ECLI:NL:GHAMS:2024:2396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.338.548/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak gaat het om het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de omgang met hun vader. De vader heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 februari 2024 een omgangsregeling heeft vastgesteld en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag heeft afgewezen. De vader stelt dat er onvoldoende basis is voor de afwijzing van het gezamenlijk gezag en dat de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De moeder daarentegen is van mening dat de afwijzing van het gezamenlijk gezag terecht is, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers betrokken bij de procedure. De Raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat gezamenlijk gezag op dit moment onhaalbaar is. Het hof concludeert dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag en dat de huidige omgangsregeling, die begeleid is, gehandhaafd moet blijven. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.548/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/336489 / FA RK 23-551
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Stelling te Velsen-Zuid,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Klein te IJmuiden.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) en over de omgang met hun vader, waarover de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) op 6 februari 2024 een beslissing heeft gegeven.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De advocaat van de moeder heeft bij bericht van 31 mei 2024 laten weten ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 31 mei 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 mei 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 3 juni 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 3 juni 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 juni 2024, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 13 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verzocht om een begeleide omgang vast te leggen tussen de vader en de kinderen van twee uur eens in de twee weken. Het hof heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, omdat de GI het verzoek niet via de juiste rechtsingang heeft ingediend en omdat het wel in behandeling nemen van het verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2020, te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2019, te [plaats B] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 5 december 2022 van de kinderrechter in de rechtbank zijn de kinderen onder toezicht gesteld van 5 december 2022 tot 5 december 2023. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 5 september 2024.
De kinderen waren eerder onder toezicht gesteld van 28 augustus 2020 tot 28 februari 2021.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een omgangsregeling bepaald waarin de vader tenminste twee uur per week omgang heeft met de kinderen, waarbij de invulling en uitbreiding van de omgang zal plaatsvinden onder regie van de GI. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over de kinderen, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat zijn inleidende verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling (alsnog) worden toegewezen, dan wel een omgangsregeling vast te leggen die het hof passend acht.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de andere ouder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader vindt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot gezamenlijk gezag heeft afgewezen. Hij stelt daartoe het volgende. De vader erkent dat op dit moment weinig tot geen communicatie tussen hem en de moeder mogelijk is, maar dat is te wijten aan de door de GI opgelegde afspraken. De ouders zouden zich moeten gaan inzetten voor herstel van de communicatie. Verder wil de vader een traject Solo Parallel ouderschap gaan volgen. Voor een optimale werking van dit traject is nodig dat beide ouders het gezag over de kinderen uitoefenen. De vader vindt dat er nu een ongelijkwaardige verhouding tussen beide ouders is. De vader vreest dat in het kader van de ondertoezichtstelling onvoldoende naar hem wordt gekeken en geluisterd omdat hij niet met het gezag belast is.
5.3
De moeder is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag terecht heeft afgewezen. Er bestaat geen basis voor gezamenlijk gezag. Sinds de bestreden beschikking is de situatie niet verbeterd, maar eerder verslechterd. Er is geen enkele communicatie tussen de ouders en het is ook niet mogelijk dit op te starten zonder dat de kinderen de spanning voelen.
Informatie van de GI
5.4
De GI heeft naar voren gebracht dat contact tussen de ouders voor onrust en strijd zorgt. Dat heeft een nadelige invloed op de kinderen en vormt een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag van de ouders.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op dit moment is gezamenlijk gezag onhaalbaar. De raad constateert dat de belaste relatie van de ouders in het verleden heeft gezorgd voor trauma’s bij de moeder en dit zorgt voor een belemmering in de communicatie tussen de ouders.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de kinderen aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen.
Uit het rapport van de raad van 16 november 2022, destijds opgesteld in het kader van een onderzoek naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling, volgt dat de verstandhouding tussen de ouders al geruime tijd zeer ernstig verstoord is. Er is geen constructieve communicatie tussen de ouders over praktische zaken. De ouders raken snel in conflict met elkaar en de ruzies en spanningen blijven zich voordoen, ook nu zij uit elkaar zijn. De kinderen zijn van jongs af aan getuige geweest van de ruzies tussen de ouders, waarbij ook sprake was van huiselijk geweld. Dit leidt tot onrust en spanningen bij de kinderen.
De moeder heeft veel hinder van belaste ervaringen uit het verleden met de vader en van de wijze waarop hij zich naar haar heeft opgesteld na het beëindigen van de relatie. De moeder heeft vanuit het KJTC traumabehandeling gehad, waar zij veel baat bij heeft gehad. Ook heeft zij een aantal gesprekken gehad bij Mentaal Beter. De moeder blijft echter last houden van het gedrag van de vader en dit leidt tot reactivering van haar klachten. Er bestaat bij de moeder geen draagvlak voor gezamenlijk gezag, hetgeen ook ter zitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof verwacht, evenals de raad, dat wanneer beide ouders met het gezamenlijk gezag zouden worden belast, dit averechts zal werken en de spanningen en de druk bij de moeder nog meer zullen toenemen. Daarmee komt de opvoedomgeving van de kinderen in gevaar, omdat er een groot risico is dat de moeder zodanig uit balans zal raken, dat zij de opvoeding niet meer aankan. Dit is niet in het belang van de kinderen. Gebleken is dat de kinderen, door de vele gebeurtenissen in het verleden, kwetsbaar zijn. Het KJTC is met traumabehandeling voor de kinderen gestart. Er wordt gedacht aan PTSS-klachten. De kinderen zijn hyperalert, prikkelbaar en worden snel boos. Het is daarom belangrijk dat er voor de kinderen voorspelbaarheid, rust en duidelijkheid is. Bij gezamenlijk gezag is afstemming tussen de ouders nodig over belangrijke zaken die de kinderen aangaan en dit zal de discussies en spanningen onmiskenbaar doen toenemen, waarmee een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders. Niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. Bovendien zouden gezagsbeslissingen, die ook in het kader van de behandeling van de kinderen nodig kunnen zijn, door de discussies tussen de ouders nodeloos worden vertraagd. De afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag is in het belang van de kinderen noodzakelijk, zodat de beslissingen over hen voldoende voortvarend kunnen worden genomen. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat onvoldoende basis bestaat voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Daarom zal het hof, evenals de rechtbank, het verzoek van de vader afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dan ook bekrachtigen.
Omgang
De standpunten
5.7
De vader is het niet eens met de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling. Hij kan het standpunt van de GI dat onbegeleide omgang voor nu een te grote stap voor de moeder zou zijn, niet volgen. De GI geeft al sinds de zitting bij de rechtbank in deze procedure van 9 januari 2024 aan dat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden, omdat de omgang tussen de vader en de kinderen heel goed verloopt. Dat de onbegeleide omgang uitblijft, is dan ook niet in het belang van de kinderen. De vader wil dat zijn verzoek om omgang wordt toegewezen, namelijk omgang in het eerste half jaar een dag per week in het weekend en na verloop van een half jaar de ene week een dag per week in het weekend en de andere week van zaterdagochtend tot en met zondag na het avondeten, inclusief overnachting.
5.8
De moeder is het eens met de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling. De regeling bevindt zich in een opbouwfase, waarbij de regie van de omgang bij de GI ligt en de omgang tussen de vader en de kinderen wordt begeleid. Dit is in lijn met het belang van de kinderen.
Informatie van de GI
5.9
De GI heeft ter zitting verklaard het belangrijk te vinden dat er omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt, maar dat de opbouw van de omgang zich nog in een beginnende fase bevindt. Het is logisch dat de vader een stap vooruit wil zetten, maar het lukt de vader niet om in te zien wat de impact van een uitbreiding van de omgang is op de kinderen en wat de moeder in dit proces nodig heeft. Voordat verdere uitbreiding aan de orde is, dient eerst de traumatherapie voor de kinderen bij het KJTC goed te zijn opgestart en dient de vader het belang van dit traject in te zien.
Advies van de raad
5.1
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling te bekrachtigen. In het door de GI opgestelde plan is het van essentieel belang dat stichting SIG betrokken blijft.
De beoordeling door het hof
5.11
Het hof is van oordeel dat de huidige begeleide omgangsregeling moet worden gehandhaafd. Een inkrimping van de regeling naar een tweewekelijks contact wanneer de moeder weer in therapie gaat, zoals door de GI ter zitting in hoger beroep is verzocht, is niet aan de orde. Het verzoek van de GI daartoe is niet in behandeling genomen door het hof, en in het standpunt van de moeder kan dit verzoek niet alsnog worden ingelezen.
De wens van de vader om een ruimere omgangsregeling met de kinderen te hebben is begrijpelijk, maar voldoende is gebleken dat een uitbreiding in ieder geval op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De GI heeft in haar brief van 4 januari 2024 laten weten dat zij een uitbreiding van de omgang in beginsel wenselijk vindt, maar de GI heeft na de bestreden beschikking verschillende zorgelijke signalen ontvangen van de school, van de moeder en van de vader dat het met de kinderen niet goed gaat. De kinderen vertonen baldadig (pest)gedrag en zijn vaak moe, bang en onrustig. De precieze reden van de gedragsverandering is (nog) onduidelijk, maar het is van belang dat dit onderzocht en gemonitord wordt.
De kinderen zijn begonnen met traumabehandeling en zitten nog middenin dit traject. Het is nog onduidelijk wat voor gevolgen dit zal hebben voor de belastbaarheid van de kinderen. Het is daarom voor nu van belang dat de omgang begeleid blijft. Begeleide omgang maakt dat er zicht blijft op de belastbaarheid van de kinderen en van de moeder, maar ook dat de traumabehandeling van de kinderen voorop blijft staan. De vader dient betrokken te worden bij het proces. Stichting SIG kan daarbij behulpzaam zijn en duidelijkheid aan de vader verschaffen.
Het hof heeft er vertrouwen in dat de GI een uitbreiding van de omgang zal bewerkstelligen zodra zij dat verantwoord acht. Het hof vindt het daarom, net als de rechtbank, in het belang van de kinderen dat de regie over de uitbreiding van de zorgregeling bij de GI ligt. Dit, ook in het geval de ondertoezichtstelling vanaf september 2024 niet wordt verlengd en de GI in het vrijwillig kader bij de omgangsregeling betrokken zal moeten blijven.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, J.F. Miedema en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 3 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.