ECLI:NL:GHAMS:2024:1893

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
200.321.640/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overboeking van € 1,5 miljoen in het kader van een geldleningsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van een overboeking van € 1,5 miljoen die door JZ Energy Services B.V. (JZES) aan Recorti Inversiones, S.L. is gedaan. EMC Fund 2010 en EMC Fund-C, die zich als geïntimeerden hebben gevoegd, stellen dat dit bedrag is betaald als geldlening en dat de terugbetalingsvordering is gecedeerd aan hen. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van EMC Fund 2010 toegewezen, waarop Recorti in hoger beroep is gekomen. Recorti betwist de kwalificatie van de betaling als geldlening en stelt dat zij het bedrag heeft terugbetaald aan Toro Finance S.L.U. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst van geldlening geldig is en dat Recorti haar verplichtingen niet is nagekomen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de grieven van Recorti niet slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Recorti in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.321.640/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/707120/HA ZA 21-809
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juli 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar Spaans recht
RECORTI INVERSIONES, S.L.,
gevestigd te Madrid (Spanje),
appellante,
advocaat mr. N. Bekri te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
EUROMICROCAP FUND 2010, L.P.,
gevestigd te George Town (Kaaimaneilanden),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
EUROMICROCAP FUND-C, L.P.,
gevestigd te George Town (Kaaimaneilanden),
geïntimeerden,
advocaat mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam.
Partijen worden hierna Recorti en EMC c.s. (en ieder voor zich EMC Fund 2010 en EMC Fund-C) genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
JZ Energy Services B.V. (hierna: JZES) heeft in november 2017 € 1,5 miljoen overgemaakt naar Recorti. EMC c.s. stellen dat JZES dit bedrag ten titel van geldlening aan Recorti heeft betaald en dat de terugbetalingsvordering is gecedeerd aan EMC Fund-C en vervolgens aan EMC Fund 2010.
1.2.
EMC Fund 2010 heeft in eerste aanleg gevorderd dat Recorti wordt veroordeeld tot betaling van € 1,5 miljoen aan haar, vermeerderd met rente en kosten. EMC Fund-C heeft zich aan de zijde van EMC Fund 2010 gevoegd.
1.3.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Daartegen komt Recorti in dit hoger beroep op.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Recorti is bij dagvaarding van 12 januari 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat de rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2022, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer heeft gewezen tussen EMC Fund 2010 als eiseres, Recorti als gedaagde en EMC Fund-C als gevoegde partij aan de zijde van EMC Fund 2010.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- brief van Recorti van 6 juni 2023 met vertalingen van haar producties 2-4;
- memorie van antwoord, met producties
- akte van Recorti na memorie van antwoord, met producties;
- antwoord-akte van EMC c.s. na memorie van antwoord.
2.3.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
Recorti heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en (naar het hof begrijpt) de vordering van EM C Fund 2010 alsnog zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van (een van) EMC c.s. tot terugbetaling, met rente, van al hetgeen Recorti ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, en met veroordeling van EMC c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
2.5.
EMC c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Recorti in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep, met rente en nakosten.
2.6.
Recorti heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in rov. 2 (2.1 tot en met 2.11) van het bestreden vonnis opgesomd welke feiten tussen partijen vaststaan. In hoger beroep is deze opsomming niet in geschil, zodat zij het hof bindt.
3.2.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen vaststaan, komen de vaststaande feiten neer op het volgende.
( i) Recorti houdt samen met anderen 25% van de aandelen in de Spaanse vennootschappen Ombuds Compañia de Seguridad S.A. en Ombuds Servicios S.L. (hierna gezamenlijk: Ombuds). EMC Fund 2010 houdt 75% van de aandelen in Ombuds.
(ii) Bij e-mail van 7 november 2017 – met in de onderwerpregel: ‘Préstamo a Recorti’ (lening aan Recorti) – heeft JZI International Ltd. Recorti verzocht om de volgende dag leningsovereenkomsten te tekenen ten behoeve van een overboeking van € 1,5 miljoen aan Recorti en doorbetaling van dat bedrag aan Gedesco.
(iii) Bij een schriftelijke overeenkomst van geldlening tussen JZES en Recorti, gedateerd 8 november 2017, heeft JZES zich verbonden om dezelfde dag een bedrag van € 1,5 miljoen aan Recorti uit te lenen. In art. 2 van deze overeenkomst is de verschuldigde rente bepaald op 3,5% per jaar van 360 dagen, welke rente in geval van verzuim wordt verhoogd naar 5,5% per jaar. Volgens art. 3 van de overeenkomst eindigt de overeenkomst op 19 januari 2018, en moeten terugbetalingen plaatsvinden door overschrijving naar de bankrekening van de uitlener. In art. 8(a) stemt Recorti bij voorbaat in met de overdracht van de overeenkomst of rechten daaruit. Art. 8(b) is een zogenoemde “entire agreement clause”, en art. 8(e) laat uitsluitend schriftelijke wijzigingen van de overeenkomst toe. Volgens art. 8(h) wordt de overeenkomst beheerst door Nederlands recht en is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van geschillen op basis van de overeenkomst.
(iv) JZES heeft op 9 november 2017 € 1,5 miljoen aan Recorti betaald onder vermelding van “loan”. Recorti heeft op 10 november 2017 € 1,5 miljoen overgemaakt aan Toro Finance S.L.U.
( v) De terugbetalingsvordering van € 1,5 miljoen is met ingang van 8 november 2017 gecedeerd aan EMC Fund-C. JZES bestaat sinds 22 augustus 2018 niet meer.
(vi) EMC Fund-C heeft de vordering uit de overeenkomst van geldlening met ingang van 31 december 2017 gecedeerd aan EMC Fund 2010, die bij brief van 4 november 2020 tevergeefs jegens Recorti aanspraak heeft gemaakt op betaling van het ingevolge de overeenkomst van geldlening verschuldigde bedrag.

4.Eerste aanleg

4.1.
EMC Fund 2010 heeft in eerste aanleg, met een beroep op de schriftelijke overeenkomst van geldlening, gevorderd (kort gezegd) dat Recorti wordt veroordeeld tot betaling aan haar van € 1,5 miljoen, met rente en kosten. EMC Fund-C heeft zich aan de zijde van EMC Fund 2010 gevoegd.
4.2.
Recorti heeft zich tegen de vordering verweerd. Ze heeft aangevoerd (kort gezegd) dat partijen in werkelijkheid geen overeenkomst van geldlening hebben gesloten, althans dat Recorti het geleende bedrag heeft terugbetaald door haar betaling aan Toro Finance S.L.U.
4.3.
De rechtbank heeft bij haar tussenvonnis van 13 april 2022 beslist dat ze rechtsmacht heeft om van de vorderingen van EMC Fund 2010 kennis te nemen. Bij het bestreden eindvonnis heeft ze de vordering van EMC Fund 2010 toegewezen, op de grond dat van de leningsovereenkomst moet worden uitgegaan en dat Recorti haar schuld uit geldlening nog niet heeft voldaan.
4.4.
Recorti komt in dit hoger beroep met zeven grieven tegen deze beslissing van de rechtbank op.

5.Beoordeling

5.1.
Het hof heeft (ambtshalve) vastgesteld dat (de rechtbank in het tussenvonnis van 13 april 2022 (rov. 4.2-4.6) terecht heeft beslist dat) in deze zaak de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van EMC Fund 2010 kennis te nemen. Het forumkeuzebeding in de overeenkomst (art. 8(h)) voldoet aan de eisen van art. 25 EU-Verordening 1215/2012 (Brussel I-bis), en is, als nevenrecht, door de cessies overgegaan op EMC Fund 2010.
Tegen de beslissing van de rechtbank dat op grond van art. 8(h) van de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is, is niet gegriefd.
5.2.
De eerste twee grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Door haar eerste grief voert Recorti aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tekst van de door JZES en Recorti getekende overeenkomst leidend is, en door haar tweede grief klaagt Recorti over het oordeel van de rechtbank dat Recorti onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat van een andere rechtsverhouding moet worden uitgegaan. De grieven falen om de volgende redenen.
5.3.
Recorti neemt ten onrechte tot uitgangspunt dat de rechtbank zich bij haar oordeel dat het bedrag van € 1,5 miljoen ten titel van geldlening aan Recorti is betaald, niet heeft laten leiden door de – aan de hand van de haviltex-maatstaf vast te stellen – gemeenschappelijke partijbedoeling bij het sluiten van de overeenkomst. De rechtbank heeft wel degelijk onderzocht met welke bedoeling het geld aan Recorti is betaald. Zij heeft bij dat onderzoek terecht betekenis toegekend aan de tekst van de schriftelijke, door beide partijen getekende overeenkomst, in het licht van het feit dat die tekst op zichzelf duidelijk is, en dat JZES en Recorti professionele partijen zijn van wie niet zomaar kan worden aangenomen dat ze zonder voorbehoud blindelings of met een volstrekt afwijkende bedoeling hun handtekening onder een op zichzelf duidelijke tekst zetten. Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht of Recorti ter zake van de door haar gestelde, andersluidende gemeenschappelijke bedoeling van partijen voldoende heeft gesteld om haar toe te laten tot het bewijs van zo’n bedoeling. Die vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord.
5.4.
Het hof oordeelt niet anders dan de rechtbank. Volgens Recorti was er sprake van een “JZ-Groep”, waartoe onder meer JZES, JZI International Ltd en Ombuds behoorden. Het bedrag van € 1,5 miljoen zou aan haar zijn betaald met de bedoeling om Ombuds te financieren, en de overeenkomst zou een middel zijn geweest om de in de JZ-Groep geldende risicolimieten te omzeilen; de betaling zou via Recorti zijn gelopen opdat niet zichtbaar zou worden dat de overboeking strekte tot interne financiering. Deze stelling van Recorti biedt echter eerder steun aan de geldlening dan dat zij haar weerlegt. Volgens Recorti zelf bestond er voor de betaling door JZES aan haar een rechtsgrond, te weten een overeenkomst, die zich als zodanig ook niet goed laat ontkennen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg sprak de bestuurder van Recorti van een “intermediaire overeenkomst”.
Volgens Recorti strekte de betaling van € 1,5 miljoen tot een “financiering”, maar dit economische begrip is als zodanig geen rechtsgrond voor een betaling. In het algemeen ligt aan een “financiering” geen schenking ten grondslag (waarop Recorti zich ook niet beroept); ze pleegt met een terugbetalingsplicht gepaard te gaan dan wel de financier anderszins uitzicht te bieden op compensatie. Om die reden ligt het niet alleen voor de hand om de overeenkomst tussen JZES en Recorti als een overeenkomst van geldlening te kwalificeren, die kwalificatie vindt ook bevestiging in de tekst van de overeenkomst en in het feit dat in het contact tussen partijen – de e-mail van 7 november 2017 en de overboeking van 9 november 2017– over een “lening” wordt gesproken. Ook als juist is dat Recorti als het ware tussen een betaling van JZES aan Ombuds is geschoven om, met instemming van Recorti, van een directe, interne financiering formeel een indirecte, externe financiering te maken, doet dat er niet aan af dat er tussen JZES en Recorti een vermogensverschuiving van € 1,5 miljoen heeft plaatsgevonden. Die vermogensverschuiving behoeft een juridische kwalificatie, die – naar EMC c.s. terecht signaleren – Recorti in het midden laat, behoudens dat ze zelf stelt dat een eerdere indirecte financiering in de vorm werd gegoten van een leningsovereenkomst, waarbij Recorti nalaat uit te leggen waarom in dit specifieke geval dan sprake zou zijn van een
fictieveconstructie. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de raadsman van Recorti ook gesteld “dat de lenende partij iets in de boeken moest hebben”.
In dit verband wordt nog aangetekend dat Recorti ook niet stelt dat – laat staan motiveert waarom – het, uitgaande van een overeenkomst van geldlening, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat EMC Fund 2010 aanspraak maakt op terugbetaling van het uitgeleende bedrag.
De omstandigheid dat het geld is doorgestort naar Toro Finance S.L.U. en dat Recorti daarbij de omschrijving “terugbetaling” heeft gebezigd, maakt het voorgaande niet anders.
Omdat het hof met de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat aan de betaling aan Recorti niet een geldleningsovereenkomst ten grondslag ligt, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het aanbod om te bewijzen dat Recorti en JZES “feitelijk geen leningsovereenkomst met elkaar hebben gesloten” wordt dan ook verworpen.
5.5.
Door haar derde grief klaagt Recorti over het oordeel van de rechtbank dat ze haar schuld aan JZES niet bevrijdend heeft ingelost door het bedrag van € 1,5 miljoen vrijwel terstond en conform instructie van JZES over te maken naar Toro Finance S.L.U., welke onderneming volgens Recorti tot dezelfde groep behoort als Ombuds en Gedesco.
Ook deze grief faalt.
5.6.
Dat Recorti het geld van JZES leende met de bedoeling om Ombuds te financieren, waarin zij zelf ook een belang had, volgt uit de aan de geldleningsovereenkomst voorafgaande correspondentie, ligt besloten in de eigen stellingen van Recorti en is door Recorti bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg door middel van haar advocaat erkend. De betaling van Recorti aan Toro Finance S.L.U. strekte kennelijk tot uitvoering van die bedoeling. Het enkele feit dat de lener met het verstrekte kapitaal te werk gaat zoals partijen bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst of op enig moment daarna hebben voorzien, kan niet worden gekwalificeerd als de nakoming van de terugbetalingsverbintenis uit de geldleningsovereenkomst. Dat wordt niet anders doordat Recorti bij het doorstorten van het geld naar Toro Finance S.L.U. de omschrijving “terugbetaling” heeft gebezigd – wat EMC c.s. hebben verklaard door een schuld van Recorti aan Toro Finance S.L.U. In dit verband wordt nog aangetekend dat in de geldleningsovereenkomst zelf een rechtsgeldige terugbetaling aan een ander dan de (gecedeerde) schuldeiser is uitgesloten en dat niet is gebleken dat JZES en Recorti na het sluiten van de leningsovereenkomst een van deze bepaling afwijkende wijze van terugbetaling zijn overeengekomen.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan het – niet ter zake dienende – aanbod van Recorti om te bewijzen dat zij overeenkomstig een instructie van JZES aan Toro Finance S.L.U. heeft betaald.
5.7.
De vierde grief behelst dat de rechtbank het bewijsaanbod van Recorti ten onrechte ongemotiveerd heeft gepasseerd. Ook deze grief faalt, omdat – naar in het voorgaande al werd vastgesteld – de stellingen van Recorti onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel dan dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten die heeft geleid tot een schuld van Recorti van € 1,5 miljoen, die niet door Recorti is terugbetaald. Omdat Recorti voor zo’n ander oordeel onvoldoende heeft gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Ook overigens heeft Recorti geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden.
5.8.
Grief 5, die de klacht bevat dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de terugbetalingsvordering van JZES rechtsgeldig is gecedeerd aan EMC Fund 2010, bouwt ten dele voort op de grieven die hiervoor zijn verworpen en deelt in zoverre in dat lot. De stelling van Recorti dat de cessie ongeldig is omdat Recorti, de debitor cessus, er niet mee heeft ingestemd, faalt omdat het Nederlandse recht die eis niet stelt. De stelling dat de terugbetalingsvordering bij de leningsovereenkomst onoverdraagbaar is gemaakt, is onjuist. De leningsovereenkomst bepaalt immers anders. Aan een overeengekomen onoverdraagbaarheid van de vordering zou hier overigens, bij gebreke van een nadere motivering, slechts een verbintenisrechtelijk rechtsgevolg kunnen worden toegekend (HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface)); ze zou dus op zichzelf aan de rechtsgeldigheid van de cessie evenmin iets afdoen.
5.9.
Ook de grieven 6 en 7 falen, omdat ze voortbouwen op de hiervoor verworpen grieven van Recorti. Voor zover grief 7 nog inhoudt dat de rechtbank Recorti ten onrechte heeft veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten van EMC Fund 2010 omdat er geen althans onvoldoende buitengerechtelijke werkzaamheden ten behoeve van EMC Fund 2010 zijn verricht, faalt de grief evenzeer. Voor de verschuldigdheid van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bij een niet-consument – zoals Recorti – is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de sommatiebrief van 4 november 2020 volstaat.
5.10.
De slotsom luidt dat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal Recorti worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 11.379,00
- salaris advocaat
€ 9.325,50(tarief VIII, 1,5 punt à € 6.217)
Totaal € 20.704,50

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt Recorti in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van EMC c.s. vastgesteld op € 20.704,50 en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.J. Bisschop, M.M. Kruithof en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.