Uitspraak
13-091734-22 en 15-101524-21 (TUL) tegen
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in beroep ging tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 april 2022. De verdachte, geboren in 1990, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar tijdens de zitting heeft zijn raadsman aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Dit leidde tot de vraag of de verdachte ontvankelijk was in het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft eveneens gerequireerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke grieven zijn ingediend door of namens de verdachte en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou pleiten voor nader onderzoek van de zaak. Gelet op artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters B.E. Dijkers, R.D. van Heffen en C. Beuze zitting hadden. De uitspraak vond plaats op de openbare terechtzitting van 26 maart 2024, waarbij griffier B.K.M. Pouw aanwezig was. Het is belangrijk op te merken dat mr. C. Beuze niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.