ECLI:NL:GHAMS:2025:1003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.338.732/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering en aanvulling van een eerdere beschikking in hoger beroep inzake loonvordering en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2025 een beschikking gegeven in hoger beroep, waarin verzoeken tot verbetering en aanvulling van een eerdere beschikking zijn toegewezen. De zaak betreft een vennootschap onder firma, aangeduid als [appellant 1], en een geïntimeerde, aangeduid als [geïntimeerde]. Op 10 december 2024 had het hof al een beschikking gegeven, maar [geïntimeerde] verzocht om verbetering op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en om aanvulling op basis van artikel 32 Rv. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een 'andere kennelijke fout' in de eerdere beschikking, waardoor de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen niet correct was weergegeven. Het hof heeft de beschikking verbeterd door expliciet te vermelden dat de veroordeling tot betaling van deze vergoeding van € 6.448,30 overeind blijft.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er een aanvulling nodig was op de eerdere beschikking, omdat er geen beslissing was genomen over de wettelijke verhoging van 50% die in eerste aanleg was toegewezen. Het hof heeft besloten dat er alsnog over de toewijsbaarheid en de hoogte van de wettelijke verhoging moet worden beslist. De wettelijke verhoging is gematigd tot 10% van het toegewezen bruto-salaris, gezien de omstandigheden van de zaak. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar op 15 april 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.338.732/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 10542864 EA VERZ 23-555
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
inzake
1.de vennootschap onder firma
[appellant 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[appellant 2]en
3.
[appellant 3],
beiden wonende te [plaats] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. L.N. Huizenga te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant 1] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Op 10 december 2024 heeft het hof (in dezelfde samenstelling) een beschikking gegeven in bovenvermelde zaak. [geïntimeerde] verzoekt om verbetering op grond van het bepaalde in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en om aanvulling op grond van het bepaalde in artikel 32 Rv. Beide verzoeken worden toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant 1] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 14 december 2024 een eindbeschikking gegeven. Bij brief d.d. 14 januari 2025 heeft [geïntimeerde] het hof verzocht om een verbetering op grond van het bepaalde in artikel 31 Rv en om een aanvulling op grond van het bepaalde in artikel 32 Rv.
[appellant 1] heeft daarop per mailbericht van 16 januari 2025 gereageerd en verzocht beide verzoeken af te wijzen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

3.Beoordeling

3.1
Op 14 januari 2025 heeft [geïntimeerde] het hof per brief verzocht om:
verbetering van de beschikking in hoger beroep, strekkende tot het uitzonderen van de vernietiging van het vonnis voor zover door de kantonrechter is beslist over de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen;
aanvulling van de beschikking in hoger beroep, omdat het hof heeft verzuimd te beslissen over de – in eerste aanleg toegewezen – wettelijke verhoging van 50%,waartegen in hoger beroep door [appellant 1] is gegriefd.
3.2
Aan [appellant 1] is verzocht om een reactie, welke is gegeven bij e-mail bericht van 16 januari 2025. [appellant 1] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een fout als bedoeld in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), noch van het achterwege gelaten hebben van een beslissing ten aanzien van de wettelijke verhoging.
3.3
Voor toewijzing van een verbeterverzoek op grond van artikel 31 Rv is noodzakelijk dat het gaat om een uit de beschikking zelf blijkende fout (‘kennelijke rekenfout, kennelijke schrijffout of andere kennelijke fout’). In dit geval is sprake van een ‘andere kennelijke fout’. In rechtsoverweging 5.6 van de eerdere beschikking van het hof stelt het hof immers vast dat de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen geen onderwerp is dat in hoger beroep aan het hof is voorgelegd. Daarmee verdraagt zich niet de algehele vernietiging van de ten laste van [appellant 1] door de kantonrechter gegeven beschikking, omdat [appellant 1] niet alle veroordelingen ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd, zodat de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van bedoelde vergoeding overeind dient te blijven. Het hof zal daarom aan het dictum toevoegen na ‘voor zover tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] gegeven’ de woorden: ‘behoudens de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen ten bedrage van € 6.448,30’.
3.4
Voor een verzoek tot aanvulling op de grondslag dat op een deel van het verzochte nog niet is beslist, heeft te gelden dat aanvulling mogelijk is als aan een deel van het verzochte geen kenbare overweging is gewijd. De enkele beslissing ‘wijst af het meer of anders verzochte’ is niet beslissend als het hof tot de conclusie komt dat het heeft verzuimd om op enig punt te beslissen, zoals in deze zaak het geval is. Daartoe is mede redengevend dat er door het hof aan de grief (II) van [appellant 1] tegen de toewijzing (door de kantonrechter) van 50% wettelijke verhoging geen enkele specifieke overweging is besteed. Het hof oordeelt thans dat er alsnog over de toewijsbaarheid en de hoogte van de verzochte wettelijke verhoging moet worden beslist.
3.5
Het toegewezen deel van de loonvordering betreft achterstallig salaris, dat [appellant 1] ten onrechte niet tijdig aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Daar staat tegenover dat de vordering van [geïntimeerde] aan achterstallig loon aanmerkelijk hoger was (ruim 5x het toegewezen bedrag) zodat ook niet geheel onbegrijpelijk is dat [appellant 1] het verzochte loon niet heeft voldaan. Het hof ziet hierin redenen de wettelijke verhoging te matigen tot 10% van het toegewezen bruto-salaris, respectievelijk het met het toegewezen nettoloon corrresponderende bruto-salaris.
3.6
De motivering van het verzoek tot aanvulling vermeldt ook dat de kantonrechter de wettelijke rente over de wettelijke verhoging heeft toegewezen. Dat blijkt niet voldoende uit het dictum van de bestreden beslissing. Bovendien blijkt dat er ook geen veroordeling tot betaling van wettelijke rente was verzocht. Bij die stand van zaken ziet het hof geen termen voor toewijzing van de gevraagde aanvulling, indien en voor zover het verzoek om aanvulling zo gelezen zou moeten worden (hetgeen dus in het midden kan blijven).

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
verbetert het dictum van de op 10 december 2024 uitgesproken beschikking zodat deze luidt als volgt:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] gegeven,
behoudens de veroordeling van [appellant 1] tot betaling van de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen ten bedrage van € 6.448,30;
en opnieuw rechtdoende vult het hof de beschikking aan als volgt:
veroordeelt de v.o.f. [appellant 1] en haar vennoten [appellant 2] en [appellant 3] , hoofdelijk, om aan [geïntimeerde] te betalen:
€ 4.075,08 netto
€ 1.417,50 bruto,
beide wegens achterstallig salaris
en beide te verhogen met de tot 10% over de bruto-bedragen beperkte wettelijke verhoging
en stelt de verbetering en de aanvulling op de minuut van de beschikking;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, H.T. van der Meer en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.