ECLI:NL:GHAMS:2024:2039
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.M. Koolen - Zwijnenburg
- P. Greve
- A.P.M. van Rijn
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij de betrokkene werd verplicht tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In eerste aanleg was de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 42.869,54. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 mei 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en haar raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging primair heeft verzocht om de vordering af te wijzen, en subsidiair om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 17.442,82. De advocaat-generaal heeft echter de verplichting tot betaling van het oorspronkelijke bedrag van € 42.869,54 gevorderd.
Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De kasopstelling in het ontnemingsrapport was niet voldoende om aan te tonen dat de betrokkene voordeel had behaald uit schuldwitwassen. Het hof heeft daarom de vordering afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd.