In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 november 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het telen, verkopen en in bezit hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. Tijdens de zitting op 27 februari 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 52,02 gram cocaïne en 5,87 gram heroïne op 18 oktober 2023 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop van drugs, maar heeft wel bewezen geacht dat de verdachte in het bezit was van 44,7 gram cocaïne en 3,89 gram heroïne. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is er onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen drugs bevolen, terwijl een geldbedrag van € 665 aan de verdachte is teruggegeven, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag was verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit. De beslissing is genomen met inachtneming van de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten.