ECLI:NL:GHAMS:2024:734

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
23-000703-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak van diefstal, veroordeling voor schuldheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met braak, maar het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de diefstal had gepleegd, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn rol in de inbraak vast te stellen. De verdachte verbleef op het moment van de diefstal in de woning van een medeverdachte, maar de aanwezigheid van de gestolen goederen alleen was niet voldoende om zijn schuld te bewijzen.

Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan schuldheling. Het hof concludeerde dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de gestolen goederen en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte had de onderzoeksplicht naar de herkomst van de goederen verzaakt, wat leidde tot zijn veroordeling voor schuldheling. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd verlaagd van vier maanden naar twee maanden gevangenisstraf. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schadeposten onvoldoende onderbouwd waren.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. De uitspraak benadrukt het belang van de onderzoeksplicht bij het voorhanden hebben van goederen waarvan men redelijkerwijs moet vermoeden dat ze door misdrijf zijn verkregen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000703-21
datum uitspraak: 20 maart 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-032812-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 2 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres02] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen:
- twee, althans een, saxofoon(s) en/of
- een Philips tv en/of
- een Sakai Cassette speler en/of
- twee, althans een, Alcatel telefoon(s) en/of
een Alcatel oplader en/of
- een Asus laptop en/of
- een Polaroid koptelefoon en/of
- een Grunding wireless koptelefoon en/of
- een (zilveren) doos met cassettebandjes en/of
- een harddisk van het merk Western Digital en/of
- een zaklamp en/of
- twee kappersscharen en/of
- een fles jenever en/of een fles cola en/of
- een of meerdere andere (waardevolle) goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde01] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- twee, althans een, saxofoon(s) en/of
- een Philips tv en/of
- een Sakai Cassette speler en/of
- twee, althans een, Alcatel telefoon(s) en/of een Alcatel oplader en/of een Asus laptop en/of
- een Polaroid koptelefoon en/of
- een Grunding wireless koptelefoon en/of
- een (zilveren) doos met cassettebandjes en/of
- een harddisk van het merk Western Digital en/of
- een zaklamp en/of
- twee kappersscharen en/of
- een fles jenever en/of een fles cola en/of
- een of meerdere andere (waardevolle) goederen, althans (een) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Weliswaar is de aanwezigheid van de gestolen goederen, kort na de diefstal, in de woning waarin de verdachte verbleef voor hem zeer belastend. Maar aangezien ook anderen tegelijk met de verdachte in die woning verbleven kan het hof uit het voorhanden bewijsmateriaal niet met de voor een bewezenverklaring benodigde mate van zekerheid vaststellen wat de rol van de verdachte met betrekking tot de inbraak is geweest.

Bewijsoverweging

Om tot een bewezenverklaring van schuldheling te kunnen komen, moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen redelijkerwijze had moeten vermoeden dat die goederen door een misdrijf waren verkregen. Dat bestanddeel houdt mede een zogenoemde onderzoek- of vergewisplicht in, dat wil zeggen dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een onderzoeksplicht of (vergewisplicht) kunnen doen ontstaan naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte daarin in ernstige mate tekort is geschoten, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid die maakt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Door aangever [benadeelde01] is in de avond van 2 februari 2021 aangifte gedaan van diefstal met braak uit zijn woning aan de [adres02] op die dag tussen 15.30 en 18.00 uur. Kort na 18:20 uur die dag hebben de ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] in de woning aan de [adres03] (de bovenburen van aangever) onder meer een saxofoon, een zwartkleurige saxofoonkoffer, een televisie en een cassetterecorder gezien die, zo is gebleken, bij de woninginbraak aan de [adres02] zijn gestolen; de verbalisanten zagen deze goederen in de hoek van de woonkamer liggen. In die woning was op dat moment een aantal mannen aanwezig, waaronder de verdachte. Bij de doorzoeking in de woning met huisnummer [adres03] zijn op woensdag 3 februari 2021 ook de overige in de tenlastelegging opgenomen goederen aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte de beschikkingsmacht had over
allein de tenlastelegging opgenomen goederen en dat hij deze goederen aldus voorhanden heeft gehad. Immers, uit het dossier blijkt dat de verdachte destijds al gedurende een maand verbleef op de [adres03] , zijnde het adres van de medeverdachte [medeverdachte01] . Hoewel het niet verdachtes woning is, is hij door zijn verblijf in die woning wel aan te merken als bewoner. De verdachte heeft in zijn verhoor op 3 februari 2021 voorts verklaard dat hij die woning ten tijde van het verhoor gedurende bijna een week niet had verlaten. De verdachte heeft de goederen blijkens de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] ook in de woning zien staan. Het hof betrekt bij zijn oordeel mede dat de door misdrijf verkregen goederen binnen een zeer kort tijdbestek na de diefstal in de woning aan de [adres03] zijn aangetroffen. Naar het oordeel van het hof had de verdachte gelet op de aard, de ook op het oog aanzienlijke waarde en de hoeveelheid van de goederen die van het ene op het andere moment de woning in waren gebracht redelijkerwijs moeten vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft de onderzoeksplicht naar de herkomst van goederen die in zijn beschikkingsmacht werden gebracht en hij aldus voorhanden kreeg, verzaakt. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van die goederen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2021 te Amsterdam,
- twee, althans een, saxofoon(s) en/of
- een Philips tv en/of
- een Sakai Cassette speler en/of
- twee Alcatel telefoons en/of een Alcatel oplader en/of een Asus laptop en/of
- een Polaroid koptelefoon en/of
- een Grunding wireless koptelefoon en/of
- een (zilveren) doos met cassettebandjes en/of
- een harddisk van het merk Western Digital en/of
- een zaklamp en/of
- twee kappersscharen en/of
- een fles jenever en/of een fles cola en/of
- een of meerdere andere (waardevolle) goederen voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof komt tot bewezenverklaring van een minder ernstig feit dan door de politierechter in eerste aanleg is bewezenverklaard. Daarom komt het hof tot een lagere straf dan in eerste aanleg is opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging opgenomen goederen, terwijl hij op het moment van het voorhanden hebben daarvan redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Door goederen te helen heeft de verdachte andere misdrijven ondersteund en deze daarmee begunstigd. Helingshandelingen als deze werken misdrijven als diefstal in de hand of houden deze in stand. Verder heeft de verdachte met zijn handelen ervan blijk gegeven zich niet te bekommeren om de eigendomsrechten van anderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.850,00 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Het hof is van oordeel dat de schadeposten in de vordering thans onvoldoende onderbouwd zijn. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. N. van der Wijngaart en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2024.
=========================================================================
[…]
[…]