ECLI:NL:GHAMS:2024:180

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
22/179
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.M. van Amsterdam
  • I.A. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet volledig betaald griffierecht in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De zaak betreft de WOZ-waarde van onroerende zaken en de betaling van griffierecht. De heffingsambtenaar had bij beschikkingen op 30 april 2020 de WOZ-waarden vastgesteld voor verschillende panden in [Z]. Na bezwaar van belanghebbende werd de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, maar het beroep bij de rechtbank werd ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet volledig was betaald. Belanghebbende had slechts € 48 betaald in plaats van het verschuldigde bedrag van € 548. Het Hof heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak van het Hof houdt in dat de gevolgen van het niet betalen van het volledige griffierecht voor rekening van belanghebbende komen, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. Tevens is het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/179
2 januari 2024
uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 11 maart 2022 in de zaak met kenmerk AMS 20/6958 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 30 april 2020 op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de WOZ-waarde van de onroerende zaken aan het adres
[A-straat] 26A, [A-straat] 26C, [A-straat] 26D, [A-straat] 26E en [A-straat] 26F te [Z] voor het kalenderjaar 2020 naar waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op respectievelijk € 806.000, € 801.000, € 896.000, € 891.000 en € 898.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Het tegen de hiervoor vermelde beschikkingen gemaakte bezwaar, dat door de heffingsambtenaar is ontvangen op 13 mei 2020, is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 november 2020, gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 16 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 8 november 2023 heeft belanghebbende een aanvullend stuk (door hem omschreven als een “pinpoint brief”) ingediend. Daarnaast zijn op
10 en 11 december 2023 diverse stukken van belanghebbende ingekomen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

2.1.
Bij aangetekende brief van 2 juni 2022 heeft de griffier van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende een nota verstuurd, onder vermelding van ‘Betalingskenmerk [# 1] ’ en ‘Kenmerk van uw zaak: BK-AMS 22/00179 [X] B.V. vs Gemeente [Z] ”. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft een hogerberoepschrift ingediend. In verband hiermee is griffierecht
verschuldigd.
Het in deze zaak gedane beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht is
afgewezen, daarom krijgt u hierbij nogmaals een nota. Het nog te betalen
bedrag is € 548,00.
Ik deel u nu mee dat het verschuldigde bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van
verzending van de nota moet zijn bijgeschreven op rekening:
[rekeningnummer] , ten name van Ministerie van Justitie en
Veiligheid, Griffie LDCR onder vermelding van het betalingskenmerk
[# 1] .
Er wordt u geen betalingsherinnering meer gestuurd.
(…)
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven kan het (hoger)
beroep niet ontvankelijk worden verklaard, dat wil zeggen dat het (hoger)
beroep niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.”
2.2.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde onder meer verklaard:
“U houdt mij voor dat er onvoldoende griffierecht is betaald, namelijk € 48 in plaats van
€ 548.
Het gaat hier om dezelfde klant. Ik heb mijn financiële administratie omhoog gehaald.
Ik overleg aan u een nota van 17 april 2022 van € 548 met betalingskenmerk [# 2] waarop op 16 mei 2022 € 50 is betaald. Daarnaast overleg ik aan u een nota van
2 juni 2022 met betalingskenmerk [# 1] van € 548. Daarop heb ik op
30 juni 2022 € 48 betaald.
Als er te weinig betaald wordt, krijg ik een herinneringsnota. Ik heb hiervan voorbeelden overgelegd. De inhoud daarvan luidt dat ik een aanvullend bedrag moet bijbetalen. Dit noem ik herstel verzuim. In deze zaak heb ik dat niet gehad. Dan verwachtte ik een herstelverzuimbriefje. Ik bied aan om het nu te betalen/over te maken. De ene keer maakt het Hof een vergissing, de andere keer ik. Mijn cliënt wil dat deze zaak inhoudelijk behandeld wordt, het gaat over grote belangen. Andere hoven doen dat wel. Uw Hof moet dan wel het adres van het pand opnemen in de nota/herstelverzuimbrief. Dat is makkelijker voor mij.
Ik doe een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Ik doe ook een beroep op de goede procesorde, de grondwet en internationale verdragen na WO II.
Ik wil een terme de grâce. De nota van 2 juni 2022 is dit niet. Hierin staat: “Er wordt u geen herinnering meer gestuurd”. Andere belanghebbenden krijgen wel een herinnering, er is sprake van discriminatie.”
2.3.
Op 19 mei 2022 is een bedrag van € 50, betaald op de nota met betalingskenmerk
[# 2] , retour gestort op de rekening van de gemachtigde.

3.Geschil in hoger beroep

Allereerst zal het Hof de vraag beantwoorden of belanghebbende ontvangen kan worden in haar hoger beroep. Indien belanghebbende ontvankelijk is, is aan de orde of de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep (herhaaldelijk) een beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht gedaan. Het Hof wijst dit verzoek definitief af omdat het niet is onderbouwd, ook niet nadat belanghebbende daartoe in de gelegenheid is gesteld.
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.2.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende het verschuldigde griffierecht op de onder 2.1 vermelde nota niet volledig heeft betaald. Belanghebbende heeft in plaats van € 548 slechts € 48 aan griffierecht betaald.
4.3.
Op grond van artikel 8:108 in verbinding met artikel 8:41, lid 6, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het hoger beroep niet-ontvankelijk indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Daarvan is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Het Hof is niet gehouden om na de laatste betalingstermijn voor de betaling van het griffierecht nog een nieuwe termijn te stellen (vgl. HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879). De gevolgen van het niet betalen van het volledige griffierecht komen dan ook voor rekening van belanghebbende.
4.5.
Gelet op het voorgaande komt het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Immateriële schade
4.6.
Belanghebbende heeft in haar aanvullende stuk aan het Hof verzocht een vergoeding van immateriële schade toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in bezwaar, beroep en hoger beroep. Sinds de ontvangst van het bezwaar op 13 mei 2020 tot deze uitspraak zijn nog geen vier jaren verstreken terwijl de hoger beroepsfase korter dan twee jaar heeft geduurd, hetgeen betekent dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
Slotsom
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Bij deze stand van het geding ziet het Hof geen aanleiding om derden-belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 Awb in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 Awb.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Amsterdam, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 2 januari 2024 in het openbaar uitgesproken. Het lid van de belastingkamer is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: