ECLI:NL:GHAMS:2024:3652

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23-001285-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2023. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor computervredebreuk en gewoontewitwassen. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 189.235,06 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was geschat op € 447.482,46. Zowel de betrokkene als het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld. De betrokkene trok zijn hoger beroep in op 21 mei 2024.

Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 augustus 2024, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal voerde aan dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden vastgesteld op € 425.162,74, na correctie voor mogelijke dubbeltellingen. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze correctie en dat het ontnemingsbedrag niet hoger kon worden vastgesteld dan het bedrag dat de rechtbank had bepaald. Het hof bevestigde daarom het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de argumenten die in hoger beroep naar voren waren gebracht.

De betrokkene had verklaard dat hij cryptovaluta had gestolen en dat hij had gespeculeerd met deze valuta. Het hof kon echter niet vaststellen hoe vaak er sprake was van dubbeltellingen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verklaring van de betrokkene werd als aanvullend bewijsmiddel meegenomen in de overwegingen van het hof. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij het ontnemingsbedrag op € 189.235,06 werd vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001285-23
datum uitspraak: 5 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870862-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 447.482,46.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2023 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van computervredebreuk en gewoontewitwassen.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 12 april 2023 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 189.235,06 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis. Namens de betrokkene is het hoger beroep op 21 mei 2024 ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof zal responderen op het in hoger beroep geformuleerde standpunt van de advocaat-generaal en het vonnis aanvult met een bewijsmiddel.

Bespreking van het standpunt van het openbaar ministerie

De oorspronkelijke vordering van het openbaar ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 447.482,46,00 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat - anders dan door de rechtbank in het vonnis in het voordeel van de veroordeelde aangenomen – thans uit het aanvullend proces-verbaal van 4 april 2024 blijkt dat slechts 5% (€ 22.376,99) van opnames op de rekening van de betrokkene mogelijk dubbeltellingen betreffen. Dit bedrag wordt in de vordering van het totaalbedrag afgetrokken, en daarmee is het risico op dubbeltellingen volgens de advocaat-generaal in voldoende mate verdisconteerd. Dientengevolge heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar schriftelijke conclusie van 19 augustus 2024 gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 425.162,74 en dat de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet blijkt dat de betrokkene niet – zoals door hem is aangevoerd - inkomsten herinvesteerde, en dat er daarmee sprake kan zijn van dubbeltellingen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft gesteld dat hij inleggen op gokwebsites (eventueel inclusief gemaakte winst) heeft laten uitbetalen in cryptovaluta; dat hij heeft gespeculeerd met de koerswijzigingen van verschillende cryptovaluta en cryptovaluta heeft verkocht en daarvoor euro’s ontvangen; ook zou hij cryptovaluta hebben gekocht met euro’s en deze cryptovaluta weer hebben ingezet op een gokwebsite. Door dit, zoals de betrokkene het zelf noemt, ‘rondpompen’ van geld en cryptovaluta kan het hof niet vaststellen hoe vaak (gestolen) startkapitaal is ingelegd op een gokwebsite, vervolgens is uitbetaald en daarna weer is ingelegd op een gokwebsite. Alhoewel in het aanvullend proces-verbaal wordt gesteld dat er in slechts 5% van de opnames mogelijk sprake is van dubbeltellingen, wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de verbalisanten tot deze conclusie zijn gekomen. Op grond van de beschikbare stukken kan het ontnemingsbedrag niet op het meerdere worden geschat. Het hof sluit zich daarom aan bij de berekening van de rechtbank, hetgeen uitkomt op een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 189.235,06, en zal het vonnis bevestigen.

Aanvullend bewijsmiddel

De verklaring van de betrokkene, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2024.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb cryptovaluta gestolen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. M. Lolkema, en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2024.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]