Het hof oordeelt niet anders dan de rechtbank. Volgens Recorti was er sprake van een “JZ-Groep”, waartoe onder meer JZES, JZI International Ltd en Ombuds behoorden. Het bedrag van € 1,5 miljoen zou aan haar zijn betaald met de bedoeling om Ombuds te financieren, en de overeenkomst zou een middel zijn geweest om de in de JZ-Groep geldende risicolimieten te omzeilen; de betaling zou via Recorti zijn gelopen opdat niet zichtbaar zou worden dat de overboeking strekte tot interne financiering. Deze stelling van Recorti biedt echter eerder steun aan de geldlening dan dat zij haar weerlegt. Volgens Recorti zelf bestond er voor de betaling door JZES aan haar een rechtsgrond, te weten een overeenkomst, die zich als zodanig ook niet goed laat ontkennen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg sprak de bestuurder van Recorti van een “intermediaire overeenkomst”.
Volgens Recorti strekte de betaling van € 1,5 miljoen tot een “financiering”, maar dit economische begrip is als zodanig geen rechtsgrond voor een betaling. In het algemeen ligt aan een “financiering” geen schenking ten grondslag (waarop Recorti zich ook niet beroept); ze pleegt met een terugbetalingsplicht gepaard te gaan dan wel de financier anderszins uitzicht te bieden op compensatie. Om die reden ligt het niet alleen voor de hand om de overeenkomst tussen JZES en Recorti als een overeenkomst van geldlening te kwalificeren, die kwalificatie vindt ook bevestiging in de tekst van de overeenkomst en in het feit dat in het contact tussen partijen – de e-mail van 7 november 2017 en de overboeking van 9 november 2017– over een “lening” wordt gesproken. Ook als juist is dat Recorti als het ware tussen een betaling van JZES aan Ombuds is geschoven om, met instemming van Recorti, van een directe, interne financiering formeel een indirecte, externe financiering te maken, doet dat er niet aan af dat er tussen JZES en Recorti een vermogensverschuiving van € 1,5 miljoen heeft plaatsgevonden. Die vermogensverschuiving behoeft een juridische kwalificatie, die – naar EMC c.s. terecht signaleren – Recorti in het midden laat, behoudens dat ze zelf stelt dat een eerdere indirecte financiering in de vorm werd gegoten van een leningsovereenkomst, waarbij Recorti nalaat uit te leggen waarom in dit specifieke geval dan sprake zou zijn van een
fictieveconstructie. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de raadsman van Recorti ook gesteld “dat de lenende partij iets in de boeken moest hebben”.
In dit verband wordt nog aangetekend dat Recorti ook niet stelt dat – laat staan motiveert waarom – het, uitgaande van een overeenkomst van geldlening, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat EMC Fund 2010 aanspraak maakt op terugbetaling van het uitgeleende bedrag.
De omstandigheid dat het geld is doorgestort naar Toro Finance S.L.U. en dat Recorti daarbij de omschrijving “terugbetaling” heeft gebezigd, maakt het voorgaande niet anders.
Omdat het hof met de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat aan de betaling aan Recorti niet een geldleningsovereenkomst ten grondslag ligt, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het aanbod om te bewijzen dat Recorti en JZES “feitelijk geen leningsovereenkomst met elkaar hebben gesloten” wordt dan ook verworpen.