In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2023, waarin het beroep tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente [plaats] ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar had op 3 september 2021 en 22 oktober 2021 naheffingsaanslagen opgelegd van elk € 66,85, bestaande uit € 3,35 parkeerbelasting en € 63,50 naheffingskosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de parkeerbelasting ter plaatse verschuldigd was en dat belanghebbende had moeten begrijpen dat hij voor het parkeren belasting moest betalen.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de parkeerbelasting en dat de parkeerautomaat niet zichtbaar was. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de aanwezigheid van de parkeerautomaat en de bijbehorende bebording voldoende duidelijk waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat belanghebbende had moeten onderzoeken of er parkeerbelasting verschuldigd was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling is niet aan de orde, omdat er geen aanleiding voor is.