In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed van alcohol was. De tenlastelegging betrof een incident op 13 november 2018 te Alkmaar, waar de verdachte werd staande gehouden na opvallend rijgedrag. Bij een ademanalyse bleek het alcoholgehalte 375 microgram per liter uitgeademde lucht te zijn, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 420,00, met als alternatief 8 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk het voertuig heeft bestuurd en dat zijn verweer niet aannemelijk was.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde straf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens is opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep met meer dan twee jaar is overschreden, maar dit heeft niet geleid tot een matiging van de straf. De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.