ECLI:NL:GHAMS:2024:2036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23-000652-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door geldwisseltruc met valse bankbiljetten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van oplichting en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het oplichten van [slachtoffer 1] door middel van een geldwisseltruc, het in voorraad hebben van valse bankbiljetten, en het uitgeven van valse bankbiljetten. De feiten vonden plaats tussen maart 2013 en juli 2013 in Amsterdam. De verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer 1] bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer € 48.500 door gebruik te maken van een listige kunstgreep en een samenweefsel van verdichtsels. Tijdens de geldwissel werd de verdachte herkend door de aangever en zijn dactyloscopische sporen werden aangetroffen op zowel echte als valse bankbiljetten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk valse bankbiljetten in voorraad had en deze ook heeft uitgegeven. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen, maar het hof verhoogde de straf tot 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 48.500 werd toegewezen. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het belang van vertrouwen in de echtheid van bankbiljetten in het handelsverkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000652-20
datum uitspraak: 6 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-665273-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 maart 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer 48500), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-(telefonisch) tegen [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) naar Nederland zou komen om diamanten te kopen en/of hij/zij voor de aankoop 50000 euro in coupures van 50 euro nodig had(den), maar dat hij/zij in het bezit was/waren van een geldbedrag van 50000 euro in coupures van 500 euro en/of
-(telefonisch) met die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] een afspraak heeft/hebben gemaakt om zijn/hun geldbedrag te wisselen in coupures van 50 euro en/of
-naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is/zijn gegaan en/of
-het geldbedrag aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of
-hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meer (drie) biljet(ten) van 500 euro uit voornoemd geldbedrag heeft/hebben gepakt en/of aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben overhandigd om die/deze biljet(ten) te controleren op echtheid, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 1 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een of meer) (347 en/of 346) bankbiljet(ten) van 500 euro dat/die verdachte en/of zijn mededaders zelf had(den) nagemaakt of vervalst of waarvan de vervalsheid of vervalsing verdachte en/of zijn mededaders, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks 22 maart 2013 tot en met 23 maart 2013 te Amsterdam in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een of meer) (97) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) van 500 euro, dat/die verdachte en/of zijn mededaders zelf had(den) nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdacht en/of zijn mededaders, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, heeft uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij preliminair verweer verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging vanwege de uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Het is vaste jurisprudentie dat de enkele schending van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om in deze zaak tot een ander oordeel te komen en kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1, 2 en 3 ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat – kort gezegd – de verdachte niet degene is geweest die op 23 maart 2013 bij de aangever thuis is geweest om de geldwisseltruc uit te voeren en overigens de aangever de onjuiste voorstelling van zaken had moeten onderkennen. Ten aanzien van feit 2 is door de raadsman vrijspraak bepleit omdat uit het dossier niet volgt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de valse € 500,00 bankbiljetten in de kelderbox. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de bankbiljetten.
Het hof gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
De aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte – kort samengevat – het volgende verklaard. Een vriend van de aangever, [slachtoffer 2], is benaderd door [naam 1] omdat hij interesse had in het kopen van het huis van [slachtoffer 2]. [naam 1] vertelde ook dat hij naar Amsterdam was gekomen om diamanten te kopen, maar hij moest daarvoor de € 50.000,00 aan € 500,00 bankbiljetten waar hij over beschikte wisselen voor € 50.000,00 aan € 50,00 bankbiljetten. [slachtoffer 2] heeft [naam 1] en de aangever, die kon beschikken over € 50.000,00 aan € 50,00 bankbiljetten, met elkaar in contact gebracht. Op de dag van de geldwissel, 23 maart 2013, is [naam 1] naar het huis van de aangever gegaan met € 500,00 biljetten. De aangever mocht de bankbiljetten niet op de door hem gewenste wijze controleren op echtheid, waardoor de geldwissel werd afgeblazen. Een half uur later belde [naam 2], die zich eerder aan [slachtoffer 2] had voorgesteld als de vader van [naam 1] dat een andere zoon van hem, [naam 3], de geldwissel zou doen met de aangever. Toen [naam 3] samen met [naam 4], die fungeerde als bemiddelaar, bij het huis van de aangever arriveerde wilde de aangever zelf een bankbiljet pakken om te controleren op echtheid, maar hij kreeg in plaats daarvan drie bankbiljetten aangereikt uit een lange envelop [1] om te controleren. De aangever constateerde dat deze drie bankbiljetten echt waren en voerde hierna de geldwissel uit. Nadat [naam 3] de woning had verlaten en de aangever de overige bankbiljetten bekeek, zag hij meteen dat de bankbiljetten vals waren. [2] Op 23 maart 2013 zijn 3 echte biljetten van € 500,00 in beslag genomen (PL134L-2013071000-4492472). Daarnaast zijn er 88 valse biljetten van € 500,00 en nog eens 46 valse biljetten van € 500,00 in beslag genomen uit de aktetas van [naam 4] (PL134L-2013071000-4492476 en PL134L-2013071000-4492478). [3] Op de bankbiljetten was op verschillende manieren het woord [opdruk] gedrukt. [4] Op 116 valse biljetten van € 500,00 die op 23 maart 2013 uit de aktetas van [naam 4] in beslag zijn genomen is als biljetnummer [nummer 1] vermeld. [5] De verdachte is op 25 maart 2013 door de aangever en door [naam 4] middels een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend als [naam 3]. [6] Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat op twee van de drie aan de aangever overhandigde echte bankbiljetten dactyloscopische sporen van de verdachte zijn aangetroffen. [7] Uit dactyloscopisch onderzoek [8] van de aan de aangever overhandigde valse biljetten is gebleken dat op vier biljetten dactyloscopische sporen van [naam 5], de destijds negenjarige zoon van de verdachte, zijn aangetroffen. [9]
Op 1 juli 2013 vond een doorzoeking plaats in de woning en bijbehorende kelderbox van de verdachte op de [adres]. Bij deze doorzoeking zijn in een tas in de kelderbox drie pakketjes met € 500,00 bankbiljetten aangetroffen. [10] De in totaal ongeveer 347 bankbiljetten zijn in beslag genomen. Hiervan bleken 346 bankbiljetten vals te zijn. [11]
In het rapport van het Team Identiteitsfraude van 14 augustus 2013 is opgenomen dat de valse bankbiljetten die zijn aangetroffen bij de aangever thuis en de valse bankbiljetten die zijn aangetroffen in de kelderbox op de [adres] hetzelfde biljetnummer ([nummer 1]) en dezelfde opdruk ‘[opdruk]’ hebben. [12]
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Het hof stelt voorop dat behoedzaamheid dient te worden betracht bij herkenningen bij enkelvoudige fotoconfrontaties. Naast de herkenning van de verdachte als [naam 3] bij de enkelvoudige fotoconfrontatie, zijn er echter ook dactyloscopische sporen aangetroffen van de verdachte op de door [naam 3] aan de aangever aangereikte echte bankbiljetten van € 500,00. Op de bij de aangever aangetroffen valse biljetten zijn dactyloscopische sporen van de destijds negenjarige zoon van de verdachte aangetroffen. Ook hebben de valse bankbiljetten die op 23 maart 2013 in beslag zijn genomen dezelfde opdruk en hetzelfde biljetnummer als de valse biljetten aangetroffen op 1 juli 2013 bij de verdachte thuis. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat het de verdachte was die als ‘[naam 3]’ betrokken was bij de geldwissel bij de aangever thuis. De verdachte heeft doelbewust de enige drie echte bankbiljetten, die zich samen met de valse biljetten in een envelop bevonden, door de aangever laten controleren op echtheid. De aangever kon en moest de onjuiste voorstelling van zaken daardoor niet onmiddellijk doorzien. Daarmee is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en een listige kunstgreep bij de aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor hij is bewogen tot de afgifte van € 50.000,00, in ruil waarvoor de aangever vals geld en € 1.500,00 aan echt geld heeft ontvangen.
De verdachte heeft bij dit feit nauw en bewust samengewerkt met anderen. De verdachte is naar de woning van aangever gegaan nadat het wisselen van geld door [naam 1] niet was gelukt. Het hof zal daarom het medeplegen bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Op 13 maart 2013 zijn 134 valse biljetten van € 500,00 in beslag genomen in de woning van aangever en op 1 juli 2013 zijn 346 valse bankbiljetten van € 500,00 in de kelderbox van de woning van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft geen enkele verklaring afgelegd over de valse bankbiljetten of de herkomst daarvan. De aangever zag direct bij het uitpakken van de niet gecontroleerde bankbiljetten dat deze vals waren en dat ze waren voorzien van de opdruk [opdruk]. Op de door de aangever ontvangen valse biljetten zaten dactyloscopische sporen van de zoon van de verdachte. Bij de door de verdachte gepleegde oplichting zijn valse biljetten gebruikt die dezelfde opdruk en hetzelfde nummer hadden als die zijn aangetroffen op de grote hoeveelheid valse biljetten in zijn kelderbox. Er is geen enkele aanwijzing in het dossier dat de verdachte te goeder trouw in het bezit is gekomen van de valse € 500,00 biljetten en bij de ontvangst daarvan de valsheid niet heeft kunnen opmerken. Op grond van voornoemde omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de verdachte, toen hij de grote hoeveelheid valse bankbiljetten met een zeer forse geldswaarde ontving, op de hoogte was van de valsheid ervan. De bij de aangever aangetroffen biljetten zijn door de verdachte uitgegeven.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten zoals tenlastegelegd onder feit 2 en tot een bewezenverklaring van het uitgeven van valse bankbiljetten zoals tenlastegelegd onder feit 3.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 22 maart 2013 tot en met 23 maart 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 48.500,00 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- ( telefonisch) tegen [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, of zijn mededader(s) naar Nederland zou komen om diamanten te kopen en zij voor de aankoop 50.000,00 euro in coupures van 50,00 euro nodig hadden, maar dat zij in het bezit waren van een geldbedrag van 50.000,00 euro in coupures van 500,00 euro en
- ( telefonisch) met die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] een afspraak heeft/hebben gemaakt om hun geldbedrag te wisselen in coupures van 50,00 euro en
- naar die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zijn gegaan en
- hij, verdachte, drie biljetten van 500,00 euro uit voornoemd geldbedrag heeft gepakt en aan die [slachtoffer 1] heeft overhandigd om die biljetten te controleren op echtheid, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op 1 juli 2013 in Nederland opzettelijk 346 bankbiljetten van 500,00 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3.
hij of 23 maart 2013 te Amsterdam opzettelijk 97 als echte en onvervalste bankbiljetten van 500,00 euro, waarvan de valsheid verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, heeft uitgegeven.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in voorraad hebben van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het onder 3 bewezenverklaarde is naar het oordeel van het hof niet kwalificeerbaar onder art. 209 Sr nu in de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet is opgenomen dat verdachte de bankbiljetten in voorraad heeft gehad ‘met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven’.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde is ook niet kwalificeerbaar onder art. 213 Sr nu het in dat artikel gaat om het opzettelijk uitgeven van vals geld dat men zelf heeft ontvangen, terwijl men op het moment van ontvangen nog onkundig was van het valse karakter van het geld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte reeds bij ontvangst van de valse bankbiljetten bekend was met de valsheid daarvan. Art. 209 Sr is door wetsduiding een specialiteit van art. 213 Sr voor zover het het uitgeven van vals geld betreft.
Het bewezenverklaarde is derhalve niet kwalificeerbaar. Gelet hierop dient de verdachte ten aanzien van feit 3 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. Door op doortrapte wijze te werk te gaan hebben hij en zijn mededaders misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de aangever in hen stelde en hem door een geldwisseltruc met vals geld € 48.500,00 armer gemaakt. Hiermee heeft de verdachte schade toegebracht aan het handelsverkeer waarin partijen op elkaar moeten en kunnen vertrouwen. Daarnaast heeft de verdachte valse bankbiljetten in voorraad gehad. Het is van groot belang dat de maatschappij er op kan vertrouwen dat bankbiljetten waarmee wordt betaald echt en onvervalst zijn. Het in omloop brengen van vals geld brengt het vertrouwen in papiergeld en het handelsverkeer schade toe.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 6 mei 2024.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren per rechterlijke instantie nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu de verdachte op 18 augustus 2013 in verzekering is gesteld is voor hem op dat moment die termijn aangevangen.
Met ingang van 1 oktober 2013 is de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis geschorst. De verdachte heeft 45 dagen in voorarrest gezeten. De rechtbank heeft op 14 februari 2020 uitspraak gedaan zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met vier jaar en zes maanden is overschreden. De verdachte heeft op 28 februari 2020 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 6 juni 2024, arrest. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met twee jaar en ruim drie maanden is overschreden. Het hof zal de forse termijnoverschrijdingen en daarmee samenhangende ouderdom van de feiten in de strafmaat verdisconteren.
Het hof acht, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf geboden als reactie op de bewezenverklaarde feiten. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen passend en zal deze, gelet op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in zowel de procedure bij de rechtbank als die bij het hof matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 209 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde niet strafbaar, en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Bon, (4556504) kassabon zat met ring in doos, twv 378;
4. Geld Euro, 500.00, (4556556) 1x biljet 500 (in waZanr [nummer 2]);
5. Geld Euro, 750.00, (4556560) biljetten 9x50, 14x20, 1x10, 2x5;
9. 1.00 STK Sieraad Kkgoudkleur, (4557125) gouden hanger in pamp doosje;
19. 1.00 STK Bril, CARTIER (4556511) in rood doosje;
21. Geld buitenlands, 281.00, (4557129) 4x100 dollar;
22. Geld buitenlands, 0.00, (4557136) 2x 5 pond;
23. Geld Euro, 5.00, (4557146) 1 x 5 euro;
24. 1.00 STK Ring Kkgoudkl, 4557006;
27. Geld Euro, 1500.00, 4492472;
29. 1.00 STK Administratie, 4949393;
30. 1.00 STK Administratie, 4949396;
31. 1.00 STK Administratie, 4949399;
32. 1.00 STK Administratie, 4949403;
33. 1.00 STK Papier, 4840046.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 48.500,00 (achtenveertigduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 48.500,00 (achtenveertigduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 277 (tweehonderdzevenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 maart 2013.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. P. Greve en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2024.
mrs. P. Greve en A.P.M. van Rijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever van 13 mei 2013, p 3.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] van 24 maart 2013, p. 004 – 008.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2013, p. 002.
4.Verklaring van valsheid van Team Identiteit/ en Documentfraude van 4 juni 2013, p. 045.
5.Rapport van het Team Identiteitsfraude 14 augustus 2013, pagina 151 ev.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2013, p. 034 – 036; proces-verbaal van verhoor [naam 4] van 25 maart 2013, p. 171 – 172.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2013, p. 046; proces-verbaal relaas p. X.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek van 7 mei 2013, p. 053 e.v. (SIN: [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5] en [nummer 6])
9.Proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen, p. 263 – 284.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2013, p. 072.
11.Verklaring van valsheid van Team Identiteit/ en Documentfraude van 10 juli 2013, p. 084.
12.Rapport Team Identiteitsfraude van 14 augustus 2013, p. 151 – 153.