In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 5 augustus 2022. De verdachte is beschuldigd van twee feiten: eenvoudige belediging van een ambtenaar en het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan.
Ten aanzien van het eerste feit, de eenvoudige belediging, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het meermalen plegen van belediging aan een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een geldboete van 300 euro, met als subsidiaire straf 6 dagen hechtenis.
Voor het tweede feit, het niet voldoen aan de identificatieplicht, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 28 oktober 2021 in Zaandam niet aan de verplichting voldeed om zijn identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Dit resulteerde in een geldboete van 95 euro, met als subsidiaire straf 1 dag hechtenis. De uitspraak van het hof is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24c, 57, 62, 63, 266, 267 en 447e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht.