ECLI:NL:GHAMS:2025:1023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23-000856-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring belaging met taakstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1954, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 november 2023 tot en met 3 januari 2024 zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van een benadeelde partij, door stelselmatig inbreuk te maken op haar persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met de benadeelde, ondanks duidelijke signalen dat zij geen contact meer wilde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijk deel van 30 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van 2 jaren. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000856-24
datum uitspraak: 1 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-020334-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1954,
[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2024, 2 januari 2025 en 1 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2023 tot en met 03 januari 2024 te Castricum, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door meerdere keren per dag de [supermarkt] (gevestigd op/aan de [straat] te Castricum) alwaar [benadeelde] (telkens) werkzaam was, heeft bezocht, en/of (daarbij) die [benadeelde] heeft aangesproken en/of naar de kassa waar die [benadeelde] werkzaam was, is gegaan, en/of meerdere malen (via Whatsapp en/of SMS) telefonisch contact heeft gezocht met [benadeelde], en/of in de voornoemde periode meerdere keren, althans eenmalig bij [benadeelde] aan de deur heeft gestaan, en/of meerdere keren, althans eenmalig (een) brie(f)(ven) en/of (een) bloem(en) heeft achtergelaten op de auto van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, gepleegd in de periode van 2 november 2023 tot en met 3 januari 2024.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode van de belaging dient te worden ingekort. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de Whatsapp-berichten van aangeefster en het blokkeren door haar van de verdachte op Whatsapp niet als zodanig heeft geïnterpreteerd dat aangeefster geen contact meer met hem wenste. De verdachte is contact met aangeefster blijven zoeken omdat de bedoeling van aangeefster voor hem juist niet duidelijk was en hij de behoefte had aan uitleg of een verklaring. De raadsman stelt dat er pas sprake van belaging kan zijn vanaf het stopgesprek met de politie op 2 december 2023.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster heeft in de periode van 29 oktober 2023 tot en met 2 november 2023 meerdere malen, via Whatsapp, aan de verdachte kenbaar gemaakt dat zij geen contact met de verdachte wilde, dat zij niet beschikbaar was en dat hij haar met rust moest laten. Toen de verdachte daar geen gehoor aan gaf en veelvuldig berichten naar aangeefster bleef sturen, heeft zij zich genoodzaakt gevoeld om de verdachte te blokkeren op Whatsapp, hetgeen zij heeft gedaan op 2 november 2023. Nadien bleef de verdachte op een indringende wijze contact zoeken met aangeefster, waarna zij zich op 30 november 2023 genoodzaakt voelde om de politie in te schakelen. De politie heeft op 2 december 2023 telefonisch een stopgesprek met de verdachte gevoerd en nog een stopgesprek met de verdachte op 4 december 2023 op het politiebureau.
Het hof is - anders dan de verdediging - van oordeel dat reeds het blokkeren van de verdachte via Whatsapp, in combinatie met de eerdere berichten van aangeefster aan de verdachte dat zij geen contact met hem wilde, een duidelijk signaal is geweest naar de verdachte toe dat hij moest ophouden contact te zoeken met haar. Door desondanks veelvuldig en op indringende wijze contact met haar te blijven zoeken, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde] vanaf 2 november 2023. Het blokkeren van de verdachte op Whatsapp door aangeefster, maar ook de latere stopgesprekken met de politie, hebben er niet toe geleid dat de verdachte is gestopt met het zoeken van contact met aangeefster.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 november 2023 tot en met 3 januari 2024 te Castricum wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door meerdere malen (via Whatsapp en/of SMS) contact te zoeken met [benadeelde] en een bloem achter te laten op de auto van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen of te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarbij heeft de politierechter een contactverbod en een locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd voor de duur van 2 jaren, te vervangen door 3 dagen hechtenis voor iedere keer dat niet aan deze maatregelen wordt voldaan. De politierechter heeft de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 13 december 2024 gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en vrijheidsbeperkende maatregelen zoals door de politierechter in eerste aanleg zijn opgelegd, waarvan de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregelen bij de uitvoering in mindering zal moeten worden gebracht. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 1 april 2025 een vordering tot wijziging van het eerder gevorderde gebiedsverbod gedaan, inhoudende dat de verdachte zich niet zal ophouden in het gebied waar de aangeefster, blijkens nieuwe informatie, in de tussentijd naartoe is verhuisd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De raadsman heeft daarnaast verzocht de vrijheidsbeperkende maatregelen niet voor twee jaren op te leggen, nu de maatregelen al een jaar effect hebben gehad door de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen. De raadsman heeft verzocht in plaats van de vervangende hechtenis een vervangende financiële sanctie te bepalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van twee maanden inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Hoewel het slachtoffer duidelijk had aangegeven geen contact meer te willen, heeft de verdachte zijn wil om een gesprek met haar te hebben belangrijker gevonden en haar zijn contact opgedrongen. Blijkens de aangifte en de schriftelijke slachtofferverklaring heeft de handelwijze van de verdachte voor veel stress bij het slachtoffer gezorgd. Gelet op de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de indruk dat de verdachte de ernst van zijn gedragingen en de impact daarvan op aangeefster nog steeds onvoldoende inziet. De verdachte heeft verklaard dat de slachtofferverklaring overdreven is en dat hij aangeefster na zijn veroordeling door de politierechter nog een keer is tegengekomen en toen naar haar heeft gezwaaid. Om de verdachte het strafwaardige karakter van zijn handelen te doen beseffen en vanwege de ernst van het feit, ligt een (deels) onvoorwaardelijke taakstraf in de rede en is voor een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman bepleit, geen plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf met een voorwaardelijk deel van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet daarnaast - ter voorkoming van strafbare feiten - aanleiding aan de verdachte de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen, te weten dat de verdachte:
zich zal onthouden van contact met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2] 1983 te Purmerend, inhoudende dat de verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben met genoemde persoon;
zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
- binnen een straal van 25 meter (rondom de winkel) van de [supermarkt], gevestigd op/aan de [straat] te Castricum;
- het gebied gelegen tussen de openbare wegen/wateren Mozartlaan, Soomerwegh, (het water langs) Hyacintenveld, (het water langs) Gladiolenveld, (het water langs) Tulpenveld en Bizetstraat te Castricum (zijnde het gebied waarin voornoemde [benadeelde] woonachtig is).
Het hof zal deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren en zal bevelen dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregelen, bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen in mindering zal worden gebracht. Daarnaast zal het hof bevelen dat de tijd dat de vervangende hechtenis eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00 ter vergoeding van geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de schadevergoeding te matigen, omdat er sprake is van een kortere periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden dan de politierechter heeft geoordeeld.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat uit de bewezenverklaring en de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast door de aanmerkelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer die de verdachte heeft gemaakt. De benadeelde partij is aangetast in haar veiligheidsgevoel. Zij heeft continue het gevoel dat zij in de gaten wordt gehouden, ervaart stress en heeft slaapproblemen. Het hof is, net als de politierechter, van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.500,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt het hof billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring. In zoverre zal de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde feit strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de
maatregelenstrekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren:
zich zal onthouden van contact met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2] 1983 te Purmerend, inhoudende dat de verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben met genoemde persoon.
zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
- binnen een straal van 25 meter (rondom de winkel) van de [supermarkt], gevestigd op/aan de [straat] te Castricum;
- het gebied gelegen tussen de openbare wegen/wateren Mozartlaan, Soomerwegh, (het water langs) Hyacintenveld, (het water langs) Gladiolenveld, (het water langs) Tulpenveld en Bizetstraat te Castricum (zijnde het gebied waarin voornoemde [benadeelde] woonachtig is).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan deze maatregelen wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt het hof, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregelen bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen in mindering zal worden gebracht.
Beveelt daarnaast dat de tijd dat de vervangende hechtenis eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 november 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. H.A. Stalenhoef en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2025.
[…]