ECLI:NL:GHAMS:2024:3665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
23-001071-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling van ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2023. De verdachte, geboren in 1969, was gedetineerd en had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak met parketnummer 13-205339-22. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 augustus 2022 een ambtenaar, werkzaam als handhaver openbare ruimte, heeft mishandeld door haar te krabben. Daarnaast heeft hij op 26 augustus 2021 twee andere personen mishandeld door met een tas tegen hen te slaan. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte in de zaak B onder feit 3 vernietigd, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte dit feit had begaan. De verdachte is veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, die als veelpleger wordt beschouwd. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, omdat het hof het onwenselijk acht dat de verdachte na het volbrengen van de ISD-maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001071-23
datum uitspraak: 17 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-205339-22 (zaak A) en 13-229848-21 (zaak B), alsmede 13-138722-21, 18-830204-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2023, 17 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-205339-22 onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A met parketnummer 13-205339-22:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [aangeefster 1] (werkzaam als handhaver openbare ruimte voor de gemeente Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door voornoemde [aangeefster 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen haar arm, in elk geval in/tegen haar lichaam te krabben.
Zaak B met parketnummer 13-229848-21 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster 2] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met een voorwerp, tas) op/tegen de knie, althans het lichaam te slaan van voornoemde [aangeefster 2] ;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met een voorwerp, tas) op/tegen zijn elleboog/onderarm, althans het lichaam te slaan;
3.
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster 2] en/fo [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster 2] en/of [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een mes, als ik je niet kan pakken pak ik je zo wel" en/of (daarbij) met zijn hand een pistool beweging te maken en/of (daarbij) met zijn vinger te doen alsof hij een trekker overhaalde en/of (vervolgens) (daarbij) met zijn hand rondom zijn broeksband korte pakkende bewegingen te maken, althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak B feit 3

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak B onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Zaak A feit 1
De verdediging heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bepleit dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de mishandeling van de ambtenaar in functie (hierna: de handhaver), omdat hij lange tijd geboeid was met zijn handen op zijn rug en daarbij niet kon zien wat hij deed.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster opzettelijk heeft mishandeld. De verdachte heeft zijn nagels in de pols van aangeefster gezet, met als gevolg dat de aangeefster twee diepe krassen met bloed op haar rechterpols had. Dat de verdachte niet wist wat hij deed omdat hij niet kon zien wat hij deed is niet geloofwaardig, Aangeefster heeft de verdachte immers meerdere keren gezegd dat hij haar los moest laten. De verdachte gaf hier echter geen gehoor aan. Integendeel, hij heeft zijn grip niet verminderd, maar juist versterkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder feit 1 en in zaak B onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 13 augustus 2022 te Amsterdam een ambtenaar, [aangeefster 1] (werkzaam als handhaver openbare ruimte voor de gemeente Amsterdam), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door voornoemde [aangeefster 1] in haar arm te krabben.
Zaak met parketnummer B (gevoegd):
1.
hij op 26 augustus 2021 te Amsterdam [aangeefster 2] heeft mishandeld door meermalen met een tas tegen haar lichaam te slaan.
2.
hij op 26 augustus 2021 te Amsterdam [aangever] heeft mishandeld door met een tas tegen zijn lichaam te slaan.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-205339-22 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-229848-21 onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het in zaak A, onder 1:

1. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten (doorgenummerde pagina 5 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [aangeefster 1] , ben handhaver openbare ruimte bij de gemeente Amsterdam. Op 13 augustus 2022 bevond ik mij samen met een collega in uniform gekleed op de Jodenbreestraat te Amsterdam. Wij zagen een manspersoon op schreeuwende toon richting een vrouw praten. De manspersoon bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1969 op [geboorteplaats] ( [geboorteland] ). Ik, verbalisant [aangeefster 1] , heb [verdachte] samen met twee collega's weten te boeien. Ik, verbalisant [aangeefster 1] , voelde de nagels van [verdachte] over mijn pols gaan. Ik gaf duidelijk aan tegen [verdachte] dat hij mij niet moest krabben en hiermee moest stoppen. Ik voelde dat [verdachte] zijn vingers en nagels met kracht in mijn huid zette en voelde hiervan een flinke pijnscheut. Ik gaf op luide toon tegen [verdachte] aan dat hij mij los moest laten. Ik voelde dat de nagels van [verdachte] dieper over mijn huid gleden en een erg brandend gevoel gaven. Ik gaf nogmaals aan dat hij mij moest loslaten echter voelde ik [verdachte] grip niet verminderen maar juist versterken. Ik zag dat er twee diepe krassen op mijn rechterpols stonden met bloed.

2. Een proces-verbaal verhoor verdachte in raadkamer d.d. 29 augustus 2022 in de zaak met parketnummer 13/205339-22, opgemaakt en vastgesteld door de jongste rechter en de griffier van de rechtbank Amsterdam.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb die vrouw gekrast.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde:

3. Een proces-verbaal van aangifte van 26 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina's 3 en 4).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [aangever] , zakelijk weergegeven:
Op 26 augustus 2021 liep ik samen met [getuige] (het hof begrijpt: [getuige] ) en twee meiden richting het Centraal Station (CS) te Amsterdam. Op het Damrak kwam een guy aangelopen. De man schreeuwde, deed opdringerig naar de meiden toe en ging niet weg. Ik ben voor de meiden gaan staan. Ik zag dat de man meerdere malen snelle zwiepende bewegingen maakte met zijn schoudertas. Hij raakte mij één keer van deze bewegingen op mijn elleboog/onderarm. Ik heb nu nog steeds een pijnlijk gevoel aan mijn elleboog. Ik zag dat de andere meid er ook voor kwam staan. Ik zag dat de man haar ook raakte met zijn schoudertas. Hij raakte haar op haar knie. Tussen de Dam en het CS kwamen meerdere politieagenten ter plaatse en deze hebben de man aangehouden nadat wij met hen spraken.

4. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster van 26 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina's 5 en 6).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als op 26 augustus 2021 afgelegde verklaring van aangeefster [aangeefster 2] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van mishandeling tegen de door de politie aangehouden man, die ik NN1 noem. Ik liep vandaag met drie vrienden over het Damrak in de richting van Amsterdam Centraal Station. NN1 vroeg ons waar wij heen liepen. Ik gaf antwoord maar zei ook dat hij ons met rust moest laten, want hij was opdringerig en liep met ons mee. Hij begon vervolgens met zijn tasje te zwaaien. Hij haalde uit met de tas en zwaaide deze met kracht tegen mijn linkerknie. Vervolgens bleef NN1 zwaaien en slaan met de tas en ik zag en voelde dat hij mij raakte op mijn rechterknie. NN1 bleef zwaaiend slaan met de tas tegen mijn benen. Ik heb gezien en gevoeld dat hij mij vier keer heeft geraakt met de tas tegen mijn knieën. De eerste en tweede keer deden niet zo veel pijn, maar de derde en vierde keer raakte hij mij heel hard en voelde ik een ontzettende pijnscheut door mijn knieën en benen gaan. Ik ben door de slagen van NN1 ook ten val gekomen. Een vriend van mijn zus, welke mee was, was tussen mij en NN1 gesprongen. Ik zag dat deze vriend ook geraakt werd door een slag van NN1. Hij werd met de tas geraakt op zijn linkerarm. Ik heb 112 gebeld en enkele minuten later kwam de politie en zag ik dat NNI werd aangehouden door de politie. Ik heb nu nog pijn aan mijn knieën. De linker voelt beurs aan en op de rechter kan ik niet staan, zoveel pijn heb ik er aan.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 26 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina 7).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als (telefonisch afgelegde) verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik was (het hof begrijpt op 26 augustus 2021) met een vriend en twee meiden onderweg naar het Centraal Station. Een man (het hof begrijpt: verdachte) maakte zonder enige aanleiding een rare beweging. Wij verzochten de man weg te gaan. De man liep achter ons aan en begon als een wilde met zijn tas om zich heen te slaan. Hierbij raakte hij mijn vriend [aangever] (het hof begrijpt: [aangever] ) erg hard en een dame [aangeefster 2] (het hof begrijpt: [aangeefster 2] ).

6. Een proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde pagina's 10 en 11).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 26 augustus 2021 kregen wij, verbalisanten, opdracht te gaan naar het Damrak waar een verdachte zou lopen. Wij, verbalisanten, zagen een man lopen die aan het signalement voldeed. De man werd ons later bekend als: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] . Vervolgens hebben wij, verbalisanten, [verdachte] aangehouden. Ik, verbalisant [verbalisant] , werd aangesproken door [aangeefster 2] , [getuige] en [aangever] , die mij vertelden: De meiden werden lastig gevallen door de man die jullie hebben aangehouden.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Bespreking van het beroep op noodweer

Zaak B feiten 1 en 2
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer ten aanzien van de in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde mishandelingen. Volgens de verdediging is de verdachte aangevallen door de groep studenten en heeft hij zich verweerd door met zijn tas om zich heen te slaan zodat de groep op afstand bleef. De verdachte dient om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof vindt de verklaring van de verdachte dat de groep studenten als eerste geweld heeft uitgeoefend niet aannemelijk. Uit de verklaringen van de aangevers [aangever] en [aangeefster 2] en de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat de verdachte richting de groep liep. De groep verzocht de verdachte weg te gaan, echter bleef de verdachte achter hen aanlopen en begon met zijn tas wild om zich heen te slaan.
De door de verdachte gestelde feitelijke grondslag van de vermeende noodweersituatie is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Evenmin is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Kwalificatie

Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte, met een voorwaardelijk strafdeel waaraan als bijzondere voorwaarden zijn verbonden begeleiding en behandeling door [(B)].
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van [(A)] van 7 december 2022,
opgemaakt door reclasseringswerker [betrokkene 1]. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
De verdachte staat langdurig geregistreerd als veelpleger en voldoet aan de criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. In eerdere rapportages, waaronder een dubbelrapportage uit 2020, wordt een consistent beeld van de verdachte geschetst. Bij hem is sprake van een complex samenspel van verschillende psychiatrische aandoeningen. Zo is sprake van een persoonlijkheidsstoornis, een verstandelijke beperking, mogelijk een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen, met name cannabis. Ook zijn er chronische problemen betreffende agressieregulatie en impulscontrole. Vanuit de beschreven problematiek is het voor de verdachte niet of nauwelijks mogelijk agressie te reguleren. Hij gaat snel de discussie met anderen aan en ervaart dan met grote regelmaat gevoelens van onrecht en gekrenktheid. Daarbij heeft de verdachte angst om van anderen afhankelijk te zijn en geeft hij aan zich niet te houden aan regels die hem door anderen worden opgelegd. Deze eigenschappen vormen een duurzaam patroon doorheen het leven van de verdachte en maken dat hij op sociaal-maatschappelijk gebied in de marge functioneert. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig: hij heeft geen huisvesting, betekenisvolle relaties, werk of dagbesteding. Vanwege een beperkt probleembesef en het ontbreken van ziekte-inzicht ziet de verdachte ook geen noodzaak tot behandeling.
Het recidiverisico, risico op letselschade en het risico op onttrekking worden als hoog ingeschat. Bij veroordeling adviseert de Reclassering de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Bij de verdachte is sprake van een intellectuele beperking, een persoonlijkheidsproblematiek, een middelenafhankelijkheid en een psychotische kwetsbaarheid. Dit maakt hem blijvend afhankelijk van externe sturing en begeleiding, maar door zijn gebrekkige ziekte-inzicht, zelfoverschatting, autonomiebehoefte en verhoogde krenkbaarheid is hij moeilijk begeleidbaar. Daardoor is behandeling binnen een voorwaardelijk kader niet haalbaar.
Bovenstaand rapport is weliswaar gedateerd op 7 december 2022, maar de Reclasseringswerker [betrokkene 1] is ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2023 als deskundige gehoord, alwaar zij haar inschattingen, conclusies en advies heeft gehandhaafd. Het hof gaat om die reden uit van 15 maart 2023 als dagtekening van het advies.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan
die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor
is bewezen verklaard dat de verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2023 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 26 augustus 2021 tot en met 13 augustus 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende
straf/maatregel, terwijl de in dit arrest bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging
van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening
mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de "Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door de verdachte begane soortgelijke feiten.
Het hof ziet geen aanleiding om te volstaan met de oplegging van gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijk strafgedeelte onder de oplegging van de bijzondere voorwaarden inhoudende begeleiding en behandeling door [(B)], zoals door de verdediging is verzocht. Het door de deskundige [betrokkene 2], ambulant werker bij [(B)], ter terechtzitting in hoger beroep geboden kader is naar het oordeel van het hof geen geschikt alternatief voor een reclasseringstraject, nu er geen concreet behandelplan ligt en er onvoldoende waarborgen bestaan voor het zeer waarschijnlijke scenario dat de verdachte op enig moment niet meer wil meewerken aan de behandeling en begeleiding die hem door [(B)] mogelijk zou worden geboden. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafgedeelte.
Gelet op het bovenstaande en alles afwegende ziet het hof geen reden om de ISD- maatregel niet aan de verdachte op te leggen. Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal het hof de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging 13-138722-21

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen gelet op de gevorderde ISD-maatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, omdat het hof het onwenselijk acht dat de verdachte na het volbrengen van de bij arrest opgelegde ISD-maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd.

Vordering tenuitvoerlegging 18-830204-19

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen gelet op de gevorderde ISD-maatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, omdat het hof het onwenselijk acht dat de verdachte na het volbrengen van de bij arrest opgelegde ISD-maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-205339-22 onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-229848-21 onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-205339-22 onder feit 1 en het in de zaak met parketnummer 13-229848-21 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-205339-22 onder feit 1 en het in de zaak met parketnummer 13-229848-21 onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021, parketnummer 13-138722-21, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020, parketnummer 18-830204-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. D.A.C. Koster en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2024.
=========================================================================
[…]