ECLI:NL:GHAMS:2025:1028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23-001929-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de strafoplegging in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2021. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is aangepast. De verdachte was betrokken bij het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij met 352 hennepplanten en had 2,1 kilogram hennep in zijn bezit. Het hof heeft de straf bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straffen zijn gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001929-21 (strafzaak)
Datum uitspraak: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-283874-20 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
[adres 1]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart en 17 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de eerste zin van de vijfde alinea op pagina 3 (beginnend met “Daarnaast komt betekenis” en eindigend met “zus is gestort”) niet overneemt en vervangt door: “Daarnaast komt betekenis toe aan de omstandigheid dat de verklaring van de zus van de verdachte, inhoudende dat de verdachte sinds december 2018 maandelijks de huur van € 1.000,00 contant van de huurder ontving en op haar bankrekening stortte, niet overeenkomt met de bevindingen van de politie dat sinds december 2018 slechts één keer een bedrag van € 1.000,00 door de verdachte op de bankrekening van zijn zus is gestort.”;
  • de vijfde alinea op pagina 3 aanvult met de volgende zin: “Daar komt bij dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd nadat de politie het betreffende onderzoek naar de bankrekening van de zus van de verdachte heeft verricht.”;
  • de eerste twee zinnen van de zesde alinea op pagina 3 (beginnend met “Bij de beoordeling” en eindigend met “van de verdachte”) niet overneemt en vervangt door: “Bij de beoordeling van het verweer hecht het hof waarde aan het feit dat in de woning, waar in een open kast in de bijkeuken henneptoppen zijn aangetroffen, geopende poststukken van de verdachte lagen.”;
  • de laatste alinea op pagina 3 en de eerste alinea op pagina 4 (beginnend met “Tot slot betrekt…” en eindigend met “twee verschillende asbakken”) niet overneemt en vervangt door: “Tot slot betrekt het hof bij de beoordeling van het verweer van de verdediging ook het feit dat in de hennepkwekerij sigarettenpeuken met het DNA van de verdachte zijn aangetroffen, welk feit in samenhang met de overige bevindingen wordt beschouwd.”;
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult met de hieronder weergegeven bewijsmiddelen.

Aanvullende bewijsmiddelen

-
Een proces-verbaal buurtonderzoek van 24 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (doorgenummerde pagina 375).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Ik heb aangebeld bij het adres [adres 2] in Alkmaar. Hier sprak ik met [naam 3] . [naam 3] verklaarde dat hij en zijn vriendin weten dat er op het adres [adres 3] in Alkmaar een Turks gezin zou wonen. Momenteel kwam er alleen nog vaak een Turkse man. Van enige verhuur van de woning aan anderen wist hij te zeggen dat dit niet het geval kon zijn. Hij had daar nog nooit iemand anders gezien, op dat adres. Dit terwijl de Turkse man daar regelmatig kwam.
-
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 31 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 382 tot en met 384).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 oktober 2019 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1] :
Ik woon op het adres [adres 2] , vanaf 2003 al. De vrouw werd in 2016/2017 ziek. Ze ging langere poos naar Turkije en kwam steeds minder vaak. De broer bleef komen. Hij woonde daar gewoon. Ik heb de broer van de buurvrouw tot twee maanden terug nog gezien in de woning. Hij was altijd in de tuin bezig. Ik heb nooit Bulgaren op het adres gezien. De broer was er altijd.
-
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 7 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (doorgenummerde pagina’s 385 en 386).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 november 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2] :
De broer van [naam 4] , [verdachte] , kwam ineens vaak over de vloer op de [adres 3] te Alkmaar. Dit was vooral de laatste drie jaar. Ik heb nooit andere bewoners op dit adres gezien behalve de eerdergenoemde personen. Als er andere mensen waren kwamen deze samen met [verdachte] of leden van het gezin.
-
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 7 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (doorgenummerde pagina 387).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 november 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 3] :
Op een gegeven moment kwam de broer van de vrouw heel vaak op de [adres 3] te Alkmaar. Ik weet dat deze man [verdachte] heet. Hij heeft mij verteld dat hij op het huis van zijn zus zou passen omdat de zus in Turkije zou zitten. [verdachte] past inmiddels al jaren op dit huis. Ik weet dat de woning niet aan andere mensen verhuurd is geweest. Ook hebben er geen andere mensen dan dit genoemde gezin plus [verdachte] op [adres 3] te Alkmaar gewoond.
-
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 13 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina 389).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 november 2019 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 4] :
Ik begreep van de agent dat er in de woning naast mij, [adres 3] , een hennepplantage was aangetroffen. Ik woon nu ongeveer drie jaar op mijn adres. Op het moment dat ik hier kwam wonen, woonde de buurman van nummer 114 er al. De woning is volgens mij niet van hem maar van zijn zus. Deze woont op het moment in Turkije. De buurman woont daar gewoon en ik zie hem geregeld de woning in en uit gaan.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft daartoe verzocht rekening te houden met de LOVS-richtlijnen, de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat na de veroordeling door de rechtbank geen sprake is van nieuwe delicten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bedrijf hebben van een professioneel ingerichte hennepkwekerij met 352 hennepplanten in de verdiepte kweekruimte onder de woning van zijn zus. Ook heeft hij een hoeveelheid van 2,1 kilogram hennep aanwezig gehad in die woning. Hennep is een stof waarvan het langdurig gebruik tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. De handel in hennep heeft bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolgd. De verdachte heeft door hennep te telen zijn eigen belangen boven de volksgezondheid laten prevaleren en bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
Bij de keuze voor de aan de verdachte op te leggen straf of straffen en het bepalen van de hoogte en aard daarvan heeft het hof als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten als strafmaat een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, gecombineerd met een taakstraf van 120 uren.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting en uit de stukken zijn gebleken. Uit een uittreksel uit het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor betrokkenheid bij hennepteelt. Kennelijk heeft eerdere strafoplegging er onvoldoende toe geleid dat hij zijn leven anders wil vormgeven en hem er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 200 uren passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden. Op 2 juli 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Omdat het hof op 17 april 2025 arrest wijst, is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 21 maanden overschreden. Het hof zal vanwege deze termijnoverschrijding 20 uren taakstraf in mindering brengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. A.W.T. Klappe en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2025.