ECLI:NL:GHAMS:2024:2371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23-002548-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het opzettelijk telen van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van 216 hennepplanten in een schuur te Hoofddorp. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwierp het alternatieve scenario van de verdachte als ongeloofwaardig, waarbij het hof opmerkte dat de verdachte regelmatig op het perceel aanwezig was en dat zijn verklaring niet consistent was met eerdere verklaringen. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het telen van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 95 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002548-21
datum uitspraak: 6 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 2 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-860117-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep aan de orde – dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2016 tot en met 13 april 2016 te Hoofddorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand en/of schuur en/of kelder aan de [adres 2]) 216 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.
Niet-ontvankelijkheidsverweer
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, nu sprake is van diverse vormverzuimen ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Zo is volgens de raadsman sprake van strijd met artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden, is de verdachte onrechtmatig stelstelmatig geobserveerd, is er geverbaliseerd in strijd met de waarheid waarbij een verbalisant zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en is de doorzoeking van de schuur onrechtmatig geweest.
Het hof stelt voorop dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: i) “het belang dat het geschonden voorschrift dient”, ii) “de ernst van het verzuim” en iii) “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De raadsman heeft weliswaar niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, maar heeft zijn betoog niet, althans onvoldoende gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren. Meer in het bijzonder heeft de raadsman nagelaten te benoemen welk nadeel door de gestelde vormverzuimen voor de verdachte is veroorzaakt, waarbij opmerking verdient dat de ontdekking van de hennepkwekerij niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt en derhalve niet een nadeel als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv oplevert. Nu hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zal het hof het verweer reeds om die reden passeren.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort gezegd – een alternatief scenario aangevoerd waaruit zou blijken dat de verdachte niet op strafbare wijze betrokken is geweest bij de onder de schuur aangetroffen hennepkwekerij. Hoewel de verdachte heeft erkend dat hij de schuur aan de [adres 2] heeft gebouwd, ontkent hij dat hij onder die schuur een kelder heeft uitgegraven en wetenschap heeft gehad van de aldaar aangetroffen hennepkwekerij. Volgens de verdachte is ene [naam 1] (hierna: [naam 1]) verantwoordelijk voor de hennepkwekerij en is de kelder pas uitgegraven nadat hij de schuur had gebouwd. Ook de betonvloer zou pas op een later moment door [naam 1] zijn gestort. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer tien dagen voor de doorzoeking op de hoogte is geraakt van de hennepkwekerij en dat hij [naam 1] toen heeft geholpen met het ontruimen van die kwekerij. Dit is volgens de verdachte de oorzaak van het schoenspoor dat in de kwekerij is aangetroffen en dat overeenkomt met het profiel en de afmeting van de schoenen van de verdachte en de sigarettenpeuk met het DNA van de verdachte die in een bloempot in de kwekerij is aangetroffen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken, nu het alternatieve scenario van de verdediging niet met bewijsmiddelen kan worden weerlegd.
Op grond van het dossier stelt het hof navolgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een aantal meldingen en observaties en een warmtemeting is op 13 april 2016 een onderzoek ingesteld aan de schuur op het perceel [adres 2]. Bij de doorzoeking is gebleken dat de schuur een verborgen ruimte (kelder) had, die was omgebouwd tot een professionele hennepkwekerij bestaande uit twee ruimtes. In de eerste ruimte werden zestien transformatoren, een opticlimate, een watervat, een slakkenhuis en andere hennepteelt gerelateerde goederen aangetroffen. De tweede ruimte was ingericht als een hennepkwekerij onder kunstlicht en was gevuld met 216 plantenpotten met teelaarde en afgeknipte stelen en wortels van hennepplanten. Daarnaast lagen in de kweekruimte vier vuilniszakken gevuld met delen van hennepplanten. In de kweekruimte is een schoenspoor aangetroffen dat overeenkomt met het profiel en de afmeting van de schoenen die de verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding. Tevens is in een bloempot in de kweekruimte een sigarettenpeuk aangetroffen met daarop DNA dat overeenkomt met het DNA van de verdachte.
Zowel de eigenaar van de schuur, [naam 2], als de verdachte hebben verklaard dat de verdachte degene is geweest die in 2015 de schuur heeft gebouwd. In ruil daarvoor mocht de verdachte gebruikmaken van de schuur. Getuige [getuige] heeft verklaard dat er eerst een groot gat werd gegraven en dat er daarna een betonnen vloer is gestort en een schuur is gebouwd.
Alternatief scenario
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen strafbare betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en hiertoe het alternatief scenario aangevoerd zoals hierboven uiteengezet. Het hof acht het scenario dat na de bouw van de schuur door een ander een kelder is uitgegraven, een betonvloer is gestort en een hennepkwekerij is opgezet, zonder dat de verdachte hier enige wetenschap van heeft gehad, ongeloofwaardig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte in de tenlastegelegde periode met enige regelmaat op het perceel [adres 2] kwam, naar eigen zeggen omdat hij bezig was met de renovatie van de woning op dat perceel, die zijn dochter zou gaan huren en de verklaring van de getuige [getuige] dat eerst een groot gat werd gegraven en daarna de vloer is gestort en de schuur is gebouwd. Bovendien staat het alternatieve scenario haaks op de eerder door de verdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat hij nooit in de kelder is geweest en geen enkele wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de verdachte het alternatief scenario voor het eerst in hoger beroep – acht jaar na dato – naar voren heeft gebracht, nadat hij kennis heeft genomen van het dossier.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 januari 2016 tot en met 13 april 2016 te Hoofddorp, opzettelijk heeft geteeld in een schuur en/of kelder aan de [adres 2]) 216 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 102 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
De raadsman heeft, indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, verzocht om toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten. De aangetroffen hoeveelheid en de professionaliteit van de inrichting van de kwekerij maken aannemelijk dat de hennep bestemd was voor verdere verspreiding en handel, waarmee vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 mei 2024 is hij in het verleden eerder voor een Opiumwetdelict veroordeeld. Voor het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren en aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Het hof zal, gelet op de ernst van het feit een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om de verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. Daarnaast is een taakstraf van 120 uren, voor toepassing van aftrek vanwege de lange duur van de procedure een passende straf.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in beide instanties is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 13 april 2016, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de politierechter dateert van 2 september 2021. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer 3 jaren en 5 maanden. Namens de verdachte is op 15 september 2021 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 6 juni 2024. Daarmee is ook in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en wel met acht en een halve maand. Vanwege deze overschrijdingen zal het hof in plaats van een taakstraf van 120 uren een taakstraf van 95 uren opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 95 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
95 (vijfennegentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2024.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.