ECLI:NL:GHAMS:2024:998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002633-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 10.495,00 met tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 10.495,00, dat op 21 mei 2020 werd aangetroffen in zijn voertuig. Het hof oordeelt dat de combinatie van de twee verschillende verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig is, waarbij één van de verklaringen als gefalsificeerd wordt beschouwd. De verdachte heeft wisselend verklaard over de herkomst van het geld, wat het hof als onvoldoende beschouwt om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft verdiend als personal trainer, maar getuigen bevestigen deze verklaring niet. Het hof komt tot de conclusie dat het geldbedrag afkomstig is uit een misdrijf en legt een taakstraf op van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. Het hof verklaart het geldbedrag verbeurd en spreekt de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002633-20
datum uitspraak: 8 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-136273-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ( te weten € 10.495,00 ), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten € 10.495,00 ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Standpunten van partijen inzake het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het geldbedrag van € 10.495,00 geen heel hoog bedrag is en dat de verdachte een aannemelijke en geloofwaardige verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat dit gehele geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft verklaard dat hij sportlessen heeft gegeven aan ambitieuze amateurs die hem in ruil voor deze lessen (contant) hebben betaald, hetgeen zijn klanten als getuigen tegenover de raadsheer-commissaris ook hebben bevestigd. Dat de verdachte deels inconsistent heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat slechts bewezen kan worden dat een deel van het geldbedrag van € 10.495,00 afkomstig is uit enig misdrijf.

Bewijsoverweging

Feiten en omstandigheden
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 21 mei 2020 bevonden verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zich op de openbare weg, de Westerdoksdijk te Amsterdam. Zij zagen een witte Seat Ibiza met kenteken [kenteken] rijden in de richting van de Prins Hendrikkade te Amsterdam. Zij hebben dit voertuig een stopteken gegeven omdat de eigenaar van deze auto niet zou beschikken over een geldig rijbewijs. De bestuurder, zijnde de verdachte, voldeed aan het stopteken. In het voertuig lagen vijf mobiele telefoons. Tijdens een doorzoeking van het voertuig zag verbalisant [verbalisant 1] dat zowel in de rechter zak van de jas die op de achterbank lag als in een van de tassen die daar ook stond geldbiljetten zaten. Het bleek na telling te gaan om meerdere pakketten van verschillende coupures, te weten: 123 biljetten van € 50,00, 5 biljetten van € 200,00, 15 biljetten van € 100,00, 4 biljetten van € 10,00, 1 biljet van € 5,00 en 90 biljetten van € 20,00. De totale waarde was € 10.495,00. In de auto werd ook een sealbag met 1 gram vermoedelijk MDMA en een sealbag met wiet aangetroffen. [1]
Beoordeling
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Bij de verdachte zijn vijf mobiele telefoons, verdovende middelen (MDMA en wiet), 123 biljetten van € 50,00, 5 biljetten van € 200,00, 15 biljetten van € 100,00, 4 biljetten van € 10,00, 1 biljet van € 5,00 en 90 biljetten van € 20,00 aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 100,00 en € 200,00 in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat handelaren in verdovende middelen vaak over veel (handels-)telefoons beschikken. Het hof is van oordeel dat het contante geldbedrag van behoorlijke omvang en met daarin biljetten van € 100,00 en € 200,00 euro, in combinatie met het aantreffen van de vijf mobiele telefoons en verdovende middelen gerechtvaardigde vermoedens oproepen van witwassen.
Twee verklaringen van de verdachte
Als sprake is van een witwasvermoeden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is. De verklaring over de herkomst van het voorwerp moet concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.
De verdachte heeft wisselend verklaard over de vraag hoe lang hij het geldbedrag van € 10.495,00 al onder zich had en, mede daardoor, over de precieze herkomst van dat aangetroffen geldbedrag.
De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor op 22 mei 2020 verklaard dat hij het geldbedrag van ruim
€ 10.000,00 heeft verdiend als personal trainer en dat hij dit contante geldbedrag al anderhalf jaar, sinds het
einde van zijn relatie, bij zich draagt.
De verdachte heeft op een later moment, op 9 juni 2020, schriftelijk verklaard dat hij het bij hem aangetroffen geldbedrag van ruim € 10.000,00 begin februari 2020 heeft verdiend door vooruitbetalingen van nieuwe klanten voor lessen personal training te ontvangen. Door de verdachte zijn hierbij door hem opgestelde en ondertekende schuldbekentenissen en een brief van getuige [getuige 1] overgelegd.
Het hof heeft op 2 maart 2022 besloten een vijftal getuigen te horen die geld aan de verdachte verstrekt zouden hebben. De getuige [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij nooit vooruitbetalingen deed aan de verdachte en ook nooit geld heeft geleend aan de verdachte. De getuige
[getuige 3] verklaarde bij de raadsheer-commissaris dat hij meestal achteraf betaalde en zich niet kon herinneren dat hij de verdachte vooruit had betaald. Getuige [getuige 4], de zus van de verdachte, rept in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris ook niet over een vooruitbetaling voor 40 lessen personal training waar volgens de schuldbekentenis de betaling van € 2.000,00 betrekking op zou hebben. De toegewezen getuigen [getuige 5] en [getuige 1] konden niet door de raadsheer-commissaris worden gehoord.
Het hof is op basis van het nadere onderzoek van oordeel dat de verklaring van de verdachte in de variant dat het aangetroffen geldbedrag van € 10.495,00 afkomstig was uit vooruitbetalingen voor personal training – voor zover controleerbaar – is gefalsificeerd.
Op de terechtzitting van 25 maart 2024 is de verdachte vervolgens deels teruggekeerd naar zijn
verklaring die hij tijdens het politieverhoor op 22 mei 2020 heeft afgelegd waarbij hij ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2024 verklaarde dat hij het geldbedrag in verband met het beëindigen van zijn relatie al één jaar bij zich droeg. De verdachte lijkt dus voor beide ankers te gaan liggen.
Conclusie
Het hof acht de combinatie van de twee verschillende – onderling tegenstrijdige en elkaar uitsluitende – verklaringen ongeloofwaardig en betrekt daarbij dat één van beide verklaringen onderzocht is en naar het oordeel van het hof is gefalsificeerd. Het vermoeden van witwassen is derhalve door de verdachte niet ontzenuwd. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag van € 10.495,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Uit al het voorgaande leidt het hof ook af dat de verdachte dit wist.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 mei 2020, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 10.495,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld
tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 10.495,00. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Ook werkt de verdachte door zo te handelen eraan mee dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte op
21 mei 2020. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 18 november 2020. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op 18 november 2020 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 8 april 2024, waarmee de redelijke
termijn van 2 jaren met 1 jaar en ruim 4 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, met de advocaat-generaal van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.

Beslag

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde geldbedrag van € 10.495,00 is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het geldbedrag van € 107,40 in muntgeld zal aan de verdachte worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek
van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 2. € 6.150,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920903)
  • 3. € 1.000,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920907)
  • 4. € 1.500,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920909)
  • 5. € 40,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920910)
  • 6. € 5,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920912)
  • 7. € 1.800,00 Dat IBG: 21-05-2020 (goednummer 5920913).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. € 107,40 Dat IBG: 21-05-2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 april 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van 21 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 3-11 (inclusief bijlagen). Zie ook: een geschrift, zijnde een voorlopige uitslag laboratoriumonderzoek met itemnummer 5920889.