ECLI:NL:GHAMS:2024:745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
23/192
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2023, waarin het beroep tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente [plaats] ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar had op 3 september 2021 en 22 oktober 2021 naheffingsaanslagen opgelegd van elk € 66,85, bestaande uit € 3,35 parkeerbelasting en € 63,50 naheffingskosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de parkeerbelasting ter plaatse verschuldigd was en dat belanghebbende had moeten begrijpen dat hij voor het parkeren belasting moest betalen.

In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de parkeerbelasting en dat de parkeerautomaat niet zichtbaar was. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de aanwezigheid van de parkeerautomaat en de bijbehorende bebording voldoende duidelijk waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat belanghebbende had moeten onderzoeken of er parkeerbelasting verschuldigd was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling is niet aan de orde, omdat er geen aanleiding voor is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/192
5 maart 2024
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 17 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/340 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 3 september 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 66,85 (€ 3,35 parkeerbelasting en € 63,50 naheffingskosten).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2021 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op 22 oktober 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 66,85 (€ 3,35 parkeerbelasting en € 63,50 naheffingskosten).
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.4 genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 17 februari 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 10 januari 2024 gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als respectievelijk ‘eiser’ en ‘verweerder”):
“1. Op 3 september 2021 omstreeks 12.06 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente [gemeente] dat de auto van eiser, merk Audi, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), in de [A-straat] te [plaats] geparkeerd stond. Bij controle stelde de parkeercontroleur vast dat geen parkeerbelasting voor het parkeren van de auto was voldaan. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2. Eiser heeft hiertegen op 8 september 2021 digitaal bezwaar ingediend. In het bezwaarschrift staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Draaide de straat in en direct naar rechts de toegang tot het parkeerterrein. DAAR STOND NIETS OVER BETAALD PARKEREN. Na de auto geparkeerd te hebben vond ik het vreemd maar keek naar een aantal auto's. vlak naast mij geparkeerd. MAAR NERGENS EEN PARKEERBEWIJS TE VINDEN. Nam dus aan hoeft niet. Tot mijn enorme verbazing vond ik toch een bekeuring. Ben eens rond gaan kijken en inderdaad staat HELEMAAL AAN HET EINDE 200 METER VERDER EEN METER WAAR MEN NIET HET PARKEERTERREIN OP KAN RIJDEN. Ik heb mijn best gedaan mij aan de regels te houden maar als U dat op deze manier een opstelling van een soort valkuil maakt ben ik het er echt niet mee eens. Ik heb nog NOOIT een klacht ingediend maar dit noopt mij er echt toe. Ik verzoek U dan ook vanwege boven opgegeven redenen de bekeuring in te trekken en stel voor dat U deze meter naar het begin (WAAR MEN NAAR BINNEN RIJDT) te verplaatsen.”
3. Op 22 oktober 2021 omstreeks 14.41 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente [gemeente] dat de auto in de [A-straat] te [plaats] geparkeerd stond. De parkeercontroleur heeft vervolgens een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat geen parkeerbelasting zou zijn voldaan.
4. Eiser heeft hiertegen bij brief van 23 oktober 2021, door verweerder ontvangen op 26 oktober 2021, bezwaar ingediend. In het bezwaarschrift staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Tot mijn enorme verbazing weer een bekeuring op dezelfde plek.
Kwam om 13.40 aan voor een afspraak bij de tandarts.
Uiteraard wist ik nu waar de meter stond. Ik heb de maximum termijn genomen en Vijf Euro betaald.
De behandeling duurde wat langer en ik ben opnieuw naar de meter gegaan voor wat extra tijd. Ik heb opnieuw 2.10 Euro betaald. Wie schetst mijn verbazing toch weer een bekeuring op mijn ruit aan te treffen. Ik zie hier wel staan “parkeren bij een parkeer automaat met kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze”. IK HEB BEIDE KEREN NIETS UIT DE AUTOMAAT ZIEN KOMEN. Ik schreef U eerder dat ik al bij de eerste keer bij naast geparkeerde auto’s nergens een bonnetje kon waarnemen! Ik begrijp er niets meer van! Het nummer van de bekeuring is (…). Ik mag toch aannemen dat U deze ongedaan zult maken.”
5. Tot de stukken van het geding behoort een brief van eiser van 21 oktober 2021, gericht aan de Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente] , waarin eiser te kennen geeft het niet eens te zijn met de uitspraak op bezwaar van verweerder van 13 oktober 2021, waarin het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag van 3 september 2021 is afgewezen.”
2.2.
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
2.3.
De in eerste aanleg door de heffingsambtenaar overgelegde eerste foto (zie rechtsoverweging 13 van de rechtbankuitspraak) bevat geen datering.
2.4.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar foto’s van de situatie ter plekke overgelegd welke dateren van september 2021, juni 2020 en september 2015. Op alle foto’s is een blauw bord met een “P” (bevestigd aan een lantarenpaal) te zien en in de directe nabijheid daarvan een parkeerautomaat met daarboven een blauw bord met een “P ”.

3.Geschil in hoger beroep

Ook in hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.
De omvang van het geschil en de ontvankelijkheid van het beroep in de zaak met betrekking tot de naheffingsaanslag van 3 september 2021 zijn in hoger beroep niet meer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
(…)
12. De rechtbank stelt bij de beoordeling van de beroepsgronden voorop dat het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van zodanige apparatuur bij of in de nabijheid van de plaats waar kan worden geparkeerd, maar ook uit bebording of andere aanwijzingen bij die plaats of in de naaste omgeving daarvan op een zodanige wijze dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die plaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Anders dan eiser stelt, is hiervoor niet vereist dat op de plek waar een parkeerterrein kan worden in- en uitgereden een parkeermeter aanwezig is, dan wel dat op die specifieke plek door middel van bebording wordt aangegeven dat het een parkeerterrein betreft waar voor het parkeren van een auto parkeerbelasting verschuldigd is. Voor de parkeerder geldt op zijn beurt een onderzoeksplicht om na te gaan of in het gebied waar hij parkeert parkeerbelasting wordt geheven.
13. Eiser heeft een foto overgelegd van de situatie ter plaatse. Eiser heeft hierover onweersproken gesteld dat deze foto is genomen vanaf de plek waarop men het parkeerterrein in- respectievelijk uitrijdt. In samenhang bezien met de door verweerder overgelegde foto’s, waarop de aldaar aanwezige bebording en betaalautomaten heel duidelijk zichtbaar zijn, leidt dit de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder tekort is geschoten in zijn verplichting de bestaande belastingplicht ter plaatse ook voldoende duidelijk aan parkeerders kenbaar te maken. Uit de door verweerder bij het verweerschrift overgelegde eerste foto blijkt dat direct naast het betreffende parkeerterrein een betaalautomaat is geplaatst. Deze parkeerautomaat is voorzien van een blauw bord met een “P” dat boven de parkeerautomaat is geplaatst, zodat de parkeerautomaat van enige afstand zichtbaar is. Ook is een bord zichtbaar waaruit de belastingplicht blijkt. Dit bord is ook in de verte te zien op de door eiser in geding gebrachte foto. De locatie van de bebording en de automaat is zodanig dat van eiser mag worden verwacht dat hij deze opmerkt bij het parkeren. De aanwezigheid van het bord noopte eiser daarom tot een verder onderzoek naar het parkeerregime, en daarbij had hij de betaalautomaat op het parkeerterrein kunnen en moeten opmerken.
14. Uit het vorenstaande vloeit voort dat eiser ten onrechte ervan is uitgegaan dat op de betreffende plek voor het parkeren van zijn auto geen belasting zou worden geheven. Eiser had in redelijkheid kunnen en moeten begrijpen dat op deze locatie parkeerbelasting was verschuldigd. De gevolgen van het feit dat hij onvoldoende is nagegaan of er ter plaatse sprake was van betaald parkeren, komen voor zijn rekening en risico.
Naheffing 22 oktober 2021
15. Voor zover het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 22 oktober 2021 is de rechtbank van oordeel dat het beroep eveneens ongegrond is op basis van de hiervoor opgenomen beoordeling, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat eiser in zijn bezwaar van 23 oktober 2021 zelf te kennen heeft gegeven dat hij op de hoogte was van het feit dat voor het parkeren in de [A-straat] parkeerbelasting was verschuldigd.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij de plaatselijke omstandigheden goed heeft onderzocht en dat voor hem niet duidelijk was dat voor het parkeren aldaar parkeerbelasting was verschuldigd. Volgens belanghebbende was een parkeerautomaat niet te vinden en bleek achteraf dat de parkeerautomaat “achter de struiken en niet bij de in/uitgang verborgen was”. Voort stelt belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de in eerste aanleg door de heffingsambtenaar overgelegde foto “uitwijst dat er een meter staat”. Dit komt volgens belanghebbende omdat de in eerste aanleg overgelegde foto’s dateren van “een ander tijdstip van het jaar”.
Hij concludeert aldus dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd.
5.2.
Het Hof stelt vast dat uit de onder 2.4 genoemde foto’s van het blauw bord met een “P” en de parkeerautomaat volgt dat direct rondom het bord en de parkeerautomaat geen begroeiing of andere het zicht belemmerende objecten zichtbaar zijn.
5.3.
Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij enig onderzoek doet naar de aanwezigheid van een parkeerautomaat, en daarmee de mogelijkheid om parkeerbelasting te voldoen. Het Hof is van oordeel dat uit de in hoger beroep overgelegde foto’s afdoende volgt dat de locatie van de bebording en de parkeerautomaat zodanig is dat van belanghebbende mag worden verwacht dat hij deze opmerkt bij het parkeren. Voorts dateren twee van de vier de foto’s onbetwist uit september 2021; aldus rond de periode waarin het parkeren plaatsvond (3 september 2021 en 22 oktober 2021). Bij deze stand kon er bij belanghebbende redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat voor het parkeren aldaar parkeerbelasting was verschuldigd. Dat hij de parkeerautomaat kennelijk heeft gemist, komt voor zijn risico.
Bovendien heeft voor het parkeren op 22 oktober 2021 te gelden dat, belanghebbende zelf in zijn bezwaar van 23 oktober 2021 (zie onder 4 van de rechtbankuitspraak) heeft verklaard dat hij (inmiddels) bekend was met het parkeerbeleid ter plaatse (“Uiteraard wist ik nu waar de meter stond”).
Aldus is de conclusie dat hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd geen ander of nieuw licht op de zaak werpt. De naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn terecht opgelegd.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: