ECLI:NL:GHAMS:2024:232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.320.858/01 en 200.327.487/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Combi behandeling verlenging uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing en de beëindiging van het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De ouders, verzoekers in hoger beroep, hebben tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank geprocedeerd. De rechtbank had op 3 oktober 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd en op 21 februari 2023 het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd. De ouders hebben aangevoerd dat de beslissingen van de rechtbank onterecht zijn, omdat zij menen dat er onvoldoende feitenonderzoek is gedaan en dat de kinderen beter geplaatst kunnen worden bij hun grootmoeder en tante. Het hof heeft de procedures in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2024 zijn de ouders niet verschenen, maar de GI en de raad waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij hun pleegvader wonen en dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet komen naar de opvoedvaardigheden van de ouders en de pleegvader, om te beoordelen of de huidige plaatsing bij de pleegvader in het belang van de kinderen is. De ouders hebben recht op een deskundigenonderzoek, maar het hof heeft ook benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.320.858/01 (machtiging uithuisplaatsing) en
200.327.487/01 (gezagsbeëindiging)
zaaknummers rechtbank: C/15/331294 / JU 22-1304 (machtiging uithuisplaatsing) C/15/326782/ /FA RK 22-1594 (gezagsbeëindiging)
beschikking van de meervoudige kamer van 30 januari 2024
in de zaken van
[de moeder]
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep in beide zaken,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [plaats C] ,
verweerster in hoger beroep in de zaak 200.320.858/01,
verder te noemen: de GI,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Almelo,
verweerder in hoger beroep in de zaak 200.327.487/01,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in beide zaken zijn (verder) aangemerkt:
- de minderjarige [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] );
- [familielid] , bijgestaan door mr. D.E. Post te Heerhugowaard (verder te noemen: de pleegvader of (de) oom);
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (verder te noemen: de GI) in de zaak 200.327.487/01.

1.Het verloop van de procedures in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg met betrekking tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de kinderrechter) van 3 oktober 2022. De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank) heeft op 21 februari 2023 de gezagsbeëindiging van de ouders uitgesproken.

2.De procedures in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.320.858/01
2.1
De ouders zijn op 2 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 oktober 2022. Zij hebben bij bericht van 16 oktober 2023 nog producties overgelegd.
In de zaak met zaaknummer 200.327.487/01
2.2
De ouders zijn op 18 mei 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 februari 2023. Zij hebben op 5 juni 2023 het proces-dossier in eerste aanleg overgelegd en bij bericht van 20 oktober 2023 producties.
In beide zaken
2.3
Bij het hof zijn verder nog de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de GI van 20 oktober 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de ouders van 2 januari 2024 met bijlagen.
Het hof heeft het rapport van de raad van 31 maart 2022 op 5 januari 2024 opgevraagd bij de raad en de advocaat van de ouders vanwege het ontbreken van twee pagina’s. Het volledige rapport met bijlagen is op 5 januari 2024 door de raad toegezonden.
2.4
Het hof heeft de geplande mondelinge behandeling op 27 maart 2023 van de zaak over de machtiging uithuisplaatsing aangehouden op verzoek van de ouders, zodat deze tegelijk behandeld zou kunnen worden met het door hen in te stellen hoger beroep tegen de beschikking over de beëindiging van het ouderlijk gezag. De geplande mondelinge behandeling van beide zaken op 30 oktober 2023 is op verzoek van de ouders aangehouden vanwege het feit dat een door hen in te brengen rapportage van [naam 1] van Stichting Onafhankelijk Dossieronderzoek Jeugdzorgketen (verder te noemen: SODJ) nog niet gereed was. Het verzoek van de ouders van 13 december 2023 om [naam 1] als getuige-deskundige mee te mogen nemen naar de mondelinge behandeling is afgewezen, omdat geen inhoudelijk afweging gemaakt kon worden of een toelichting nodig was, aangezien de rapportage toen nog niet klaar was.
2.5
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 8 januari 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de (gezins)voogden (aanwezig via videoverbinding);
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen;
De moeder was niet aanwezig.
De pleegvader en zijn advocaat waren met bericht van afmelding ook niet aanwezig.
De GI heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van het bericht met producties van de ouders van 2 januari 2024 aangezien dit bericht laat is ingediend en dit niet diepgaand bestudeerd kon worden. Het hof heeft dit bezwaar verworpen nu is gebleken dat zowel de GI als de raad wel inhoudelijk kennis hebben genomen van deze stukken. Volgens het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: procesreglement) artikel 2.4.6, kunnen nadere stukken voorafgaand aan mondelinge behandeling in afwijking van het bepaalde in artikel 1.4.5 in zaken betreffende een maatregel van kinderbescherming ook binnen de in dit artikel genoemde termijn van tien kalenderdagen worden overgelegd die van belang zijn en niet eerder konden worden ingediend. Uit de dagtekening van de begeleidende brief van [naam 1] is gebleken dat hij zijn rapportage op 24 december 2023 aan de zus van de vader heeft toegezonden. De vakantieperiode heeft verder verhinderd dat de rapportage direct na de kerst is verzonden aan de GI, raad en het hof.
2.6
Na de mondelinge behandeling heeft de GI bij e-mail van 23 januari 2024 nog een stuk aan het hof toegestuurd. Tegen toelating van dit stuk is door de advocaat van de ouders bij e-mail van eveneens 23 januari 2024 bezwaar gemaakt. Het hof zal dit stuk overeenkomstig artikel 1.4.12 procesreglement thans buiten beschouwing laten nu dit is ingediend na de mondelinge behandeling en de andere belanghebbenden hierop niet hebben kunnen reageren. Aangezien het hof in deze zaken een tussenbeslissing zal geven, kunnen de ouders en pleegouder alsnog gelegenheid krijgen om op dit bericht te reageren en kan het hof bij het vervolg van de procedure deze stukken bij de beoordeling betrekken.

3.De feiten in beide zaken

3.1
De ouders hebben de volgende kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [plaats B] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [plaats B] ,
hierna ook wel gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
Het derde kindje van de ouders, [kind 3] , is op [geboortedatum 3] 2019 geboren en overleden op [datum] .
3.2
[kind 2] en [kind 1] zijn op 19 april 2018 voorlopig onder toezicht gesteld. Sinds 2 juli 2018 staan zij onder toezicht. Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking van 3 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd tot 19 april 2023.
3.3
De kinderen zijn op 19 april 2018 met spoed uithuisgeplaatst in een neutraal crisispleeggezin. [kind 2] woonde toen al enkele maanden op vrijwillige basis bij haar grootouders (vz) en tante (de zus van vader). Bij beschikking van 2 juli 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] in een pleeggezin verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor het laatst verlengd bij de bestreden beschikking tot 19 april 2023.
3.4
De kinderen zijn op 7 juli 2018 bij de grootouders (vz) geplaatst. Op 15 april 2019 zijn zij na het overlijden van [kind 3] met spoed overgeplaatst naar de pleegvader, tevens de oom (mz) van de kinderen, in Almelo. Deze plaatsing is ruim een jaar niet bekend geweest voor de ouders. De moeder heeft in 2018 aangegeven geen contact te willen met haar moeder en broer (mz).
3.5
Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de kinderrechter bepaald:
- een omgangsregeling tussen [kind 1] en [kind 2] en de ouders onder regie van de GI, waarbij de GI bepaalt waar, wanneer, met welke frequentie, in welke vorm en onder welke voorwaarden de omgang plaatsvindt, waarbij de ontwikkeling en de behoeften van [kind 1] en [kind 2] leidend zijn;
- een omgangsregeling tussen [kind 1] en [kind 2] en de grootouders en tante onder regie, waarbij de GI bepaalt, waar, wanneer, met welke frequentie, in welke vorm en onder welke voorwaarden de omgang plaatsvindt, waarbij de ontwikkeling en de behoeften van [kind 1] en [kind 2] leidend zijn;
waarbij de GI zal starten met een evaluatie van de omgang na drie omgangsmomenten met zowel de ouders als de grootouders en tante.
Deze regeling is door het hof bekrachtigd op 6 december 2022.
3.6
De GI heeft een omgangsregeling van eens per maand voor de duur van drie uur onder begeleiding van Helderzorg vastgesteld tussen de kinderen en ouders. Deze regeling wordt na drie keer geëvalueerd. Daarnaast heeft de GI een omgangsregeling van eens per acht weken voor de duur van drie uur onder begeleiding van Helderzorg vastgesteld tussen de kinderen en grootouders en tante (vz). Zij sluiten dan aan bij de omgang tussen de kinderen en ouders. Ook deze regeling wordt na drie keer geëvalueerd.

4.De omvang van het geschil in beide zaken

In de zaak met zaaknummer 200.320.858/01
4.1
Bij de bestreden beschikking van 3 oktober 2022 is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegvader verlengd tot 19 april 2023.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), het verzoek van de GI voor zover strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegvader met zes maanden, af te wijzen, althans voor zover mogelijk de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlenen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder en de tante (vz).
Tevens verzoeken de ouders een deskundigenonderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) naar het perspectief van de kinderen (een terug-naar-huis onderzoek althans een gedegen perspectiefonderzoek naar de vraag waar de kinderen het beste kunnen opgroeien), alsmede een op de werkelijke feiten gebaseerde analyse, waarbij de ouders expliciet worden betrokken en wordt onderzocht wat voorts nog in het belang van een onbelaste verdere ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk zal zijn.
In de zaak met zaaknummer 200.327.487/01
4.3
Bij de bestreden beschikking van 21 februari 2023 is het ouderlijk gezag van beide ouders beëindigd en is de GI tot voogdes over de kinderen benoemd. Tevens is bij deze beschikking het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv afgewezen.
4.4
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders af te wijzen.
Tevens verzoeken de ouders hun inleidende verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a Rv toe te wijzen, onder aanhouding van het verzoek van de raad, met benoeming van SODJ tot deskundige.

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

De standpunten
5.1
De ouders stellen dat de bestreden beschikkingen moeten worden vernietigd. De rechtbank heeft ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegvader verlengd. Tevens heeft de rechtbank ten onrechte het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd. Zij hebben uitgebreid aangevoerd dat vanaf het eerste begin uitgegaan is van een onvolledig feitenonderzoek en dat op cruciale momenten op basis van onjuiste informatie beslissingen zijn genomen. De ouders achten het in het belang van de kinderen dat zij eerst bij grootmoeder en tante (vz) worden overgeplaatst, zodat vanuit die veilige plaats eindelijk toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing naar ouders op termijn. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de thuissituatie op dit moment nog onstabiel is in verband met de lichamelijke gezondheidssituatie van de moeder. Daarnaast lijdt de moeder aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, waardoor instabiliteit ook een gegeven is. De vader wijst erop dat bij de behandeling bij het hof van een eerdere verlenging machtiging uithuisplaatsing, de GI heeft aangegeven dat bij de kinderen geen sprake meer was van een ontwikkelingsbedreiging. Daardoor is niet voldaan aan de wettelijke criteria voor een kinderbeschermingsmaatregel. De plaatsing van de kinderen bij de pleegvader is bovendien niet in het belang van de kinderen. Naast persoonlijke bezwaren van de ouders is dit volgens hen gebleken uit de rapportage van [naam 2] van 29 juni 2021. Omdat de ouders onvoldoende worden geïnformeerd door de GI hebben zij geen actuelere onafhankelijke informatie van het tegendeel. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader op vragen aangegeven dat hij zich neer zou kunnen leggen bij de plaatsing van de kinderen bij de oom, indien uit onafhankelijk onderzoek zou blijken dat zij daar op een voor hen goede plek zitten. Hij persisteert dat de GI niet te vertrouwen is.
5.2
De GI voert aan dat de bestreden beschikkingen moeten worden bekrachtigd. De beslissingen tot uithuisplaatsing zijn telkens getoetst, waaronder door het hof. De kinderen wonen al vanaf april 2019 bij hun oom en met name [kind 1] vraagt telkens of hij in de toekomst bij oom blijft wonen. Duidelijkheid is noodzakelijk omdat [kind 1] in groep acht zit en dit schooljaar een middelbare schoolkeuze moet maken. [kind 2] weet al bijna niet beter dan dat zij altijd bij haar oom heeft gewoond.
Verder is de samenwerking met ouders moeizaam, waardoor een omgangsregeling nog steeds niet van de grond is gekomen. De energie lijkt eerder te worden gestoken in het eigen gelijk halen, dan dat concreet een omgangscontact kan worden gerealiseerd. In november 2023 heeft na twee jaar eindelijk weer een omgangscontact plaatsgevonden en dat is goed verlopen. De kinderen hebben het positief ervaren en wilden dit wel vaker, bijvoorbeeld in de vakantie.
5.3
De raad voert aan dat het ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen op terechte gronden is beëindigd. De situatie zoals beschreven in de raadsrapportage is nog steeds onveranderd. Het perspectief van de kinderen is al eerder onderzocht door de bijzondere curator. Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegvader. De kinderen wonen inmiddels al vier jaar bij de pleegvader. Zij ontwikkelen zich goed en hebben het naar hun zin. Voor de kinderen is er geen reden om een deskundigenonderzoek te gelasten. Vooral [kind 1] is gebaat bij duidelijkheid. Het is nu vooral van belang om ervoor te zorgen dat de kinderen goed contact kunnen (blijven) hebben met de ouders.
Het wettelijk kader
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.5
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 19 april 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 19 oktober 2022 tot 19 april 2023 te laten toetsen.
Beëindiging ouderlijk gezag
5.6
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De beoordeling door het hof in beide zaken
5.7
Het hof stelt voorop dat zowel de ouders als de kinderen een ‘rugzak’ hebben. De moeder is vlak na de geboorte van [kind 1] met hem opgenomen op de PAAZ afdeling in verband met een postnatale depressie. De moeder heeft geen relatie gehad met de biologische vader van [kind 1] en deze is niet in beeld. Tijdens haar opname is bij de moeder een borderline persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Zij heeft in verband met morbide obesitas een maagomleiding gehad en heeft daar nog steeds klachten van. Daarnaast heeft zij een erfelijke bindweefselaandoening genaamd het Ehlers Danlos Syndroom. Zij is verslaafd geweest aan verdovende middelen. De vader heeft ook een hulpverleningstraject achter de rug vanwege verslaving aan verdovende middelen. Momenteel heeft hij last van zijn knieën en zal hiervoor geopereerd moeten worden. Ouders hebben elkaar in 2016 ontmoet in een afkickkliniek in Zuid-Afrika.
5.8
De kinderen zijn sinds 19 april 2018 in een gedwongen kader uithuisgeplaatst. [kind 2] was toen nog geen jaar oud en werd al maanden eerder in vrijwillig kader door grootouders (vz) en tante (vz) verzorgd, omdat de ouders hiertoe niet in staat waren. Voordat de ouders in 2016 een relatie kregen heeft [kind 1] al diverse woonomstandigheden ervaren. Na de PAAZ opname heeft de moeder met [kind 1] bij haar broer (de huidige pleegvader) gewoond en na een nieuwe opname van de moeder in 2013 is [kind 1] opgevangen door grootmoeder (mz) en een deeltijdpleeggezin. In juli 2016 is hij weer bij de moeder gaan wonen. In het najaar van 2016 heeft de moeder een terugval in middelengebruik gekregen en is de zorg van het RIBW geïntensiveerd en na de geboorte van [kind 2] op dagelijkse basis gegeven. In november 2017 heeft [kind 1] aan zijn moeder verteld dat hij op grensoverschrijdende wijze is aangeraakt door moeders opa en is speltherapie geadviseerd. Bij [kind 1] is in juni 2021 een psychodiagnostisch onderzoek verricht in verband met school. Zijn leertempo ligt hoger in vergelijking met leeftijdsgenoten. Volgens het rapport is een aandachtspunt zijn perfectionistische instelling, waardoor hij geblokkeerd raakt als hij denkt dat hij iets niet kan. Ook zijn er aanwijzingen dat sprake is van een laag zelfbeeld/verminderd welbevinden.
[kind 2] heeft coeliakie, waardoor haar voeding een punt van aandacht is.
5.9
De kinderen wonen al bijna vijf jaar bij hun oom. De pleegzorgorganisatie [naam 3] komt elke zes weken in het pleeggezin. De meest recente rapportage is van 18 juli 2022. Daarin worden geen zorgen gesignaleerd over de veiligheid, zorg en opvoeding door de oom. [kind 2] krijgt liefde en stabiliteit geboden, waar ze goed op reageert. Er wordt goed aangesloten bij haar behoeften.
Ten aanzien van [kind 1] wordt benoemd dat hij in zijn jonge leven te maken heeft gehad met verschillende opvoeders en verzorgers, die tot dusverre niet gebleven zijn voor hem. Het is daarom belangrijk de ontwikkeling van zijn zelfbeeld en zijn emotionele ontwikkeling goed te blijven volgen. Ook wordt beschreven dat [kind 1] onduidelijkheid over zijn perspectief ervaart. Hierdoor blijft hij zichzelf erop voorbereiden dat het kan dat hij weer zou moeten verhuizen en mensen moet achterlaten. Voor [kind 1] is het heel belangrijk dat hij weet waar hij mag opgroeien, aldus [naam 3] .
5.1
In de vraag of de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, ligt besloten of de ouders toen in staat waren om (binnen een aanvaardbare termijn) op enigerlei wijze zelf weer voor de kinderen te zorgen. Deze vraag speelt ook bij de beoordeling van de gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van het hof waren ouders toen en ook nu niet in staat om een stabiel opvoedingsklimaat te bieden aan de kinderen. Dit wordt ook door de vader erkend. Bovendien is zelfs (nog) geen structurele omgangsregeling van de grond gekomen. Dit maakt dat het ook niet te verwachten is dat ouders binnen korte tijd zelf de zorg op zich kunnen nemen. Antwoord op de vraag of dit komt door het ontbreken van een plan van aanpak of het ontbreken van een feitenonderzoek kan dit gegeven niet anders maken. De belangen van ouders om de onderste steen boven te krijgen prevaleren niet boven die van de kinderen op actuele zorg die kwalitatief tegemoet komt aan hun ontwikkelingsbelangen.
Het hof acht de lange duur van de termijn van de uithuisplaatsing en de duur van de zorg door de oom alleen al een sterke aanwijzing dat voor [kind 1] en [kind 2] de aanvaardbare termijn is verstreken en dat zij en hun oom er recht op hebben te weten dat deze zorgrelatie de komende jaren gewaarborgd is. [kind 2] weet eigenlijk niet anders, gelet op de jonge leeftijd waarop zij bij haar oom is geplaatst. Voor [kind 1] ligt dat anders, maar hij heeft grote behoefte aan duidelijkheid. Dat is voorstelbaar gelet op de nieuwe fase van zijn ontwikkeling die aanbreekt bij de overgang naar de middelbare school in dit jaar.
5.11
Niet alleen de duur van de plaatsing, maar ook de kwaliteit van de zorg is van belang. Het hof heeft geen actuele bronnen die de zorgen van de ouders over de plaatsing van de kinderen bij de oom bevestigen. De gezinsvoogd komt elke acht weken in het pleeggezin en maakt zich geen zorgen over deze plaatsing en heeft van [naam 3] evenmin signalen ontvangen die tot zorg leiden. De raad concludeert dat de aanvaardbare termijn van de kinderen ruimschoots is verstreken en heeft evenmin twijfels over de plaatsing bij oom. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger nog gewezen op de conclusie van de bijzondere curator [naam 5] in 2020. Volgens de bijzondere curator hebben de kinderen bij de pleegouder een stabiele liefdevolle en voorspelbare basis waar vanuit ze ook in de gelegenheid worden gesteld zowel contact te hebben met de familie van moederszijde als met ouders en de familie van vaderszijde.
5.12
De raad heeft verder nog naar voren gebracht dat een deel van de ontwikkelingsbedreiging wordt veroorzaakt doordat de ouders de plek bij de pleegvader niet accepteren. Dit schaadt de behoefte van de kinderen aan stabiliteit en continuïteit. De kinderen, met name [kind 1] , hebben rust en zekerheid nodig dat zij bij de pleegvader mogen opgroeien.
5.13
In het licht van bovenstaande dient het hof te beoordelen of het verzoek van de ouders om een onderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv te laten verrichten toewijsbaar is. In dit artikel is bepaald dat, voor zover thans van belang, in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige of de beëindiging van het ouderlijk gezag, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.14
De ouders hebben in hun hoger beroepschrift met betrekking tot de gezagsbeëindiging het verzoek als volgt geformuleerd (punt 66): naast alsnog gedegen feitenonderzoek
wensen de ouders dat het onderzoek zich onder meer gaat richten op deskundigenonderzoek
naar de opvoedvaardigheden van de ouders en of een thuisplaatsing bij de ouders mogelijk
is, de hechting tussen de oom en de minderjarigen, de opvoedsituatie bij en de
opvoedvaardigheden van de oom, de hechting tussen de grootmoeder en de tante vaderszijde
en de minderjarigen, de opvoedvaardigheden van de grootmoeder en de tante vaderszijde en
of een plaatsing bij de grootmoeder en de tante vaderszijde mogelijk is. Dit kan door
meerdere instanties, waaronder het NIFP, worden uitgevoerd.
5.15
Naar het oordeel van het hof kan een feitenonderzoek en een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders niet leiden tot een beslissing in deze aan het hof voorgelegde zaken, aangezien ouders niet in staat zijn op korte termijn zelf de zorg en opvoeding ter hand te nemen. Een onderzoek naar grootmoeder en tante is in deze zaken evenmin aan de orde, omdat de verlenging van de uithuisplaatsing de plaatsing bij de oom betrof en bij een vernietiging het hof niet zelf een plaatsing bij grootmoeder en tante kan bewerkstelligen.
Het onderdeel dat de plaatsing van de kinderen bij de oom betreft, leent zich naar het oordeel van het hof wel voor een contra-expertise. Indien namelijk zou blijken dat de kinderen toch niet op de juiste plaats zijn bij hun oom, zou dit van betekenis kunnen zijn voor de vraag of de gezagsbeëindiging wellicht prematuur is, omdat opnieuw gekeken zou moeten worden naar een goede pleegzorgplaatsing. Het argument van het verstreken zijn van de aanvaardbare termijn zou dan anders kunnen worden beoordeeld. Een bijkomend effect van een contra-expertise kan zijn dat indien wordt bevestigd dat de kinderen het goed doen bij hun oom en hij aan hun ontwikkelingsbehoeften kan voldoen, ouders de plaatsing kunnen accepteren en hun kinderen daarin de emotionele ruimte kunnen geven. Zoals hierboven onder 5.1 weergegeven, zou de vader zich dan kunnen neerleggen bij de plaatsing. Dit is weer van invloed op de mogelijkheden voor onbelaste contactmomenten. Tenslotte zou het onderzoek door de gesprekken met de kinderen een actuele aanvulling kunnen geven over hoe de kinderen de situatie beleven.
5.16
Van feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat het belang van de kinderen zich zodanig tegen een onderzoek verzet, dat dat onderzoek achterwege zou moeten blijven, is onvoldoende gebleken. Nu de hierna genoemde deskundige op korte termijn kan starten met onderzoek, kan naar verwachting voor het nieuwe schooljaar duidelijkheid verkregen worden.
5.17
De griffier van het hof heeft contact opgenomen met mevrouw [naam 4] , psycholoog te Laag-Keppel . Zij heeft zich bereid verklaard het deskundigenonderzoek te (doen) verrichten. Het hof is voornemens om mevrouw [naam 4] te benoemen tot deskundige om onderzoek te doen en stelt voor daarbij de volgende onderzoeksvragen aan de deskundige voor te leggen:
1. Hoe kunnen de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen en hun gehechtheid aan de pleegvader worden beschreven?
2. Wat zijn eventuele (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van de kinderen in de thuissituatie bij de pleegvader?
3. In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
5.18
Het hof gaat er vanuit dat de pleegvader zijn medewerking zal verlenen aan het onderzoek en dat hij de door de deskundige voor het onderzoek noodzakelijk geachte informatie zal verstrekken en mogelijkheden voor observatie.
5.19
De kosten van het deskundigenonderzoek komen ten laste van ’s Rijks kas.
5.2
Overeenkomstig het bepaalde in art. 810a, tweede lid, Rv zal het hof partijen de gelegenheid geven zich binnen twee weken na de datum van deze (tussen)beschikking uit te laten over de voorgestelde deskundige en de genoemde onderzoeksvragen, waarna het hof over de onderzoeksvragen en de te benoemen deskundige bij latere beschikking zal beslissen.
5.21
Tevens kunnen de ouders, de pleegvader en de raad zich uitlaten over de productie welke op 23 januari 2024 is overgelegd door de GI.
5.22
Iedere verdere beslissing zal gelet op het voorgaande worden aangehouden.
5.23
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen in beide zaken:
stelt de ouders, de pleegvader, de GI en de raad in de gelegenheid om zich binnen twee weken na heden schriftelijk uit te laten over de in 5.17 genoemde onderzoeksvragen en de te benoemen deskundige en
stelt de ouders, de pleegvader en de raad in de gelegenheid om zich binnen twee weken na heden schriftelijk uit te laten over de in 5.21 genoemde productie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 30 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.