ECLI:NL:GHAMS:2024:649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23-003031-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake drugshandel en dealerindicatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 november 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het telen, verkopen en in bezit hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. Tijdens de zitting op 27 februari 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 52,02 gram cocaïne en 5,87 gram heroïne op 18 oktober 2023 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop van drugs, maar heeft wel bewezen geacht dat de verdachte in het bezit was van 44,7 gram cocaïne en 3,89 gram heroïne. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is er onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen drugs bevolen, terwijl een geldbedrag van € 665 aan de verdachte is teruggegeven, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag was verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit. De beslissing is genomen met inachtneming van de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003031-23
datum uitspraak: 12 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-274509-23 en 13-212105-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1966,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2023 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 52,02 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 5,87 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het verkopen van drugs. Het hof overweegt het volgende. Hoewel verbalisant [verbalisant01] heeft gezien dat de verdachte iets kleins aan een man overhandigde waarna deze man de verdachte 5 euro toestopte, heeft de verbalisant niet kunnen waarnemen wat er door de verdachte aan de man is overhandigd. Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor het verkopen van harddrugs, terwijl overigens ook niet zonder meer kan worden vastgesteld dat hij zich aan de overige impliciet primair tenlastegelegde handelingen schuldig heeft gemaakt. Het hof zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Wel acht het hof op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 18 oktober 2023 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 44,7 gram cocaïne en 3,89 gram heroïne. Daarbij baseert het hof zich op de hoeveelheden zoals vastgesteld in de laboratoriumrapporten van 7 november 2023. Bovendien bevat het dossier voldoende aanknopingspunten voor een dealerindicatie, met name gezien de hoeveelheid drugs die onder de verdachte is aangetroffen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdediging berust in de in eerste aanleg opgelegde straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 44,7 gram cocaïne en 3,89 gram heroïne. Hoewel de verdachte is vrijgesproken van de verkoop van harddrugs, omdat daaromtrent geen specifieke waarnemingen zijn gedaan of verklaringen zijn verkregen, leveren de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid drugs alsmede de wijze waarop die zijn verpakt indicaties op dat de verdachte dealde. Omdat het hof onvoldoende specifieke vaststellingen kan doen ten aanzien van de herkomst van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag, laat het hof de betekenis daarvan evenwel in het midden en zal het dat geldbedrag niet verbeurdverklaren maar aan de verdachte teruggeven.
Met zijn handelen, ook met het enkele aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid harddrugs, heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de bijbehorende handel daarin, die niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit verdachte aan.
Voorts heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2024 betreffende verdachte. Hieruit volgt dat de verdachte al meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande en in het bijzonder vanwege de recidive en de dealerindicatie die door het hof als relevante omstandigheid wordt meegewogen, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden. De omstandigheid dat het hof heeft vrijgesproken van het verkopen van drugs maakt dit niet anders.

Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de in beslag genomen drugs oordeelt het hof dat deze aan het verkeer zullen worden onttrokken, nu het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de drugs en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen en hem toebehorende goederen, te weten het geldbedrag van in totaal € 665, nu niet kan worden geoordeeld dat het is verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit, noch is gebleken dat een ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, terwijl geen strafvorderlijk belang zich tegen teruggave verzet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging 13-212105-20

Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu verdachte in de zaak met parketnummer 13-212105-20, waarin de voorwaardelijke straf is opgelegd waarvan de vordering tenuitvoerlegging in deze zaak aan de orde is, 42 dagen langer heeft vastgezeten dan het door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke strafdeel. Zij vreest dat deze 42 dagen in de praktijk niet zullen worden afgetrokken wanneer de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De bezwaren van de raadsvrouw ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging zien enkel op de executie van de straf. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Gelet op de bezwaren van de verdediging benadrukt het hof dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, zoals ook de advocaat-generaal te terechtzitting heeft benadrukt (vgl. HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:462).
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat in het vonnis van 29 oktober 2020 geen aftrek van voorarrest is toegepast, en zal die aftrek daarom zekerheidshalve bij gelegenheid van dit arrest alsnog toepassen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Hashish (omschrijving: PL1300-2023236948-G6410746),
- 1 STK Opium (omschrijving: PL1300-2023236948-G6410753, wit),
- 1 STK Opium (omschrijving: PL1300-2023236948-G6410757, wit),
- 1 STK Opium (omschrijving: PL1300-2023236948-G6410759).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van in totaal € 665 (omschrijving: PL1300-2023236948-G6410744).
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2020, parketnummer
13-212105-20, te weten:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten en mr. R.J.C. Wegerif, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2024.
=========================================================================
[…]
[…]