ECLI:NL:GHAMS:2024:2941

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.317.145/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in een collectieve actie tegen Mercedes-Benz en partners met terugverwijzing naar de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een collectieve actie van Stichting Emission Claim (SEC) tegen Mercedes-Benz Group AG en andere partners. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de vorderingen tegen Mercedes en dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van SEC onder de artikelen 3:305a (oud) BW en de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) vallen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd, waarin SEC niet-ontvankelijk was verklaard in haar collectieve vorderingen, en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening. Dit is in lijn met de gefaseerde behandeling van de zaak die door de rechtbank is bepaald. Het hof heeft ook cassatieverlof verleend aan Mercedes c.s. en de Partners, en hen veroordeeld in de proceskosten van SEC in het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op een totaal van € 989,66 aan verschotten en € 4.242,- aan advocatenkosten voor het principaal hoger beroep, en € 1.214,- aan advocatenkosten voor het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.317.145/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/686493 / HA ZA 20-697
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 oktober 2024
inzake
STICHTING EMISSION CLAIM,
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat mr. C. Jeloschek te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MERCEDES-BENZ GROUP AG(voorheen: Daimler AG),
gevestigd te Stuttgart, Duitsland,
2.
MERCEDES-BENZ NEDERLAND B.V.(voorheen: Mercedes-Benz Vans Nederland BV. en Mercedes-Benz Cars Nederland B.V.),
gevestigd te Nieuwegein,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam,

3 [geïntimeerde 3] ,

gevestigd te [plaats 1] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
5.
[geïntimeerde 5] ,
gevestigd te [plaats 3] ,
6.
[geïntimeerde 6] ,
gevestigd te [plaats 4] ,
7.
[geïntimeerde 7] .,
gevestigd te [plaats 5] ,
8.
[geïntimeerde 8] ,
gevestigd te [plaats 6] ,
9.
[geïntimeerde 9] .,rechtsopvolger van [bedrijf 1] ,
gevestigd te [plaats 7] ,
10.
[geïntimeerde 10] ,rechtsopvolger van [bedrijf 2] ,
gevestigd te [plaats 7] ,
11.
[geïntimeerde 11] ,
gevestigd te [plaats 8] ,
12.
[geïntimeerde 12] ,
gevestigd te [plaats 9] ,
13.
[geïntimeerde 13] ,
gevestigd te [plaats 10] ,
14.
[geïntimeerde 14] ,
gevestigd te [plaats 11] ,
15.
[geïntimeerde 15] ,
gevestigd te [plaats 7] ,
16.
[geïntimeerde 16] ,
gevestigd te [plaats 7] ,
17.
[geïntimeerde 17] ,
gevestigd te [plaats 12] ,
18.
[geïntimeerde 18] ,
gevestigd te [plaats 13] ,
19.
[geïntimeerde 19] ,
gevestigd te [plaats 14] ,
20.
[geïntimeerde 20] ,
gevestigd te [plaats 15] ,
21.
[geïntimeerde 21] .,
gevestigd te [plaats 16] ,
22.
[geïntimeerde 22] ,
gevestigd te [plaats 17] ,
geïntimeerden,
advocaat mr. B. Kemp te Amsterdam.
Appellante wordt hierna SEC genoemd. Geïntimeerden 1 en 2 worden tezamen aangeduid als Mercedes c.s. Geïntimeerden 3 tot en met 22 tezamen worden aangeduid als de Partners.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak is op 13 augustus 2024 een tussenarrest gewezen. Daarin staat het procesverloop tot aan dat arrest vermeld. In het tussenarrest is een regiezitting gelast op 4 oktober 2024. Daaraan voorafgaand hebben alle partijen een korte akte aan het hof toegezonden met hun standpunt over het verdere verloop van de procedure.
Tijdens de regiezitting van 4 oktober 2024 hebben partijen hun standpunten daarover laten toelichten, SEC door mr. Jeloschek voornoemd en mr. M.R.S. Bacon, advocaat te Amsterdam , Mercedes c.s. door mr. Kortmann voornoemd en mr. B.M. Katan, advocaat te Amsterdam en de Partners door mr. Kemp voornoemd en mr. P.E. Sprietsma, advocaat te Amsterdam .
Ten slotte is de zaak naar de rol verwezen voor het wijzen van arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest is geoordeeld dat (1) de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de vorderingen tegen Mercedes (2) de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de Importeur en de buiten [plaats 2] gevestigde Partners, (3) art. 3:305a (oud) BW van toepassing is voor zover de vorderingen zien op Euro-5 voertuigen en de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) voor zover de vorderingen zien op Euro-6 voertuigen en (4) er geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring van SEC in haar collectieve vorderingen vanwege het ontbreken van een tijdig eigen verzoek om een verlengde dagvaardingstermijn zoals bedoeld in art. 1018d lid 2 Rv. Gezien deze voorgaande beoordeling kan het bestreden vonnis, waarin SEC niet-ontvankelijk is verklaard in haar collectieve vorderingen vanwege het ontbreken van een tijdig eigen verzoek om een verlengde dagvaardingstermijn, niet in stand blijven. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
2.2.
Het hof zal de zaak ter verdere afdoening terugverwijzen naar de rechtbank. Dat past bij de door de rechtbank bepaalde procesorde die inhoudt dat de zaak gefaseerd wordt behandeld. Het bestreden vonnis is gewezen in de eerste fase waarin het partijdebat en de beslissing beperkt zijn tot drie voorvragen van louter processuele aard (rechtsmacht, het toepasselijk collectieve actieregime en de positie van SEC). In de tweede fase wordt de ontvankelijkheid van de collectieve actie op grond van art. 3:305a (oud) BW respectievelijk de WAMCA behandeld en beslist. Voor zover de WAMCA van toepassing is wordt in fase 2 ook de exclusieve belangenbehartiger aangewezen en, zo begrijpt het hof, de nauw omschreven groep vastgesteld. Na de tweede fase volgt een derde fase waarin de toewijsbaarheid van de vorderingen wordt behandeld en beslist na het desgewenst aanpassen van de inleidende dagvaarding en een conclusie van antwoord over de toewijsbaarheid van de vorderingen. Hiermee heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de door de WAMCA-wetgever geboden mogelijkheid om de procedure te splitsen in twee delen, waarvan het eerste de ontvankelijkheid van de eiser in zijn vorderingen (en enige andere voorvragen) omvat en in de tweede fase na een conclusie van antwoord daarover de toewijsbaarheid van de vorderingen wordt behandeld en beslist. Als gevolg van het door de rechtbank opdelen van het eerste deel van de procedure in twee fases heeft in deze zaak nog geen debat plaatsgehad over de ontvankelijkheid van SEC in haar vorderingen op grond van art. 3:305a (oud) BW respectievelijk de WAMCA. Gelet daarop is de omstandigheid dat de rechtbank opnieuw zal moeten beslissen over de ontvankelijkheid van SEC in haar vorderingen geen beletsel voor terugverwijzing.
2.3.
Voorts is het zich hier voordoende geval, waarin alleen is beslist over enkele onderwerpen van louter processuele aard, op één lijn te stellen met het geval waarin een uitzondering op het verbod op terugverwijzing is aanvaard omdat ten onrechte ontslag van instantie is verleend. Dat geldt temeer nu als gevolg van de gefaseerde behandeling van deze zaak in het geheel geen debat heeft plaatsgehad over andere processuele voorvragen in het eerste deel van de WAMCA-procedure en evenmin over de toewijsbaarheid van de vorderingen. Terugverwijzing na afronding van fase 1 van de door de rechtbank opgeknipte behandeling van deze collectieve actie is voorts een duidelijk omschreven en in de praktijk goed te hanteren geval waarin uitzondering op het verbod op terugverwijzing gerechtvaardigd is.
2.4.
Dat terugverwijzing leidt tot een langere procedure dan als het hof de zaak aan zich houdt en de verdere beoordeling van het geschil in één feitelijke instantie wordt afgedaan, of
– zoals SEC het hof in overweging heeft gegeven – als het hof de beoordeling van de ontvankelijkheid op grond van art. 3:305a (oud) BW respectievelijk de WAMCA aan zich houdt leidt niet tot een ander oordeel. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de door de wetgever met de collectieve actie boogde efficiëntie en doelmatigheid, die ziet op de gebundelde afdoening van vorderingen in één collectieve actie in twee feitelijke instanties. Behandeling en beoordeling van de overige geschilpunten in deze collectieve actie in twee feitelijke instanties komt de diepgang van het debat ten goede en biedt alle partijen de kans om gebruik te maken van de herstelmogelijkheden van het hoger beroep. De aan terugverwijzing inherente vertraging en extra kosten voor partijen en de processuele complicaties die daardoor zullen optreden leggen daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal.
2.5.
Het hof ziet tot slot aanleiding om het door Mercedes c.s. en de Partners gevraagde cassatieverlof te verlenen. De bezwaren daartegen van SEC die met name zijn gelegen in de vertraging die cassatie met zich zal brengen wegen niet op tegen het belang van Mercedes c.s. en de Partners om nu reeds cassatie te kunnen instellen.
2.6.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen zullen Mercedes c.s. en de Partners worden veroordeeld in de proceskosten van SEC in het hoger beroep. De rechtbank zal in het te zijner tijd te wijzen eindvonnis moeten beslissen over de proceskosten in eerste aanleg. De proceskosten van SEC in principaal hoger beroep worden begroot op € 989,66 aan verschotten en € 4.242,- aan advocatenkosten. De proceskosten van SEC in incidenteel hoger beroep worden begroot op € 1.214,- aan advocatenkosten.

3.Beslissing

Het hof:
3.1
vernietigt het bestreden vonnis;
3.2
verwijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere afdoening met inachtneming van hetgeen in dit arrest en het tussenarrest is overwogen en beslist;
3.3
verleent verlof om cassatie in te stellen;
3.4
veroordeelt Mercedes c.s. en de Partners hoofdelijk in de kosten van het principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SEC begroot op € 989,66 aan verschotten en € 4.242,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan
3.5.
veroordeelt Mercedes c.s. hoofdelijk in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SEC begroot op € 1.214,-.
3.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.