel 7:957 lid 1 BW bepaalt dat een verzekeringnemer of een verzekerde, naarmate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht is binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden (de zogenaamde ‘bereddingsplicht’).
5.20.1.
Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter in zijn overwegingen over het hoofd gezien dat [appellanten] bij hun overweging om al dan niet kosten te maken tot afweer van onmiddellijk dreigend gevaar of tot bestrijding van een acute schadeoorzaak zich heeft laten leiden door het advies/de bevindingen van Crawford van 7 oktober 2019. Met inachtneming van deze bevindingen hebben [appellanten] maatregelen getroffen om een verder dreigend gevaar te mitigeren. Aldus hebben [appellanten] in de periode van 30 oktober 2019 tot 20 november 2019 werkzaamheden laten uitvoeren; de nota die ziet op de in deze periode gemaakte bereddingskosten hebben [appellanten] als productie 1 bij memorie van grieven in de procedure gebracht.
5.20.2.
Hiscox betwist dat de door [appellanten] genomen maatregelen in de periode oktober en november 2019 zijn genomen om een verzekerde schade af te wenden. Daartoe voert zij, samengevat, het volgende aan. De door [appellanten] genomen maatregelen zijn erop gericht (verdere) verzakking en/of instorting van de rotswand te voorkomen. Onder de verzekering is alleen gedekt schade aan het verzekerde gebouw, veroorzaakt door een verzekerde gebeurtenis (artikel 5.1 van de polisvoorwaarden). Van bereddingskosten kan enkel worden gesproken als - in de (hypothetische) situatie dat [appellanten] de betreffende maatregelen niet zouden hebben genomen, en de rotswand verder zou zijn gaan eroderen en vervolgens gaan verzakken en/of instorten - de anders ontstane schade aan het chalet zou zijn verzekerd onder de onderhavige polis. Dat zou echter niet het geval zijn, omdat (1) het verschuiven en instorten van de rotswand in dat geval geen plotseling en onvoorzien voorval zou zijn (geen verzekerde gebeurtenis als bedoeld in artikel 1.6. van de polisvoorwaarden) en, (2) de schade aan het chalet zou in dat geval zijn veroorzaakt door een geleidelijk werkende invloed (een langdurig erosieproces), en die zijn expliciet uitgesloten van dekking (in artikel 3.6. van de polisvoorwaarden).
5.21.
Het hof is van oordeel dat de in oktober en november 2019 door [appellanten] gemaakte kosten (ter hoogte van CHF 17.156,60), niet kunnen worden aangemerkt als bereddingskosten als bedoeld in artikel 7:957 BW. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
5.22.
Het uitgangspunt is dat de kosten die een verzekerde heeft gemaakt ter voldoening aan zijn bereddingsplicht, voor vergoeding in aanmerking komen als de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als deze maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van de verzekeraar moeten zijn gemaakt, redelijk en doelmatig zijn. Een en ander moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de verzekerde tot het nemen van maatregelen heeft besloten. De verzekerde mag daarbij in beginsel afgaan op het advies van ingeschakelde deskundigen, tenzij de verzekerde wist of had behoren te weten dat dit advies niet op deugdelijke gronden berustte (vergelijk: Hoge Raad 30 november 2007,ECLI:NL:HR:2007:BA7560 (Staedion)).
5.23.
De door [appellanten] gemaakte kosten kunnen in beginsel dus alleen vergoed worden wanneer de schade die het gevolg zou zijn (geweest) van de schadeveroorzakende gebeurtenis, onder de dekking van de verzekering zou zijn gevallen, althans ten bate van de verzekeraar zijn gemaakt. De te beantwoorden vraag is daarom of in dit geval sprake is geweest van maatregelen die nodig waren om een onmiddellijk dreigend gevaar af te wenden of om de schade te beperken als een “bijzondere maatregel”, ook al zou deze in andere omstandigheden tot normaal onderhoud behoren (vergelijk: Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:588).
5.24.
De in dit geval door [appellanten] gestelde genomen maatregelen (zoals vermeld op de nota van 20 maart 2020), merkt het hof niet aan als bijzondere maatregelen. De door [appellanten] gestelde maatregelen gelden in dit geval als (normale) voorzorgsmaatregelen die [appellanten] als verzekerden behoorden te nemen. Daarbij zijn in dit geval met name het moment waarop de maatregelen zijn genomen en de urgentie van deze maatregelen van belang, met andere woorden: was er sprake van een noodsituatie?
5.25.
[appellanten] hebben hun stelling dat zij zich bij hun overweging om al dan niet kosten te maken tot afweer van onmiddellijk dreigend gevaar hebben laten leiden door het advies/de bevindingen van [Naam 2] , onvoldoende onderbouwd. De bevindingen van [Naam 2] van 7 oktober 2019 houden naar het oordeel van het hof namelijk geen advies in dat is gericht op het voorkomen van de door [appellanten]
verzekerde schade. Voor zover [appellanten] stellen dat zij de bevindingen van [Naam 2] wel zouden hebben mogen begrepen als een advies tot het nemen van noodmaatregelen ter voorkoming van schade als gevolg van een onder de verzekering gedekte gebeurtenis, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Uit de brief van [Naam 2] volgt weliswaar dat naar zijn mening veiligheidsmaatregelen nodig zijn voordat het winter wordt
“([…] Security measures are needed quickly, before winter 2019, by excavating the rock falls and evacuating part of the ground to make it less steep […]”), maar daaruit volgt ook dat hij niet op de hoogte is van de tussen partijen geldende verzekeringsvoorwaarden (“
Analysis of responsibilities and guarantees: Not evaluated, the insurances put in place are not known to us”). De door [Naam 2] genoemde oplossingen zijn tijdens het onderzoek, zo volgt uit zijn brief, slechts kort besproken (
“Three solutions were briefly evaluated”) zonder dat er één daarvan door [Naam 2] is aangeraden (
“We did not examine these solutions in more detail to recommend one, nor the added value that could result from them”). Op 8 oktober 2019 heeft Hiscox vervolgens via One Underwriting kenbaar gemaakt dat voor haar, gelet op de bevindingen van [Naam 2] , geen verdere rol is weggelegd.
5.26.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat [appellanten] op het moment dat zij tot maatregelen besloten over te gaan, wisten dat Hiscox van mening was dat de door hen geleden schade niet werd gedekt onder de polisvoorwaarden. Het is dus niet zo dat [appellanten] heeft gehandeld zonder dat zij op de hoogte was van de bevindingen van de door Hiscox ingeschakelde expert. [appellanten] zijn dus niet – vooruitlopend op een eventueel expertiseoordeel of juist geheel conform een expertiseoordeel – overgegaan tot het nemen van bijzondere maatregelen in de veronderstelling dat zij daarmee ten bate van de verzekeraar handelden.
5.27.
Ook kan in dit geval op basis van de stellingen van [appellanten] niet worden vastgesteld dat de door hen genomen maatregelen waren ingegeven door een onmiddellijk dreigend gevaar. [appellanten] waren zich er in elk geval al in augustus 2019 (wellicht zelfs al na het constateren van steen en gruis bij het chalet in mei 2018) van bewust dat de herstelwerkzaamheden voor aanvang van het winterseizoen uitgevoerd moesten worden. [appellanten] (althans [appellant 2] ) schrijven op 11 augustus 2019 namelijk: “
Idealiter moeten de herstelwerkzaamheden voor het aankomende winterseizoen uitgevoerd worden”. Ook op 5 september 2019 benadrukken [appellanten] de urgentie van de kwestie gelet op het naderende winterse weer en maken zij kenbaar dat de (uit te voeren) werkzaamheden niet preventief zijn maar herstel inhouden.
5.28.
Uit het voorgaande volgt dat [appellanten] dus al eerder - voordat [Naam 2] had kenbaar gemaakt dat “
security measures” voor de winter benodigd zouden zijn - wisten dat er haast geboden was om het risico van verdere schade aan het chalet af te wenden. Dat risico werd niet spoedeisender vanaf het moment dat [Naam 2] zich daarover had uitgelaten. Ook is niet gebleken welke maatregelen volgens [Naam 2] dan wel en niet met spoed zouden moeten worden genomen door [appellanten] , en welke van deze maatregelen daadwerkelijk (met spoed) zijn uitgevoerd en opgenomen in de nota van 20 maart 2020. Concrete maatregelen worden door [Naam 2] immers niet genoemd. De door hem genoemde maatregelen zien op mogelijke structurele oplossingen tot herstel van de rotswand, waarover – zo volgt ook uit zijn brief – niet uitgebreid is gesproken en die [appellanten] in hoger beroep niet vorderen als onderdeel van de bereddingskosten.
5.29.
Gelet op het feit dat [appellanten] – zo volgt uit de hiervoor genoemde correspondentie – in elk geval al vanaf omstreeks augustus 2019 van plan waren om herstelwerkzaamheden (het van het plaatsen van de betonconstructie (keerwand)) te starten, kan niet worden uitgesloten dat de werkzaamheden op de nota daarvan onderdeel waren. [appellanten] hebben deze nota namelijk ook als onderdeel van de kosten om “
te komen tot herbouw van de schade die is geleden als gevolg van het relevante evenement” opgevoerd bij ‘akte uitlating en overlegging producties’ van 11 oktober 2021 in eerste aanleg. De enkele verwijzing naar deze nota is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat deze maatregelen op advies van [Naam 2] zijn genomen. Dit betekent dat [appellanten] onvoldoende hebben gesteld dat de op deze nota genoemde werkzaamheden daadwerkelijk bijzondere- of noodmaatregelen inhouden.
5.30.
Onder deze omstandigheden acht het hof het daarom niet redelijk of doelmatig dat Hiscox de kosten van de nota van 20 maart 2020 aan [appellanten] zou moeten vergoeden.
5.31.
Nu het hof oordeelt dat [appellanten] ook op dit punt onvoldoende hebben gesteld, wordt ook bij grief 2 niet toegekomen aan bewijslevering.
5.32.
De conclusie is dat grief 2 faalt.
Conclusie
5.33.
Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.
De proceskosten
5.34.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hiscox zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.571,00 (1 punt × appeltarief III)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal € 2.532,00
5.35.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2022;
6.2.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Hiscox tot op heden begroot op € 2.532,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en als [appellanten] niet tijdig aan de kostenveroordeling voldoen en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt [appellanten] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, E. Loesberg en J.G.J. Rinkes, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.