ECLI:NL:GHAMS:2024:487

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.320.079/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van vermogensbestanddelen in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die in 2022 zijn gehuwd in een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 9 november 2022 ontbonden. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin onder andere de verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen werd behandeld. De vrouw verzoekt onder andere om de toewijzing van de Fiat 500, de Audi en de gouden sieraden, evenals een bedrag van € 28.000,- aan contant geld. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft betoogd dat de Audi met kenteken [kenteken 1] aan haar moet worden toegedeeld, terwijl de man stelt dat deze aan hem toebehoort. Het hof oordeelt dat de man de Audi heeft gekocht en dat deze aan hem moet worden toegedeeld, maar dat de vrouw recht heeft op de vervangingswaarde van de Fiat 500, die zij voor het huwelijk heeft aangeschaft.

Wat betreft de gouden sieraden oordeelt het hof dat de man deze aan de vrouw moet teruggeven, aangezien deze als bruidschat zijn gegeven. De vrouw heeft voldoende bewijs geleverd dat de sieraden in de kluis van de vader van de man zijn achtergelaten. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, omdat partijen voormalige echtgenoten zijn. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de man wordt veroordeeld tot betaling van € 3.000,- voor de Fiat en tot afgifte van de gouden sieraden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.079/01
zaaknummers rechtbank: C/15/327960 / FA RK 22-2175 en
C/15/329264 / FA RK 22-2876
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. Yamali te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 28 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 13 december 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 september 2022.
2.2
De man heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder nog de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 3 april 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 9 juli 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van mevrouw F. Dogan, tolk in de Turkse taal, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd.
2.5
Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw, zoals afgesproken ter zitting, bij bericht van 22 juli 2023 nadere stukken ingediend, waarop de man bij bericht van 26 juli 2023 heeft gereageerd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2022 gehuwd in (de wettelijke) beperkte gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 9 november 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet - bestreden beschikking 28 september 2022, waarbij de echtscheiding is uitgesproken.
3.2
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de Audi met kenteken [kenteken 1] wordt toegedeeld aan de man en dat hij draagplichtig is voor de schuld uit hoofde van de door hem met Autobedrijf [X] gesloten leningsovereenkomst, waarbij de man gehouden is om deze schuld als zijn eigen schuld, onder vrijwaring van de vrouw, af te lossen.
Afgewezen, voor zover thans van belang, zijn de verzoeken van de vrouw:
  • de Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] aan haar toe te delen;
  • te bepalen dat de man € 35.000,- aan haar dient te voldoen in het kader van de verdeling van het contante geld van partijen;
  • de gouden sieraden aan haar toe de delen en de man te veroordelen tot afgifte van de
sieraden.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
  • de helft van de waarde van de Audi met kenteken [kenteken 1] (€ 35.000,-) aan haar toe te delen;
  • de Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] aan haar toe te wijzen, nu zij de auto voor het huwelijk
heeft gekocht;
  • de gouden sieraden als verknocht aan haar toe te wijzen en de man te veroordelen tot afgifte van die gouden sieraden;
  • te bepalen dat het contante geld ter hoogte van € 28.000,- van partijen bij helfte tussen
partijen dient te worden verdeeld,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Ook verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van het geding.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht, toepasselijk recht en peildatum
5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de verzoeken met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
De peildatum voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is 11 mei 2022, de datum waarop de rechtbank het verzoekschrift tot echtscheiding heeft ontvangen.
Audi (grief 1)
5.2
Vast staat dat de man tijdens het huwelijk een Audi heeft gekocht en dat deze aan hem moet worden toegedeeld. De vrouw betwist echter dat de man voor de financiering van de auto een geldleenovereenkomst heeft gesloten voor een bedrag van € 30.000,-. Volgens haar heeft de man de Audi in één keer betaald met zwarte inkomsten. Achteraf heeft de man met zijn vriend [vriend] , die (stille) eigenaar is van Autobedrijf [X] te [plaats B] , de geldleenovereenkomst gesloten en zijn de kwitanties gemaakt om de Audi buiten de beperkte gemeenschap te houden. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de Audi op afbetaling is gekocht. Een enkel bankafschrift waaruit blijkt dat eenmalig een bedrag van € 833,53 en een bedrag van € 458,33 is overgemaakt op 22 augustus 2022 is onvoldoende. De bedragen zijn bovendien kort voor de zittingsdatum overgemaakt. Het lag op de weg van de man om te bewijzen dat de bedragen via IBAN-nummers waren afgeschreven. Handgeschreven en ondertekende kwitanties zorgen ervoor dat hetgeen de man stelt niet te controleren is. De vrouw vraagt zich af of een leenovereenkomst tot stand is gekomen.
De man meent dat wel rekening moet worden gehouden met de geldleenovereenkomst; deze is – net zo min als de kwitanties – achteraf opgemaakt. Gezien de lening heeft de auto geen overwaarde. Hij wijst er op dat contante betalingen gebruikelijk zijn in de autohandel.
5.3
Het hof overweegt dat de man in eerste aanleg heeft gesteld dat hij de Audi op afbetaling heeft gekocht. Gelet op de hoogte van de door hem aangegane schuld had deze volgens hem geen overwaarde. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man een geldleenovereenkomst overgelegd alsmede een bankafschrift waaruit blijkt dat is afgelost op de lening. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw het bestaan van en de noodzaak tot het aangaan van deze geldleenovereenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele omstandigheid dat de man en de (stille) eigenaar van Autobedrijf [X] bevriend zijn, is daartoe onvoldoende, ook omdat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven van de alternatieve betaalwijze (zwarte inkomsten). Uit de overgelegde WhatsAppberichten volgt dit niet en de man heeft betwist dat hij de Audi met zwarte inkomsten heeft betaald.
De grief faalt.
Fiat 500 (grief 2)
5.4
Met haar tweede grief komt de vrouw op tegen de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek de Fiat 500 aan haar toe te delen. Zij stelt dat de Fiat 500 van haar is; zij heeft deze voorafgaande aan het huwelijk gekocht en daarvoor een bedrag van € 3.650,- betaald. De man heeft een geldleenovereenkomst voor een bedrag van € 5.483,- overgelegd en daarnaast een e-mail waarin staat dat hij vier termijnen heeft voldaan tot een bedrag van € 1.833,32. De vrouw vraagt zich af waarom er een geldleenovereenkomst is aangegaan terwijl zij al het bedrag van € 3.650,- had betaald. Dit bedrag is eigenlijk al te hoog, maar meer in overeenstemming met de werkelijke waarde van de auto dan het in de geldleenovereenkomst vermelde bedrag van € 5.483,-. Vanwege verzekeringstechnische redenen is de Fiat 500 op naam van de man gezet; de verzekering was daardoor goedkoper. De vrouw wijst erop dat de man via Whatsappberichten heeft bevestigd dat de Fiat 500 van de vrouw is en dat zij de auto kon komen halen.
De man meent dat de Fiat 500 terecht aan hem is toebedeeld. Hij heeft de auto gekocht en betaald, niet de vrouw.
5.5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de Fiat 500 voor het huwelijk is gekocht. Aangezien partijen in (de wettelijke) beperkte gemeenschap van goederen zijn gehuwd, valt de auto niet in de gemeenschap van partijen. Het hof kan de Fiat 500 dan ook niet aan één van partijen toedelen, nog daargelaten dat de auto inmiddels door de man is verkocht. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat haar verzoek aldus moet worden begrepen, dat zij de vervangende waarde van de Fiat 500 wenst te krijgen. De man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof het verzoek van de vrouw als zodanig zal beoordelen.
5.5.2
Het verzoek van de vrouw kan alleen worden toegewezen wanneer de Fiat 500 eigendom van de vrouw was. Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Daarvoor acht het hof het volgende van belang. Het aankoopbewijs van de Fiat 500 staat op naam van de vrouw. Gesteld noch gebleken is dat het door de vrouw overgelegde aankoopbewijs niet juist is, bijvoorbeeld dat de tenaamstelling van het aankoopbewijs onjuist is. Verder was de vrouw degene die van de auto gebruik maakte. Daarbij komt dat de man ter zitting geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag wanneer en voor welk bedrag de Fiat 500 is gekocht. De vrouw heeft daarnaast WhatsApp-berichten overgelegd, die volgens haar betrekking hebben op de Fiat 500. De man heeft dit niet (voldoende) betwist. In één bericht heeft de man geschreven
“Wil je alsjeblieft die auto overschrijven [de vrouw] Kijk we gaan scheiden Je moet hem nu overschrijven!”. Ook schrijft hij “
[de vrouw] ik heb zojuist met [de man] gesproken en uit coulante ben ik bereid het volgende te doen Jij mag de fiat 500 komen ophalen met de voorwaarden dat je de auto op jou naam neemt”. Daarnaast hebben de vaders van partijen na het uiteengaan van partijen met elkaar gesproken. In een van de gesprekken heeft de vader van de vrouw gezegd (volgens de – onbetwiste – vertaling van de vrouw): “
[vriend] heeft vorige keer [de broer](hof: de broer van de vrouw)
op de snelweg laten stoppen om uit te stappen uit de fiat. (…) die auto heeft [de vrouw] gekocht en omdat de verzekering goedkoper was op [de man] naam hebben ze dat op zijn naam gezet.” De vader van de man heeft hierop geantwoord: “
auto is ook van [de vrouw] maak jij je maar niet druk en als er ene van dr schuld is neem [de man] die wel op zich.” De door de man overgelegde geldlening, gesloten tussen hem en Autobedrijf [X] , waarin staat vermeld dat de man € 5.500,- heeft geleend van Autobedrijf [X] voor de aankoop van de Fiat 500, en de ontvangstbewijzen van contante betalingen, zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de auto op naam van de man is gesteld. De vrouw heeft immers onbetwist gesteld dat hiertoe is overgegaan omdat dan de verzekering goedkoper zou zijn, zoals ook in het gesprek tussen de vaders van partijen aan de orde is gekomen.
In zijn brief van 26 juli 2023 heeft de man aangevoerd dat tussen de families van partijen overeenstemming is bereikt over afdoening van de zaak, onder andere door overhandiging van € 1.000,- voor de beschadigde Fiat. Daarnaast biedt de man bewijs aan van zijn stelling dat hij met de vrouw heeft afgerekend en dat in een gesprek (naar het hof begrijpt tussen de vaders van partijen) is uitgelegd dat de Fiat was beschadigd en daarom niet meer waard was dan € 2.000,-. Dit is een nieuw verweer. Hoewel de man in zijn verweerschrift heeft gesproken over een schietincident (waarbij hij aangeeft niet te kunnen bewijzen dat de schietpartij uit de hoek van de vrouw komt), waarna een bedrag aan geld is betaald aan de familie van de vrouw, heeft de man niet eerder aangevoerd dat onderdeel van de afspraak zou zijn geweest dat hij € 1.000,- zou betalen voor de Fiat of dat deze door schade niet meer waard was dan € 2.000,-, met andere woorden dat partijen reeds afspraken hadden gemaakt over de Fiat. In hoger beroep geldt de zogeheten twee-conclusieregel. Die regel vereist dat de verzoeker in hoger beroep in beginsel al zijn grieven tegen de bestreden uitspraak in het verzoek in hoger beroep aanvoert en de verweerder op zijn beurt de verweren direct volledig bij antwoord in hoger beroep naar voren brengt. Gesteld noch gebleken is dat van een uitzondering op deze regel sprake is. Het hof gaat om die reden aan het verweer en het daarop betrekking hebbend bewijsaanbod voorbij.
5.5.3
Omdat de auto eigendom was van de vrouw, had de man deze niet zonder haar toestemming mogen verkopen. Aangezien hij dit wel heeft gedaan, kan de vrouw aanspraak maken op de vervangingswaarde van de auto. Tussen partijen bestaat verschil van mening wat de waarde op het moment van verkoop was. De vrouw meent dat de auto niet of nauwelijks in waarde is gedaald sinds de aankoop. De man heeft, zo volgt uit de bestreden beschikking, bij de rechtbank verklaard dat hij de auto voor € 3.000,- heeft verkocht. Weliswaar heeft hij ter zitting in hoger beroep betwist dat hij dit heeft verklaard, omdat hij geen geld voor de auto heeft gekregen, maar dat acht het hof niet geloofwaardig gelet op zijn eerdere verklaring. Aangezien er enige tijd is verstreken tussen de aankoop en verkoop van de auto, zal het hof de waarde vaststellen op € 3.000,-, wat meebrengt dat de man dit bedrag aan de vrouw moet betalen.
Gouden sieraden en contant geld (grief 3)
5.6
Grief 3 richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van de vrouw om de gouden sieraden als verknocht aan haar toe te delen en daarnaast te bepalen dat de man een bedrag dient te betalen van € 35.000,-. In hoger beroep verzoekt de vrouw te bepalen dat de man een bedrag van € 28.000,- aan haar moet betalen. Volgens de vrouw zijn de gouden sieraden er nog steeds en liggen deze in de kluis van de vader van de man. Zij heeft op de bruiloft als gift goud en geld gekregen van de genodigden. Omdat partijen de dag na hun bruiloft op huwelijksreis gingen en zelf nog geen kluis hadden, hebben zij de gouden sieraden en het contante geld in de kluis bij de ouders van de man achtergelaten. Na de zitting in eerste aanleg en de bestreden beschikking hebben de ouders van partijen met elkaar gesproken en heeft de vader van de man aan de vader van de vrouw drie gouden armbanden gegeven. Tijdens het gesprek geeft de vader van de man aan dat zij de sieraden en het geld hebben, maar dat ze dat niet gaan geven omdat ze teleurgesteld zijn in de vrouw. Tijdens een ander gesprek van vóór de echtscheiding heeft de vader van de man gezegd dat zij de gouden sieraden en het contante geld na de echtscheiding aan de vrouw gaan geven. De vrouw heeft foto's van de bruiloft overgelegd waarop te zien is hoeveel sieraden de vrouw heeft gekregen als cadeau op de bruiloft.
Volgens de man heeft de vrouw bij het uiteengaan haar sieraden meegenomen. Er liggen geen gouden sieraden in de kluis van zijn vader (die heeft geen kluis) en evenmin is sprake van nog te verdelen contant geld. De sieraden en het bedrag aan geld (ongeveer € 2.000,-), die de vrouw van de ouders van de man heeft gekregen na echtscheiding, zijn aan haar gegeven door de familie van de man om verdere incidenten te voorkomen. Er is weliswaar een telefoongesprek gevoerd waaraan de man en zijn vader hebben deelgenomen, maar dat werd gevoerd vanwege de dreiging vanuit de hoek van de vrouw en haar familie jegens de man en ging niet over sieraden en geld vanuit het huwelijk die zich nog in de kluis van de vader zouden bevinden. De man ontkent dat alle sieraden op de foto in het kader van het huwelijk aan de vrouw zijn geschonken. De vrouw heeft ook eigen sieraden gedragen en die heeft ze in haar bezit. Verder is er geen gemeenschappelijk bedrag van € 28.000,- dat dient te worden verdeeld.
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op de bruiloft gouden sieraden en contant geld hebben gekregen. Wat betreft de sieraden heeft de vrouw desgevraagd ter zitting in hoger beroep gezegd dat het om 18 armbanden ging en daarnaast nog andere gouden sieraden, zoals te zien op de door haar overgelegde foto. Ter zitting heeft de man gezegd dat het kan kloppen dat het om 18 armbanden ging. Weliswaar vraagt hij zich daarna af hoe de vrouw weet dat het om 18 armbanden ging, maar deze betwisting acht het hof weinig overtuigend in het licht van zijn eerdere bevestiging en de overgelegde foto, waarop diverse armbanden te zien zijn. Het hof gaat dan ook uit van 18 armbanden. Dat daarnaast nog sprake is van andere gouden sieraden, is niet in geschil.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man bevestigd dat de armbanden en de gouden sieraden zonder verrekening aan de vrouw toekomen. De vrouw heeft gesteld dat alle gouden sieraden na het huwelijksfeest bij de ouders van de man zijn achtergebleven. Deze stelling heeft de man niet (voldoende) betwist. Daarbij weegt het hof mee dat de vrouw een transcriptie van een gesprek tussen de vaders van partijen heeft overgelegd (prod. 8 in hoger beroep), waarin de vader van de man onder andere zegt “
met het goud van [de vrouw] gaat niks gebeuren die is bij mij” en vervolgens “
Ze moeten inderdaad als volwassenen scheiden en daarna ga ik zelf aan jou na de procedure het goud aan je geven.
Tussen partijen bestaat wel verschil van mening of (de vader van) de man alle gouden sieraden al heeft teruggegeven. De vrouw stelt dat zij (slechts) drie armbanden heeft ontvangen, volgens de man heeft zij alles al ontvangen. Uitgaande van de situatie dat na het huwelijksfeest de ouders van de man de gouden sieraden in hun bezit hebben gekregen, ligt, gelet op de betwisting door de vrouw, op de man de bewijslast van zijn stelling dat de gouden sieraden zijn teruggegeven. Volgens de man hebben zijn vader en de vader van de vrouw overleg gevoerd over “de afkoop van de situatie vanwege de dreiging vanuit de hoek van de vrouw en haar familie jegens de man”: er is op enig moment op het bedrijf waar hij werkt geschoten en hoewel hij het niet kan bewijzen zijn er volgens hem sterke aanwijzingen dat de schietpartij uit de hoek van de familie van de vrouw komt. Van een gesprek over sieraden en geld vanuit het huwelijk die zich nog in de kluis van de vader zouden bevinden is volgens de man geen sprake. Bij zijn brief van 26 juli 2023 heeft de man een bijlage gevoegd met daarop een overzicht van “afgegeven geld en goudstukken” die door zijn vader op 1 november 2023 aan de vader van de vrouw zijn afgegeven. Aangezien de brief aan het hof op 26 juli 2023 is gestuurd, is de datum van 1 november 2023 in ieder geval niet correct. Verder blijkt uit deze bijlage niet dat de vader van de vrouw heeft getekend voor ontvangst van de sieraden en dat het ging om de armbanden en de sieraden die ter gelegenheid van het huwelijk zijn gegeven.
Anderzijds heeft de vrouw bij haar verzoekschrift in hoger beroep een weergave van een gesprek tussen haar vader en de vader van de man overgelegd, waarin – volgens de eigen vertaling van de vrouw die het hof letterlijk overneemt – wordt gezegd:
Vader van de vrouw
: hoef ik dit open te maken
Vader van de man
: je mag zelf weten of je het opent of niet heb een lijst gemaakt voor jou en mezelf jij mag zelf weten of je dit ondertekent of niet
Vader van de vrouw
: wat jij als bruidschat gaf en wat van ons al was zit hier niet bij
Vader van de man
: kijk er staat wat van jou is en hier 5 armbanden van 25 gram deel van de bruidscvat die ik [de vrouw] gaf. Je mag het ondertekenen dat laat ik aan jou gevoel
(…)
Vader van de vrouw
: herinner je je toen we die dag naar de moskee gingen en die man vroeg hoeveel goud jij [de vrouw] had gegeven
Vader van de man
: oke ik heb daar gezegt 10 armbanden en een speciale ketting
Vader van de vrouw
: inderdaad jij zei 10 armbanden en toen de man van moskee vroeg wat nog meer zei jij ketting en toen schreeuwde je vrouw met waarom zeg je die erbij
Vader van de man
: 250 gram hebben en die ketting hebben we als bruidschat gegeven
Vader van de vrouw
: nu heb je de helft gegeven, helft afgepakt
Vader van de man
: kijk [Y](hof: vader van de vrouw)
dit was geen normale scheiding heb een wond eraan gehouden
(…)
Vader van de vrouw
: is goed laat dit maar, ik ga deze goud laten zien aan [de vrouw] .”
Uit de weergave van dit gesprek maakt het hof op dat de vader van de man 5 armbanden van 25 gram per stuk heeft teruggegeven. Dat ook de andere armbanden en de overige sieraden zijn teruggegeven, blijkt echter niet uit deze weergave. Het hof zal dan ook bepalen dat de man 13 armbanden en de overige gouden sieraden moet teruggeven. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de man (gedaan in zijn brief van 26 juli 2023), omdat dit niet kan leiden tot een andere uitkomst. Het bewijsaanbod ziet immers niet op de teruggave van de armbanden en de gouden sieraden die ter gelegenheid van het huwelijk zijn gegeven. Voor zover de man overigens nog heeft aangevoerd dat de gesprekken tussen de beide vaders gebrekkig zijn vertaald en in een verkeerd daglicht worden gesteld omdat niet het hele gesprek is vertaald, gaat het hof daaraan ook voorbij. Het had op de weg van de man gelegen in ieder geval aan te geven wat zou zijn gezegd in het gedeelte van het gesprek waarvan geen vertaling is overgelegd en waarom dat van belang is bij de beoordeling van dit geschil.
5.8
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man in het kader van de verdeling van het contante geld te veroordelen € 35.000,- te betalen, afgewezen omdat zij onvoldoende had onderbouwd dat sprake was van contant geld. In hoger beroep heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat partijen € 28.000,- aan contant geld hebben ontvangen tijdens het huwelijk en dat zij recht heeft op de helft. Daargelaten dat de man heeft betwist dat partijen een dergelijk bedrag hebben ontvangen op de bruiloft, komt slechts het bedrag dat nog aanwezig is op de peildatum (11 mei 2022) voor verdeling in aanmerking. Daarover heeft de vrouw geen niets gesteld. Wel heeft zij zelf aangevoerd dat het geld deels zou zijn geïnvesteerd in de Audi, wat meebrengt dat in ieder geval niet meer het volledige bedrag dat partijen op de bruiloft hebben ontvangen aanwezig zou zijn. Voor zover de vrouw heeft verwezen naar de weergave van de gesprekken tussen de vaders van partijen ter onderbouwing van haar stelling dat er nog sprake was van contant geld, gaat het hof hieraan voorbij. Uit de weergaven kan het hof niet opmaken of, en zo ja, welk bedrag op de peildatum nog aanwezig was en waar dat geld zou zijn. Het hof zal dan ook de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
5.9
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen voormalige echtgenoten zijn.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin het verzoek van de vrouw aangaande de Fiat is afgewezen alsmede het verzoek om de man te veroordelen tot afgifte van de sieraden is afgewezen en, opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat de man een bedrag van € 3.000,- aan de vrouw moet betalen als vergoeding voor de Fiat;
veroordeelt de man tot afgifte van 15 armbanden en de (overige) gouden sieraden;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.