Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2023. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor computervredebreuk en gewoontewitwassen. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 189.235,06 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was geschat op € 447.482,46. Zowel de betrokkene als het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld. De betrokkene trok zijn hoger beroep in op 21 mei 2024.
Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 augustus 2024, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal voerde aan dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden vastgesteld op € 425.162,74, na correctie voor mogelijke dubbeltellingen. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze correctie en dat het ontnemingsbedrag niet hoger kon worden vastgesteld dan het bedrag dat de rechtbank had bepaald. Het hof bevestigde daarom het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de argumenten die in hoger beroep naar voren waren gebracht.
De betrokkene had verklaard dat hij cryptovaluta had gestolen en dat hij had gespeculeerd met deze valuta. Het hof kon echter niet vaststellen hoe vaak er sprake was van dubbeltellingen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verklaring van de betrokkene werd als aanvullend bewijsmiddel meegenomen in de overwegingen van het hof. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij het ontnemingsbedrag op € 189.235,06 werd vastgesteld.