In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een voertuig dat aan een ander toebehoorde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de beschadiging van de auto van de benadeelde partij, [benadeelde].
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 november 2022 vond er een aanrijding plaats op een parkeerplaats in Nieuw-Vennep, waarbij de verdachte betrokken was. Na de aanrijding heeft de verdachte de benadeelde partij, die hem wilde helpen met het invullen van een schadeformulier, agressief benaderd. De verdachte heeft met zijn knie tegen de auto van de benadeelde geschopt en met zijn vuist tegen de deur geslagen, wat resulteerde in schade aan de auto.
Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde en een getuige als overtuigend beschouwd en heeft geoordeeld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof onvoldoende bewijs had om de schade te beoordelen. De benadeelde partij kan de vordering enkel bij de burgerlijke rechter indienen.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 350 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van andermans goed.