ECLI:NL:GHAMS:2024:326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23-001381-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling door het geven van een lichte duw wegens het ontbreken van het voor mishandeling vereiste opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij door deze te duwen, wat zou hebben geleid tot een gebroken heup. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 juni 2022 in Heemstede. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 januari 2024 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal stelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel en vroeg om vrijspraak voor de zware mishandeling, maar om bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling met een taakstraf en schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte had de aangever slechts een lichte duw gegeven in een situatie waarin de aangever op hem afkwam en verbaal confronterend was. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor het opzet dat vereist is voor de kwalificatie van mishandeling volgens artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De kans op letsel door een lichte duw werd als niet aanmerkelijk beschouwd, en er was geen bewijs dat de verdachte de kans op letsel bewust had aanvaard.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft bepaald dat de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte voor eigen rekening komen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001381-23
datum uitspraak: 1 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-238836-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2022 te Heemstede [benadeelde partij01] heeft mishandeld door te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders dan de politierechter tot vrijspraak van het tenlastegelegde komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken, en heeft voor het overige gerekwireerd tot bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling en oplegging van een taakstraf van 30 uren, waarvan 10 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.117,98 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.

Vrijspraak

Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd. Dat oordeel berust op het volgende.
Op grond van de verklaringen in het dossier en die van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof vast dat de aangever op de verdachte is afgelopen, terwijl hij verbaal de confrontatie met de verdachte zocht. Op het moment dat de aangever in de ogen van de verdachte te dicht bij zijn dochter kwam, heeft de verdachte zijn arm uitgestrekt naar de aangever. Dit heeft geleid tot een lichte duw. Vaststaat dat de aangever vervolgens is gevallen, waardoor hij zijn heup heeft gebroken.
Van mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht kan onder meer sprake zijn als iemand opzettelijk lichamelijk letsel of pijn aan een ander toebrengt. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdachte de aangever met het geven van een lichte duw moedwillig pijn, heupletsel of enig ander letsel heeft willen bezorgen. Daarnaast kan van opzettelijk handelen ook sprake zijn indien de verdachte met zijn handelen bewust een aanmerkelijke kans op pijn of letsel heeft aanvaard, maar het hof is van oordeel dat die kans bij het geven van een lichte duw zoals daarvan in deze zaak sprake is geweest, gelet op ervaringsregels niet aanmerkelijk is te achten, nog daargelaten de vraag of de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Het hof concludeert dat uit het handelen van de verdachte niet het voor mishandeling vereiste opzet kan worden afgeleid. Bij die stand van zaken dient de verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.117,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.732,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom en mr. R.J.C. Wegerif, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 februari 2024.