ECLI:NL:GHAMS:2024:1683

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.329.379/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Follow-on vorderingen inzake overtredingen van het Unierechtelijk kartelverbod op de vreemde valutamarkt

In deze zaak heeft FX Claims, als gevolmachtigde van 31 zakelijke partijen, follow-on vorderingen ingesteld naar aanleiding van besluiten van de Europese Commissie die overtredingen van het Unierechtelijk kartelverbod op de vreemde valutamarkt vaststelden. De vorderingen zijn gericht tegen buitenlandse banken en NatWest N.V., die niet als geadresseerde van de besluiten wordt beschouwd. FX Claims stelt dat NatWest N.V. aansprakelijk is voor de inbreuken die door de buitenlandse banken zijn gepleegd, omdat zij deel uitmaakt van de mededingingsrechtelijke onderneming. De internationale bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam wordt betwist, en het hof heeft vragen gesteld aan het HvJEU over de toepassing van relevante Europese regelgeving. De zaak is aangehouden totdat deze vragen zijn beantwoord. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard voor de vorderingen tegen NatWest N.V. en de in Nederland gevestigde partijen, maar onbevoegd voor de buitenlandse partijen. De uitspraak van het hof is een tussenuitspraak en de zaak wordt aangehouden tot 17 juni 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.329.379/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C13/718639 / HA ZA 22-460
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2024
inzake
STICHTING FX CLAIMS,
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J.H. Braeken te Amsterdam,
tegen

1.NATWEST MARKETS N.V..

gevestigd te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht
2.
NATWEST GROUP PLC,
gevestigd te Edinburgh, Verenigd Koninkrijk,
3.
NATWEST MARKETS PLC,
gevestigd te Edinburgh, Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. P.N. Malanczuk te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht
4.
BARCLAYS PLC,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5.
BARCLAYS EXECUTION SERVICES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
6.
BARCLAYS BANK PLC,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
7.
BARCLAYS CAPITAL INC.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. Chr. F. Kroes te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht
8.
CITIBANK, N.A.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
9.
CITIGROUP INC.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht
10
. JPMORGAN CHASE & CO.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
11.
JPMORGAN CHASE BANK, N.A.,
gevestigd te Columbus, Verenigde Staten van Amerika,
12.
J.P. MORGAN EUROPE LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
13.
J.P. MORGAN LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. J.K. de Pree te Amsterdam,
de rechtspersonen naar buitenlands recht
14.
MUFG BANK, LTD.,
gevestigd te Tokio, Japan,
15.
MITSUBISHI UFJ FINANCIAL GROUP INC.,
gevestigd te Tokio, Japan,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. P.L. Tjiam te Amsterdam,
16. de rechtspersoon naar buitenlands recht
UBS AG,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. R. Dufour te ‘s-Gravenhage,
Appellante wordt hierna FX Claims genoemd. Geïntimeerden tezamen worden aangeduid als de banken en geïntimeerden 2 tot en met 16 tezamen als de buitenlandse banken. Geïntimeerden 1 tot en met 3 worden ieder voor zich aangeduid als NatWest N.V., NatWest Group, NatWest Markets en tezamen als NatWest c.s. Geïntimeerden 4 tot en met 7 tezamen worden aangeduid als Barclays c.s., geïntimeerden 8 en 9 als Citibank c.s., geïntimeerden 10 tot en met 13 als JP Morgan c.s. en geïntimeerden als 14 en 15 MUFG c.s. Geïntimeerde 16 wordt UBS genoemd.

1.De zaak in het kort

FX Claims heeft als gevolmachtigde van 31 zakelijke partijen follow-on vorderingen ingesteld naar aanleiding van besluiten van de Europese Commissie waarin overtredingen van het Unierechtelijk kartelverbod zijn vastgesteld. Deze overtredingen hadden betrekking op de vreemde valutamarkt (ook wel Forex of FX genoemd) ten aanzien van de zogenaamde G10-valuta’s en de Deense Kroon (DKK). De vorderingen richten zich tegen in het buitenland gevestigde geadresseerden van de besluiten (de buitenlandse banken) en de in Nederland gevestigde NatWest N.V., die geen geadresseerde is van de besluiten. FX Claims houdt NatWest N.V. aansprakelijk als onderdeel van de mededingingsrechtelijke NatWest onderneming en stelt dat NatWest N.V. gedurende de inbreukperiode(s) activiteiten verrichtte die verband hielden met de in de besluiten vastgestelde overtredingen.
In geschil is of de rechtbank Amsterdam, en nu dit hof, internationaal bevoegd is. De internationale bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen van FX Claims moet worden bepaald aan de hand van het EVEX II en de bepalingen over rechtsmacht in art. 1-14 Rv. Dit hof acht de door hem aan het HvJEU op 19 september 2023 in zaak 200.292.171/01 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2570, stroomkabels) gestelde vragen over de toepassing van art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis van belang voor de beoordeling of internationale bevoegdheid kan worden gegrond op art. 6 punt 1 EVEX II respectievelijk art. 7 lid 2 Rv. De zaak wordt aangehouden totdat deze vragen zijn beantwoord.

2.Het geding in hoger beroep

FX Claims is bij dagvaarding van 28 juni 2023 met daarin de grieven in hoger beroep gekomen van een vonnis in incident van 29 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen de FX Claims als eiseres, tevens verweerster in het bevoegdheidsincident en de banken als gedaagden en de buitenlandse banken als eiseressen in het bevoegdheidsincident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memories van antwoord tevens memories van grieven in incidenteel appel van Natwest c.s., Barclays c.s., Citibank c.s., JP Morgan c.s., MUFG c.s. en UBS;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 aan de hand van spreekaantekeningen doen toelichten, FX Claims door mrs. B.J.H. Braeken, L.C.M. Berger, X.Y.G. Versteeg, S. Harenberg en T.C. Hieselaar, advocaten te Amsterdam, NatWest c.s. door mr. P.N. Malanczuk, advocaat te Rotterdam, en mr. A.J. Haasjes, advocaat te Amsterdam, Barclays c.s. door mrs. Chr. F. Kroes en S.H. Janssen, advocaten te Amsterdam, Citigroup c.s. door mrs. T.M. Sweerts en E.S. Nieuwendijk, advocaten te Amsterdam, JP Morgan c.s. door mrs. M.G. Bredenoord-Spoek, C.D.E. Scholte en D.J. van Hoogstraten, advocaten te Amsterdam, MUFG c.s. door mrs. P.L. Tjiam en E. van der Velden, advocaten te Amsterdam en UBS door mrs. R. Dufour en A.E.C. Wissink, advocaten te Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over aanhouding in verband met door de Hoge Raad en dit hof recentelijk in soortgelijke zaken gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en mogelijk in deze zaak aan het HvJEU te stellen (aanvullende) vragen. Na de mondelinge behandeling hebben partijen zich daarover bij akten uitgelaten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
FX Claims heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de rechtbank zich daarin onbevoegd heeft verklaard en alsnog zal bepalen dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van alle vorderingen van FX Claims, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van de banken in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en rente.
Natwest c.s., Barclays c.s., Citibank c.s., JP Morgan c.s., MUFG c.s. en UBS hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en in incidenteel hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van FX Claims in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
Natwest c.s. hebben ten aanzien van NatWest Markets in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van FX Claims in het hoger beroep.
FX Claims heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover in dat hoger beroep bestreden, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van de banken in de kosten.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 3.1 tot en met 3.15 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen in het bevoegdheidsincident. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
FX Claims is op 12 juli 2021 opgericht door een van oorsprong Amerikaans advocatenkantoor dat deze procedure financiert. FX Claims voert deze procedure als gevolmachtigde van 31 zakelijke partijen (hierna: de Achterliggende Partijen), waarvan er drie in Nederland zijn gevestigd, in Den Haag en Zeist.
3.2.
NatWest N.V. draagt sinds 30 april 2018 haar huidige naam. Zij is in 2007, als de toenmalige rechtspersoon ABN AMRO Bank N.V., in het kader van de overname van onderdelen van het toenmalige ABN AMRO (oud) onderdeel van het RBS (Royal Bank of Scotland)-concern geworden en haar naam is per 1 april 2010 veranderd in ‘The Royal Bank of Scotland N.V.’
NatWest Group, tot 22 juli 2020 genaamd The Royal Bank of Scotland Group plc, hield in de periode van 18 december 2007 tot 31 december 2010 indirect 38,3% van de aandelen in NatWest N.V. Vanaf 31 december 2010 hield NatWest Group indirect 97,717% van die aandelen. Sinds 30 november 2019 is NatWest N.V, niet langer een (indirecte) dochteronderneming van NatWest Group, maar van Natwest Markets. Hieronder is de situatie van in de periode 18 december 2007-12 juli 2012, zijnde de voor de NatWest geadresseerden geldende inbreukperiodes, weergegeven.
3.3.
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft in twee schikkingbesluiten van 16 mei 2019 (Three Way Banana Split en Essex Express) en een schikkings- en regulier besluit van 2 december 2021 (Sterling Lads), allemaal met hetzelfde zaaknummer (AT.40135 FOREX) (hierna ook tezamen: de EC-besluiten) overtredingen van het in art. 101 VWEU en art. 53 EER-Overeenkomst neergelegde kartelverbod (hierna ook: het (Unierechtelijk) kartelverbod) vastgesteld met betrekking tot de vreemde valutamarkt (ook wel Forex of FX genoemd) ten aanzien van de zogenaamde G10-valuta’s en de Deense Kroon (DKK). De namen van de besluiten verwijzen naar chatrooms waarin handelaren concurrentiegevoelige informatie over de eigen FX-handelsactiviteiten uitwisselden en incidenteel handelsactiviteiten coördineerden. De EC-besluiten zijn gebaseerd op een onderzoek, dat zijn oorsprong vindt in het verzoek om clementie van UBS van 27 september 2013. In ieder van de EC-besluiten is één enkele voortdurende inbreuk op het Unierechtelijk kartelverbod vastgesteld die ten minste de Europese Economische Ruimte (EER) bestreek. In totaal is in de EC-besluiten ruim € 1,4 miljard aan boetes opgelegd.
3.4.
Het Three Way Banana Split-besluit ziet op de periode van 18 december 2007 tot
31 januari 2013. UBS, NatWest Group, NatWest Markets , Barclays Plc, Barclays Execution Services Limited en Barclays Bank Plc, Citibank, N.A., Citigroup Inc, J.P. Morgan Europe Limited, J.P. Morgan Limited, JP Morgan Chase Bank en JP Morgan Chase & Co. zijn geadresseerden van dit besluit. Hieronder zijn de periodes weergegeven waarin de betrokken ondernemingen in mededingingsrechtelijke zin hebben deelgenomen aan de in dit besluit vastgestelde overtreding van het Unierechtelijk kartelverbod:
3.5.
Het Essex Express-besluit ziet op de periode van 14 december 2009 tot 31 juli 2012. UBS, The Royal Bank of Scotland Group plc (met ingang van 22 juli 2020 genaamd NatWest Group ), NatWest Markets, Barclays Plc, Barclays Execution Services Limited, Barclays Capital Inc en Barclays Bank Plc., Mitsubishi UFJ Financial Group Inc. en MUFG Bank Ltd. zijn geadresseerden van dit besluit. Hieronder zijn de periodes weergegeven waarin de betrokken mededingingsrechtelijke ondernemingen hebben deelgenomen aan de in dit besluit vastgestelde overtreding van het Unierechtelijk kartelverbod:
3.6.
De Sterling Lads-besluiten zien op de periode van 25 mei 2011 tot 12 juli 2012. UBS, NatWest Group , NatWest Markets, HSBC Holdings Plc, HSBC Bank Plc. (hierna tezamen: HSBC) en Credit Suisse Group AG, Credit Suisse Securities (Europe) Limited en Credit Suisse AG (hierna gezamenlijk: Credit Suisse) zijn geadresseerden van deze besluiten. Afgezien van de Credit Suisse entiteiten hebben adressanten van deze besluiten schikkingen getroffen. Hieronder zijn de periodes weergegeven waarin de betrokken mededingingsrechtelijke ondernemingen hebben deelgenomen aan de in deze besluiten vastgestelde overtreding van het Unierechtelijk kartelverbod:
3.7.
In de EC-besluiten is vastgesteld dat bepaalde traders die werkzaam waren bij (thans) NatWest Markets hebben deelgenomen aan de inbreukmakende gedragingen. NatWest Group is in haar hoedanigheid van moedermaatschappij aansprakelijk gehouden.
NatWest N.V. is geen geadresseerde van de EC-besluiten.

4.Beoordeling

4.1.
FX Claims heeft als gevolmachtigde van de Achterliggende Partijen ‘follow-on’ vorderingen ingesteld naar aanleiding van de EC-besluiten die ertoe strekken dat:
voor recht zal worden verklaard dat de banken hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van de Achterliggende Partijen als gevolg van de in de EC-Besluiten vastgestelde onrechtmatige kartelgedragingen, waarbij de banken die geadresseerden zijn van de Sterling Lads besluiten ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de in die besluiten beschreven gedragingen van HSBC en Credit Suisse;
de banken, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat,
een en ander met veroordeling van de banken in de buitengerechtelijke en proceskosten en met afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 53 van verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Verordening Brussel I-bis).
4.2.
FX Claims legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de door haar in rechte betrokken geadresseerden van de EC-besluiten jegens de Achterliggende Partijen uit hoofde van onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de in de EC-besluiten vastgestelde inbreuk(en) op het Unierechtelijk kartelverbod. NatWest N.V., die geen geadresseerde is van de EC-besluiten, wordt door FX Claims onder verwijzing naar het arrest Sumal, HvJEU 6 oktober 2021, nr. C-882/19 ECLI:EU:C:2021:800, hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor deze schade, als entiteit die deel uitmaakt van de mededingingsrechtelijke onderneming waartoe de NatWest-geadresseerden behoren. FX Claims stelt voorts dat NatWest N.V. gedurende de inbreukperiode(s) activiteiten verrichtte die verband hielden met de in de EC-besluiten vastgestelde overtredingen omdat zij toen beschikte over FX handelsdesks en (later) over FX verkoopdesks.
4.3.
Het bestreden vonnis is gewezen in een door de buitenlandse banken opgeworpen bevoegdheidsincident. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van alle Achterliggende Partijen tegen NatWest N.V. en de vorderingen van de in Nederland gevestigde Achterliggende Partijen tegen de buitenlandse banken. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van de buiten Nederland gevestigde Achterliggende Partijen tegen de buitenlandse banken. De grieven van FX Claims en van de banken richten zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4.4.
Naar Nederlands recht is de rechtsmacht van openbare orde. Ook in hoger beroep moet deze ambtshalve worden getoetst, in de zaak tegen UBS aan de hand van het EVEX II (PbEU 2007, L 339/3) en in de zaken tegen de andere buitenlandse gedaagden aan de hand van de in de artt. 1-14 Rv neergelegde Nederlandse commune bevoegdheidsregels.
4.5.
De rechtbank Amsterdam is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen NatWest N.V. die is verschenen zonder de bevoegdheid van deze rechtbank te betwisten.
4.6.
Art. 6 punt 1 EVEX II bevat een bijzondere bevoegdheidsregel die inhoudt dat, indien er meer dan één verweerder is, een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner (de ankergedaagde),
“op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven”. Deze bepaling is gelijkluidend aan art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis. Art. 7 lid 1 Rv bepaalt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van een van de gedaagden (de ankergedaagde), hem ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden
“een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.”
4.7.
Bij de invoering en latere wijzigingen van de artt. 1-14 Rv heeft de wetgever expliciet aansluiting gezocht bij, onder meer, de voorlopers van de huidige Verordening Brussel I-bis en het EVEX II (vgl. Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 80; Kamerstukken II 2002/03, 28863, nr. 3, p. 1). Bij de uitleg van de commune regels voor rechtsmacht moet daarom in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJEU over (de voorlopers van) de Verordening Brussel I-bis. Dit is uiteraard anders indien aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJEU. Zie HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443, rov. 4.1.3.
4.7.1
Art. 7 lid 1 Rv is gebaseerd op (de voorloper van) art. 8, lid 1, Verordening Brussel I-bis/de (voorloper van) art. 6 punt 1 EVEX II (verg. Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 108). De wetgeschiedenis van art. 7 lid 1 Rv bevat geen aanknopingspunten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat het aannemelijk is dat de wetgever met de maatstaf in art. 7 lid 1 Rv heeft beoogd af te wijken van de uitleg van (de voorlopers van het huidige) art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis door het HvJEG/HvJEU. Integendeel, bij het redigeren van art. 7 lid 1 Rv heeft de wetgever rekening gehouden met het arrest Kalfelis van het (toenmalige) HvJEG van 27 september 1988, nr. 189/87, ECLI:EU:C:1988:459 (verg. Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 108). Uit dit arrest volgt dat voor toepassing van de toen toepasselijke voorloper van art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis (art. 6 punt 1 EEX-Verdrag (PB 1979, C 59)) tussen de verschillende rechtsvorderingen die door een zelfde verzoeker tegen verschillende verweerders zijn ingesteld, een zodanig verband moet bestaan, dat het van belang is ze tezamen te berechten, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven. Deze voorwaarde van een nauwe band, die niet was opgenomen in art. 6 punt 1 EEX Verdrag (dat toen bepaalde: ‘
Deze verweerder kan ook worden opgeroepen: 1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner;’), is thans opgenomen in art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis en is nader uitgewerkt in de rechtspraak van het HvJEG/HvJEU.
4.7.2
Gezien het voorgaande moet bij de uitleg en toepassing van art. 7 lid 1 Rv de rechtspraak van het HvJEG/HvJEU over de uitleg en toepassing van (de voorlopers van) art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis tot richtsnoer worden genomen. Het zeer beperkte tekstuele verschil tussen beide bepalingen en het verschil in reikwijdte van beide regelingen – Verordening Brussel I-bis regelt niet alleen de internationale bevoegdheid maar ook erkenning – staat daar niet aan in de weg. De rechtszekerheid, die van bijzonder belang is bij bevoegdheidsregels, evenmin; in tegendeel, die wordt daardoor juist gediend. Het HvJ EU vat overigens de maatstaf van (de voorlopers van) art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis ook samen als ‘een geschikte en toereikende samenhang’ (zie arrest Freeport van het HvJ EG van 11 oktober 2007, nr. C-98/06, ECLI:EU:C:2007:595, punt 29).
4.8.
Bij beantwoording van de vraag of de in art. 6 punt 1 EVEX II bedoelde nauwe band bestaat respectievelijk of sprake is van samenhang in de zin van art. 7 lid 1 Rv zal het hof dan ook aansluiting zoeken bij de rechtspraak van het HvJEU met betrekking tot art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis en de voorlopers van deze bepaling, art. 6 aanhef en onder 1 van het EEX-Verdrag (PB 1979, C 59) en art. 6 lid 1 Verordening (EG) nr. 44/2001 (Verordening Brussel I).
Prejudiciele vragen
4.9.
Recent hebben de Hoge Raad en dit hof in follow-on zaken prejudiciële vragen aan het HvJEU gesteld over de toepassing en uitleg van art. 8 lid 1 Verordening Brussel I-bis. FX Claims vindt het niet nodig om deze zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden daarop en acht het stellen van nadere vragen ook niet aangewezen. Voor het geval het hof toch nadere vragen zou willen stellen heeft FX Claims een aantal vragen voorgesteld. De banken menen dat veel van de vragen die dit hof heeft gesteld onderwerpen betreffen die ook in de onderhavige zaak aan de orde komen, zodat aanhouding voor de hand ligt, en hebben een aantal additionele vragen gesuggereerd die zijn ingegeven door de specifieke omstandigheden van deze zaak.
4.10.1
Net als in deze zaak is de (beoogd) ankergedaagde in de zaken waarin dit hof op
19 september 2023 vragen van uitleg heeft gesteld aan het HvJEU geen geadresseerde van een kartelbeschikking van de Commissie en wordt zij, als (vermeend) onderdeel van de mededingingsrechtelijke onderneming van een geadresseerde karteldeelnemer en diens moedermaatschappij, aansprakelijk gehouden. Net als NatWest N.V. wordt de (beoogd) ankergedaagde in zaak 200.292.171/01 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2570, stroomkabels) (onder meer) neerwaarts aansprakelijk gehouden voor schade die is veroorzaakt door de vastgestelde inbreuk op het Unierechtelijk kartelverbod. De feitelijke verschillen tussen beide zaken en deze zaak nemen niet weg dat in ieder geval een aantal van de door dit hof gestelde vragen van uitleg gaat over onderwerpen die ook in deze zaak aan de orde zullen komen bij beoordeling van de internationale bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam op grond van art. 6 punt 1 EVEX II en art. 7 lid 1 Rv. De andere door FX Claims aangevoerde argumenten tegen aanhouding doen daaraan niet af. Het hof acht deze vragen daarom van belang voor de beoordeling of internationale bevoegdheid kan worden gegrond op art. 6 punt 1 EVEX II respectievelijk art. 7 lid 2 Rv. De zaak wordt om die reden aangehouden totdat deze vragen zijn beantwoord. Anders dan FX Claims in haar laatste akte subsidiair heeft verzocht ziet het hof geen grond voor aanhouding van alleen de zaak tegen UBS. Wat van dat verzoek verder zij, de splitsing die daaruit voortvloeit is in strijd met de goede procesorde.
4.10.2
Het hof is van oordeel dat het stellen van aanvullende vragen aan het HvJEU op dit moment niet noodzakelijk is. Te verwachten valt dat de beantwoording van de reeds gestelde prejudiciële vragen, met name die in
Stroomkabels, voldoende duidelijkheid zullen scheppen om de noodzakelijke beslissingen te kunnen nemen. Daarbij komt dat niet alle voorgestelde additionele vragen zich lenen voor beantwoording door het HvJEU, terwijl partijen het ook niet eens zijn over die vragen, en dat het stellen van additionele vragen mogelijk de beantwoording van de reeds voorliggende vragen zal vertragen.
4.11.
Nadat het HvJEU de vragen heeft beantwoord, zullen partijen zich over deze antwoorden kunnen uitlaten. Het hof zal vervolgens beoordelen of de rechtbank Amsterdam/de Nederlandse rechter op grond van art. 6 punt 1 EVEX II respectievelijk art. 7 lid 1 Rv bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen tegen de buitenlandse banken. Indien en zover dat niet het geval is, zal het hof beoordelen of internationale bevoegdheid kan worden ontleend aan art. 5 punt 3 EVEX II en art. 6 sub e Rv dan wel het door FX Claims ingeroepen art. 9 Rv.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het hof:
5.1.
houdt de zaak aan tot 17 juni 2025 of een zoveel eerder of later gelegen roldatum nadat het HvJEU de door dit hof op 19 september 2023 in zaak 200.292.171/01 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2570, stroomkabels) gestelde vragen heeft beantwoord, waarna de zaak door het hof op de rol zal worden gezet voor gelijktijdige uitlating door partijen hieromtrent;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.