ECLI:NL:GHAMS:2024:2657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23-001247-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met weerlegging van putatief noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 mei 2022 was uitgesproken. De tenlastelegging betrof mishandeling van mevrouw [benadeelde] op 19 november 2019 te Amsterdam, waarbij de verdachte haar zou hebben geslagen in het gezicht. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 september 2024 heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring, terwijl de raadsman van de verdachte betoogde dat de bewijsvoering onvoldoende was en dat de verdachte zich had moeten verdedigen op basis van putatief noodweer.

Het hof heeft vastgesteld dat er een verkeersruzie was tussen de verdachte en de aangeefster, waarbij de verdachte uit de auto stapte en de aangeefster zou hebben geslagen. De verklaring van de aangeefster werd ondersteund door een onafhankelijke getuige, wat het hof leidde tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit had gepleegd. Het hof verwierp het beroep op putatief noodweer, omdat er geen verontschuldigbare dwaling aan de zijde van de verdachte was en zij niet redelijkerwijs kon menen dat zij zich moest verdedigen.

De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 400,00 met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevraagd, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de immateriële schade van € 250,00 en de materiële schade van € 0,84, maar wees andere kosten af. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001247-22
datum uitspraak: 19 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-018495-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 september 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman - naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 19 november 2019 te Amsterdam mevrouw [benadeelde] heeft mishandeld door haar (met kracht) te slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de onafhankelijke getuigenverklaring van [getuige 1].
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat aan de inhoud van de bewijsmiddelen onvoldoende overtuiging kan worden ontleend om tot een bewezenverklaring te komen en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de getuigenverklaring van mevrouw [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt kan worden aangezien die tegenstrijdig is aan de verklaring van aangeefster. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt, aangezien aangeefster agressief op de verdachte afkwam en de verdachte bevreesd was om te vallen, gelet op haar kwetsbare medische conditie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter zitting vast dat op 19 september 2019 te Amsterdam een verkeersruzie heeft plaatsgevonden waarbij de aangeefster en de verdachte betrokken waren. De verdachte zat als bijrijder met haar vriend in een auto en bij het passeren van een bestelbus die voor hen op de weg stond geparkeerd, kwamen zij op de andere weghelft waar aangeefster en haar vriend in tegenovergestelde richting fietsten. Aangeefster moest daardoor remmen en er ontstond vervolgens een woordenwisseling met de verdachte waarna de verdachte is uitgestapt.
Volgens de verdachte vond er vervolgens wat geduw en getrek plaats waarbij haar vingertoppen (onbedoeld) in het gezicht van aangeefster zijn gekomen. De aangeefster verklaart echter dat de verdachte plotseling een klap in haar gezicht gaf en dat die klap een kapotte lip veroorzaakte. Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de bij de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaring van mevrouw [getuige 1]. Getuige [getuige 1] heeft uitdrukkelijk verklaard dat er geen sprake was van een duw, maar van een klap met de vlakke hand in het gezicht. Zij heeft dit als onafhankelijke getuige op een korte afstand waargenomen. Dat andere, meer ondergeschikte, elementen in haar verklaring enigszins afwijken van de verklaring van de aangeefster doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van (de kern van) haar verklaring.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer overweegt het hof het navolgende. Voor een geslaagd beroep hierop is vereist dat sprake is geweest van een verontschuldigbare dwaling aan de zijde van de verdachte, bijvoorbeeld omdat zij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat zij zich moest verdedigen op de wijze als zij heeft gedaan, omdat zij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Van verdedigend handelen van de verdachte en van omstandigheden op grond waarvan de verdachte mocht menen zich te moeten verdedigen, is naar het oordeel van het hof geen sprake. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren niet dat de aangeefster zich op enigerlei wijze bedreigend jegens de verdachte heeft opgesteld en uit de enkele omstandigheid dat de verdachte in een woordenwisseling was geraakt – getuige [getuige 1] heeft het over ‘veel heen en weer geschreeuw’ – kon en mocht zij redelijkerwijs niet afleiden dat zij zou worden aangevallen. Daarbij komt dat het de verdachte is geweest die ervoor koos om uit de auto te stappen.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het door de verdediging geschetste scenario feitelijke grondslag mist en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan die de verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen. Het beroep op putatief noodweer faalt derhalve.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en ook overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 november 2019 te Amsterdam mevrouw [benadeelde] heeft mishandeld door haar met kracht te slaan tegen het gezicht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,00 met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair verzocht de op te leggen straf te matigen en daarbij rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de omstandigheid dat aangeefster zich niet onbetuigd heeft gelaten. De raadsman heeft betoogd dat het hof een voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van een dag zou kunnen opleggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster met wie zij een woordenwisseling kreeg na het passeren van een op de weg stilstaande bestelwagen. De verdachte heeft daarbij aangeefster met de vlakke hand tegen haar gezicht geslagen. De verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar pijn toegebracht. Het feit dat de mishandeling heeft plaatsgevonden zonder noemenswaardige aanleiding, in een verkeerssituatie, rekent het hof de verdachte aan. Dit soort zinloos geweld roept niet alleen bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid en angst op maar ook bij betrokkenen die er getuige van zijn.
Het hof neemt in ogenschouw de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), op grond waarvan voor dergelijke feiten een geldboete van € 750,00 in beginsel gerechtvaardigd is. Het hof zal ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door haar en haar raadsman zijn toegelicht en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2024 is zij niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit veroordeeld. Het hof acht dan ook een onvoorwaardelijke geldboete van € 400,00 in beginsel passend.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in beide instanties is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 4 mei 2020, de dag dat de dagvaarding is betekend. Het vonnis van de politierechter dateert van 9 mei 2022. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met 5 dagen. Namens de verdachte is op 11 mei 2022 hoger beroep ingesteld. Gelet op de datum waarop dit arrest wordt uitgesproken, is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 4 maanden overschreden. Vanwege deze overschrijding zal het hof de geldboete van € 400,00 in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van € 400,00 passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 261,53, bestaande uit € 250,00 aan immateriële schade en € 11,53 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 250,84. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat aangeefster letsel (een kapotte lip) heeft bekomen ten gevolge van het feit. Gelet op de aard en de ernst van de aantasting in persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof een bedrag van € 250,00 billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering ten aanzien van de materiële schade voor een bedrag van € 11,53 bestaat uit kosten gemaakt voor het afleggen van een getuigenverklaring (€ 10,69) en voor het doen van aangifte (€ 0,84). De kosten voor het afleggen van een getuigenverklaring zijn naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing vatbaar, nu die normaliter in het strafrecht worden vergoed door de rechtbank of het gerechtshof waar het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Het hof is niet gebleken dat dit in het onderhavige geval anders is geweest. De benadeelde partij kan daarom voor het bedrag van € 10,69 in de vordering niet worden ontvangen
De verdachte is wel gehouden tot vergoeding van de kosten voor het doen van aangifte (€ 0,84) en die kostenpost zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,84 (tweehonderdvijftig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 0,84 (vierentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,84 (tweehonderdvijftig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 0,84 (vierentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
19 november 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 september 2024.
Mr. Ludwig en mr. Groenendijk zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]