In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van 216 hennepplanten in een schuur te Hoofddorp. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwierp het alternatieve scenario van de verdachte als ongeloofwaardig, waarbij het hof opmerkte dat de verdachte regelmatig op het perceel aanwezig was en dat zijn verklaring niet consistent was met eerdere verklaringen. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het telen van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 95 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf.