ECLI:NL:GHAMS:2024:976

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23-002345-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met kapmes in Amsterdam, alternatieve scenario's verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 27 juli 2021, waarbij hij het slachtoffer met een kapmes heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer tweemaal tegen het hoofd geslagen, waarbij hij ook dreigende woorden heeft geuit. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een geestelijke stoornis bij de verdachte, waardoor een tbs-maatregel niet aan de orde is. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar zes jaren, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte heeft een gewelddadige voorgeschiedenis en het hof heeft de impact van het geweld op de openbare veiligheid in overweging genomen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €10.297,69, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien het recidivegevaar.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002345-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-319816-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboortedag 1]) op [geboortedag 2] 1982,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan, waarna hij verdachte voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen met een (kap)mes/machete, in elk geval een lang en/of scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of het lichaam heeft gesneden en/of gehakt en/of gestoken en/of geprikt en/of voornoemde [benadeelde] hierbij eenmaal of meermalen (in het Surinaams en/of het Nederlands) de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga je dood maken!", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onvolledig en/of langdurig herstel van de motoriek en sensibiliteit van het gelaat (links) en/of een of meer ontsierende littekens in/op het hoofd en/of het (aan)gezicht, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen met een (kap)mes/machete, in elk geval met een lang en/of scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de nek en/of de hals en/of het lichaam te snijden en/of te steken en/of te hakken en/of te prikken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan, waarna hij verdachte voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen met een (kap)mes/machete, in elk geval een lang en/of scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of het lichaam heeft gesneden en/of gehakt en/of gestoken en/of geprikt en/of voornoemde [benadeelde] hierbij eenmaal of meermalen (in het Surinaams en/of het Nederlands) de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga je dood maken!", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en tot andere beslissingen komt ten aanzien van de op te leggen sancties en de vordering van de benadeelde partij.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu wettig en overtuigend bewijs voor het opzet op de dood van de aangever ontbreekt. Hij heeft daartoe onder meer een alternatief scenario aangevoerd. Volgens dit scenario is er een gewelddadige voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangever, waarin de aangever de verdachte eerder in zijn hals heeft gestoken, en is ook nu de aangever weer agressief en dreigend op de verdachte afgekomen. De verdachte heeft de aangever in reactie daarop uit angst met een metalen voorwerp geslagen, dat hij op dat moment in de directe omgeving zag liggen en heeft gepakt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet blijkt waarmee en met hoeveel kracht is geslagen, en dat uit het dossier onvoldoende blijkt hoe diep de wonden van de aangever zijn. Ook blijkt onvoldoende uit het dossier dat de verdachte met zijn handelen potentieel dodelijk letsel aan de aangever toe had kunnen brengen.
Het hof acht het ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet aannemelijk. De verdachte is pas heel laat met deze alternatieve lezing gekomen, heeft zijn verhaal ter terechtzitting aangepast, heeft (anders dan de getuigenverklaring van zijn ex-partner en een foto van een eigen litteken) geen verificatiemogelijkheden geboden, terwijl zijn lezing van de feiten onvoldoende steun vindt in het dossier. Daartegenover biedt de inhoud van het dossier veel steun aan de feitelijke toedracht van de geweldshandelingen zoals die door de aangever in zijn aangifte is beschreven. Het hof verwerpt derhalve het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige], het geconstateerde letsel zoals beschreven in de letselverklaring en in het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], met de daarbij gevoegde letselschets met foto’s van het letsel, het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict en de daarbij gevoegde fotobijlage, stelt het hof vast dat de verdachte de aangever, terwijl deze op een terras aan het Bijlmerplein zat, plots van achteren met een kapmes tegen het hoofd heeft geslagen. Daarbij heeft de verdachte in het Surinaams geroepen dat hij de aangever dood zou maken. Toen de aangever opstond en zich omdraaide, heeft de verdachte hem nogmaals met het kapmes tegen het hoofd geslagen. De verdachte is daarop weggerend.
Uit de plekken en de ernst van het letsel volgt dat de verdachte de aangever in ieder geval éénmaal met het kapmes met kracht dicht bij de hals tegen de zijkant van het hoofd heeft geslagen en dat hij hem bij de tweede toegebrachte klap met het kapmes met kracht in zijn gezicht heeft geraakt. Daardoor heeft de aangever, zoals ook op de foto’s van het letsel te zien is, twee grote en diepe vleeswonden opgelopen van waaruit hij veel bloed heeft verloren (het voorpand van zijn sweater is zichtbaar doordrenkt met bloed).
Het met kracht met een kapmes inslaan op kwetsbare delen van het lichaam waar zich slagaders bevinden, in dit geval de halsslagader, is geëigend om iemand van het leven te beroven. De verdachte was zich niet alleen bewust van die door zijn handelen in het leven geroepen (naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke) kans op de dood, maar heeft tijdens zijn handelen met zoveel woorden uitgesproken dat zijn opzet daarop was gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, naar [benadeelde] is toegegaan, waarna hij [benadeelde] meermalen met een kapmes in het hoofd heeft gehakt en [benadeelde] hierbij in het Surinaams de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga je dood maken!", althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Tevens heeft zij de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam wordt bevestigd. Subsidiair heeft hij gevorderd dat, mocht het hof geen tbs met dwangverpleging opleggen, de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel (uitgaand van een voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte) het voorarrest overschrijdt. Hij heeft daartoe – onder verwijzing naar een drietal uitspraken – aangevoerd dat niet elke poging tot doodslag automatisch een hele forse straf oplevert. Voorts heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdachte en het slachtoffer een gewelddadige voorgeschiedenis hebben, waarin het slachtoffer de initiële agressor is. Het slachtoffer zou de verdachte op enig moment voorafgaande aan het bewezenverklaarde in zijn hals hebben gestoken. Voorts heeft de raadsman verzocht de verdachte geen tbs met dwangverpleging op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum geen stoornis bij de verdachte hebben vastgesteld en psycholoog [naam 1], die zeer recent, op 19 maart 2024, over de verdachte heeft gerapporteerd, geen behandeling adviseert.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op levensgevaarlijke wijze meermalen met een kapmes in het hoofd van het slachtoffer te hakken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer de aanval met het kapmes heeft overleefd. Ook heeft het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte blijvende littekens in zijn hals en gezicht overgehouden. Het hof rekent de verdachte het voorgaande zwaar aan.
De verdachte heeft het feit gepleegd op een zomeravond op een druk terras gelegen aan het Bijlmerplein in Amsterdam Zuidoost, een centrale locatie in dat stadsdeel. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke geweldsdelicten in de openbare ruimte onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer gelet op:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 19 maart 2024;
  • de inhoud van over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland van 12 juli 2023 en 20 juli 2023;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [naam 2], ontwikkelingspsycholoog, gedateerd 11 juli 1997;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [naam 3], GZ-psycholoog, gedateerd 25 november 2022;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) opgesteld door [naam 4], arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van [naam 5], psychiater, en [naam 6], GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog, onder supervisie van [naam 7], GZ-psycholoog, gedateerd 29 juni 2023;
  • de inhoud van een brief gedateerd 18 maart 2024 van voornoemde aan het PBC verbonden deskundigen, inhoudende de beantwoording van door het hof aan deze deskundigen naar aanleiding van hun rapportage gestelde vragen;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [naam 1], psycholoog, gedateerd 19 maart 2024;
  • hetgeen psychiater [naam 5] ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 naar voren heeft gebracht.
Geen tbs-maatregel
Oplegging van een tbs-maatregel is blijkens artikel 37a, eerste lid, onder a Sr alleen mogelijk indien vastgesteld kan worden dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens (hierna: een stoornis) bestond. De strafrechter heeft een eigen verantwoordelijkheid in die vaststelling, en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. Voor de vaststelling of sprake is van een stoornis in de zin van artikel 37a Sr is de rechter niet beperkt tot de stoornissen en ziekten die worden beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders V (DSM-V).
Het hof overweegt dat in de verschillende onderzoeken naar de persoon van de verdachte door de betreffende deskundigen geen stoornis is vastgesteld. De advocaat-generaal heeft in navolging van de rechtbank niettemin voldoende grond gezien om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het feit bij de verdachte sprake was van een stoornis. Daarbij is onder meer gewezen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt van eerdere geweldsdelicten, de ogenschijnlijk beperkte aanleiding voor het onderhavige ernstige geweldsdelict en de omstandigheid dat de verdachte in het Pieter Baan Centrum niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Het hof komt tot een ander oordeel. Uit de door de deskundigen opgestelde rapportages, en het verhandelde op de terechtzitting in hoger beroep komen onvoldoende solide aanwijzingen naar voren om tot de vaststelling van een stoornis te komen, zodat het hof niet toekomt aan de beoordeling of een tbs-maatregel moet worden opgelegd.
Op te leggen straf
Gelet op (hetgeen hiervoor is overwogen over) de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en het gegeven dat de verdachte eerder meermalen voor geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de straf die voor soortgelijke gevallen van poging tot doodslag worden opgelegd. Wat er verder zij van de door de verdachte genoemde reden voor zijn handelen, het hof ziet hierin geen reden om de gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals bepleit door de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Op te leggen maatregel
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf onvoldoende om het recidivegevaar in te perken en zal daarom een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperking maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr opleggen. Aan de voorwaarden voor oplegging van een dergelijke maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt immers ter zake van poging tot doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Dat misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van meer dan vier jaren.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen. Het hof heeft daarbij gelet op het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde en de door de aan het PBC verbonden deskundigen in hun rapportage genoemde aanwijzingen voor een verstoorde agressieregulatie met zowel instrumentele als reactieve agressie. Het hof zal daarom – en gelet op het daartoe strekkende advies van de reclassering van 20 juli 2023 – tot de oplegging van deze maatregel overgaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.797,69 en ziet voor € 297,69 op materiële schade en voor
€ 16.500,00 op immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij in de vordering, gelet op het gevoerde bewijsverweer, niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman de hoogte van de immateriële schade betwist, en verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 3.000,00. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de immateriële schade niet nader is onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een psycholoog.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade bestaande uit door de benadeelde partij gedragen eigen risico voor zorgkosten (€ 297,69) voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering is voldoende onderbouwd, er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en het strafbare feit en de schade is door de verdediging niet betwist. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen en de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen letsel opgelopen bestaand uit twee grote, hevig bloedende vleeswonden aan het hoofd. Deze wonden hebben geleid tot een litteken in het gezicht ter hoogte van het jukbeen en een litteken aan de zijkant van het hoofd, ter hoogte van de hals. Ook heeft het bewezenverklaarde handelen psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. De benadeelde partij is door het bewezenverklaarde schuwer geworden en ervaart nog met enige regelmaat herbelevingen van het incident. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen, liggen relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand, dat ook zonder dat een verklaring van een psycholoog in het geding is gebracht, een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, waarvoor de verdachte aansprakelijk is, naast het door hem toegebrachte lichamelijke letsel. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 10.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Beslag

Uit de beslaglijst volgt dat negentien voorwerpen in beslag zijn genomen. Deze voorwerpen zijn nog niet teruggegeven. De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het beslag te bevestigen. De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst als voorwerpen 1 tot en met 17 aangemerkte voorwerpen, en gelast ten aanzien van de op de beslaglijst als voorwerp 18 en voorwerp 19 aangemerkte voorwerpen (een jas van de verdachte en een jas van het slachtoffer) de teruggave aan de rechthebbende van die voorwerpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Kleding (Jas) (goednummer 6134148).
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Kleding (Jas) (goednummer 6083662).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Servies (goednummer 6083634)
2. 1 FLS Fles (goednummer 6083635, Heineken)
3. 1 STK Pet (goednummer 6083636, Puma)
4. 1 FLS Fles (goednummer 6083638, Heineken)
5. 1 STK Servies (goednummer 6083640)
6. 1 FLS Fles (goednummer 6083645)
7. Blikje (goednummer 6083646, Heineken)
8. 1 FLS Fles (goednummer 6083647, Heineken)
9. 1 STK Zak (goednummer 6083641, rood, merk: Vomar)
10. 1 STK Servies (goednummer 6083642)
11. 1 FLS Fles (goednummer 6083643)
12. Blikje (goednummer 6083644)
13. 1 STK Zak (goednummer 6083653)
14. 2 FLS Fles (goednummer 6083654)
15. 1 STK Papier (goednummer 6083650)
16. 1 STK Zak (goednummer 6083651, blauw, merk: Albert Heijn)
17. 1 STK Stof (goednummer 6083652, zwart).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.297,69 (tienduizend tweehonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent)bestaande uit
€ 297,69 (tweehonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent) materiële schadeen
€ 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.297,69 (tienduizend tweehonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent)bestaande uit
€ 297,69 (tweehonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent) materiële schadeen
€ 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
27 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
==================================================================
[…]