In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 november 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was in eerste aanleg veroordeeld voor het onttrekken van zijn zoon aan het wettig gezag en mishandeling van een medewerker van een gezinsinstelling. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde straffen, die worden vernietigd. Het hof voegt een aanvullende bewijsoverweging toe naar aanleiding van het verweer van de verdediging, waarbij wordt gesteld dat er geen contactverbod was ten tijde van de feiten. Het hof oordeelt echter dat er wel degelijk een contactverbod was opgelegd door de kinderrechter, wat de bewezenverklaring van het onttrekken aan het gezag ondersteunt. De verdachte heeft zijn zoon tegen diens wil meegenomen en heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerker van de gezinsinstelling. De straffen die in eerste aanleg zijn opgelegd, worden herzien, waarbij het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand oplegt, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op zijn zoon en het slachtoffer.