Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,2. [appellant 2] ,
zetelend te Amsterdam,
1.1. De zaak in het [naam 6]
Het hof komt tot het oordeel dat - indien ervan uit zou worden gegaan dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld - het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de schade ontbreekt.
2.2. Het geding in hoger beroep
[appellant 2] hebben in het principale appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met beslissing over de kosten waaronder de nakosten en met veroordeling van de gemeente tot terugbetaling aan [appellant 2] van hetgeen zij hebben betaald ter uitvoering van het vonnis, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
3.Feiten
van deze overeenkomst:
(…)
vermoedt dat één of meerdere van de in lid 1 van dit artikel genoemde opschortende voorwaarden niet zal/zullen zijn vervuld binnen de daartoe gestelde termijn, heeft de Ondernemer het recht de Verkrijger vóór afloop van de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijn schriftelijk (…) het verzoek tot verlenging van maximaal3maanden te doen. De Verkrijger zal alsdan vóór afloop van de meergenoemde termijn, indien zulks door Verkrijger is gewenst, het verzoek tot verlenging ondertekenen en aan de Ondernemer (…) retourneren. Wanneer het verzoek tot verlening ná de in lid 1 van dit artikel genoemde termijn, door de Verkrijger wordt getekend, heeft dat geen enkele waarde. Alsdan wordt geacht dat de onderhavige overeenkomst niet tot stand is gekomen. (…)”
“(…) Vandaag hebben jullie per aangetekende post onze zienswijze op onderstaande vergunningen ontvangen. Wij willen mededelen dat deze in samenspraak met de Koninklijke Metaalunie is opgesteld. (…) vanwege tijdsdruk lukte het niet meer om de Metaalunie te machtigen. Vandaar dat deze brief vanuit [naam 4] is verstuurd. Dit ter info. (…)”
Om 15:50 uur schrijft [naam 5] aan [naam 1] :
“(…) Dank voor deze informatie.Ik kan natuurlijk wachten op (een digitale kopie van) het origineel, maar vroeg mij af of u mij nu al een (gescande) kopie van de zienswijze kunt toesturen? (…)”
“(…) Mijn scanner is kapot. Het lukt mij dus niet om de zienswijze te scannen. Track and trace van Post NL gaf aan dat de zienswijze vanochtend door de heer [naam 6] in ontvangst is genomen. (…)”
“(…)Vo[hof: voorzitter]
: Tijdigheid zienswijze. Productie 3, een emailwisseling tussen de heer [naam 4] en de heer [naam 5] , track and trace geeft aan dat zienswijze op 19 januari in ontvangst is genomen.[naam 1] : heb print screen van track and trace.(…)[naam 7][hof: gemachtigde namens de gemeente]
: Mailtje over scan, maar is al afgegeven, systeem track and trace, van bodes postkamer, op de 19e binnengekomen. Pas op de 21e ingeboekt, zegt niet zoveel. Speurtocht gedaan naar envelop, maar kon ik niet vinden. Uit e-mail blijkt tijdig binnengekomen.[naam 1] : komt naar voren en overlegt track and trace. Aangetekend verzonden.Bode maakt kopieën.Vo: getekend door [naam 6] in de ochtend. Kan alleen niet zien welke brief het is. 3s nummer op envelop waarschijnlijk. In ieder geval een onderbouwing van de e-mail.[naam 1] : stuur niet elke dag een brief naar de gemeente.[naam 7] : Post die op de 20e binnenkomt, volgende dag ingeboekt is wel gebruikelijk.Knol[hof: oudste rechter]
: Geen aanleiding voor twijfels over tijdigheid dus?[naam 7] : Nee, betreffende collega wist van 19 januari, dat het toen binnen was gekomen, geen reden voor twijfel. Ben er zelf nog achteraan gegaan. Enige manier waarop het te laat zou zijn geweest, had het niet met post moeten komen, op ochtend zelf in brievenbusje gestopt, of in de hal aangegeven bij balie. Dan krijg je kopie voorblad met ontvangststempel. Niet het geval. Het gebeurt vaak dat poststuk pas op de dag erna ingeboekt.[naam 8][hof: gemachtigde van de gemeente]
: In aanvulling daarop, postregistratie werkt zo, verzamelt bij centrale locatie, moment ontvangst en inboeking zit tijd tussen. Stadskantoor in ontvangst en pas ontvangstbericht op 21e ingekomen, vandaar.(…)Vo: rechtbank gaat er een beslissing over nemen. (…)”
4.Beoordeling
I voor recht zal worden verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 2] door de zienswijze van [naam 4] in behandeling te nemen;
II voor recht zal worden verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [appellant 2] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente;
III de gemeente zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant 2] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3 [appellant 2] komen met vier grieven op tegen deze beslissing. In het incidenteel appel formuleert de gemeente één grief, evenals in het voorwaardelijk incidenteel appel.
4.4 Met
grief 2bestrijden [appellant 2] het oordeel van de rechtbank dat het voor aansprakelijkheid vereiste conditio sino qua non verband ontbreekt. Het hof zal eerst deze grief beoordelen. Daarbij gaat het hof uit van de veronderstelling dat de zienswijze te laat is ingediend en dat de gemeente onrechtmatig jegens [appellant 2] heeft gehandeld door de zienswijze in behandeling te nemen en een mede daarop gebaseerd besluit te nemen.
nietin behandeling zou hebben genomen, de omgevingsvergunning uiterlijk op 28 januari 2017 onherroepelijk zou zijn geworden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en zal dat hieronder toelichten.
[appellant 2] stellen dat het in de lijn der verwachting zou hebben gelegen dat de omgevingsvergunning niet veel later dan de datum waarop de zienswijze uiterlijk had moeten worden ingediend zou zijn verleend. Dit ligt echter niet voor de hand.
Zij verliezen hierbij namelijk uit het oog dat na het einde van de zienswijzetermijn nog een besluitvormingsproces binnen de gemeente moet volgen. Zo zal een ambtelijk collegevoorstel moeten worden opgesteld en aan het college moeten worden voorgelegd. Het is redelijk te veronderstellen dat in dat proces rekening wordt gehouden met de termijn van een week genoemd in artikel 6:9 Awb, waarbinnen nog zienswijzen kunnen worden ontvangen. Een beslistermijn substantieel korter dan vier weken na het einde van de zienswijzetermijn is op grond hiervan onvoldoende realistisch.
De omgevingsvergunning is in de werkelijke situatie dus circa tien maanden later verleend (namelijk op 20 december 2016) dan het geval zou zijn geweest in de hypothetische situatie, waarin de zienswijze niet in behandeling zou zijn genomen (namelijk omstreeks 17 februari 2016).
nietbij de bestuursrechter zou hebben aangevochten en daar geen voet bij stuk zou hebben gehouden. [appellant 2] brengen zelf naar voren (en dit wordt ook door de gemeente bevestigd) dat [naam 4] de plannen van de gemeente in het gebied op diverse wijzen aanvocht. Zij achten het goed mogelijk dat [naam 4] op andere reeds aanhangige en kansrijkere procedures zou hebben ingezet. [appellant 2] heeft dit betoog echter niet (voldoende) nader toegelicht.
In de hypothetische situatie zou de beroepstermijn inzake de verlening van de omgevingsvergunning omstreeks de eerste week van april 2016 zijn geëindigd (besluit op 17 februari 2016, een week later de bekendmaking, zes weken later de afloop van de beroepstermijn). Vervolgens zou de rechtbank, uitgaande van de uitspraaktermijn ingevolge artikel 1.6 lid 4 Crisis- en herstelwet (oud), omstreeks de eerste week van oktober 2016 uitspraak hebben gedaan. Daarna zou er een hoger beroepstermijn van zes weken volgen, uitkomend medio november 2016. Het hof acht het zeer aannemelijk dat de Afdeling niet binnen na drie maanden na afloop van de hoger beroepstermijn uitspraak zou hebben gedaan en dat de Afdeling in ieder geval pas ná afloop van de termijn van de opschortende voorwaarde (28 januari 2017) zou hebben beslist op het hoger beroep. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen volgen dat de vergunning eerder onherroepelijk zou zijn geweest in de hypothetische situatie van buiten behandeling stelling van de zienswijze.