ECLI:NL:GHAMS:2025:1029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/1286
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-waarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 31 oktober 2023 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde van belanghebbende niet tijdig een schriftelijke machtiging had overgelegd. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van een woning verlaagd, maar de rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet aan de vereisten voldeed om het beroep in te stellen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Het Hof voegde toe dat de stelling van de gemachtigde dat de machtiging al in het dossier zat, niet geloofwaardig was, omdat deze stelling pas ter zitting werd ingebracht. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/1286
8 april 2025
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 31 oktober 2023 in de zaak met kenmerk HAA 23/2193 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voor het jaar 2022 van [Straat 1] 3 vastgesteld op € 948.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 925.000.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 31 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser(es)’):
“1. De griffier heeft eiser(es) bij aangetekende brief van 24 april 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van die brief een schriftelijke machtiging en adres van eiser(es) aan de rechtbank te sturen. Nader onderzoek in het Track & Trace-systeem van [bedrijf] heeft uitgewezen dat deze brief op 25 april 2023 is afgehaald bij een [bedrijf] -punt.
2. Bij brief van 31 juli 2023 met dagtekening 19 mei 2023 heeft de beweerdelijk gemachtigde een schriftelijke machtiging met dagtekening 1 mei 2022 in het geding gebracht. Voor het adres van eiser(es) verwijst beweerdelijk gemachtigde naar het bestreden bezwaarschrift en het aldaar vermelde adres [Straat 2] 10, [Postcode] [Z] .”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en of het verzoek tot vergoeding van immateriële schade terecht is afgewezen.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“3. Iemand - niet zijnde een advocaat - die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren, mits de rechtbank de indiener in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.
4. Vast staat dat de beweerdelijk gemachtigde de bovengenoemde brief van 24 april 2023 op 25 april 2023 heeft ontvangen. Bij brief van 31 juli 2023 heeft beweerdelijk gemachtigde een schriftelijke machtiging overgelegd. Dit is buiten de gestelde termijn. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig overleggen van deze stukken verontschuldigbaar is te achten. Hetgeen door de beweerdelijk gemachtigde ter zitting is verklaard is niet als zodanig aan te merken.
5. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoek tot vergoeding van immateriële schade
6. In het beroep heeft eiser(es) verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift werd door verweerder op 31 maart 2022 ontvangen. De redelijke termijn is niet overschreden en dit betekent dat het verzoek tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
De rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze beslissing en gronden daarom over, maakt ze tot de zijne. Het Hof voegt het volgende toe.
5.2.
Voor het eerst ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende betoogd dat de rechtbank niet om een machtiging had mogen verzoeken nu die al onderdeel uitmaakte van het dossier bij de rechtbank. In bezwaar zou reeds een machtiging zijn overgelegd aan de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar refereert aan het Hof voor een beslissing in dezen, en heeft slechts in algemene zin gesteld normaliter alle stukken uit bezwaar te verstrekken.
5.3.
Uit het dossier is niet op te maken dat de rechtbank reeds over de machtiging beschikte vóór 31 juli 2023 (zie 2.1). Tevens acht het Hof de stelling van de gemachtigde van belanghebbende op zichzelf genomen niet geloofwaardig nu deze niet eerder dan ter zitting van het Hof is ingenomen, dit terwijl ter zitting van de rechtbank is gevraagd naar het niet (tijdig) verstrekken van de machtiging en er toen al reden en belang was bedoelde stelling in te brengen. Naar aanleiding van vragen van het Hof waarom deze stelling nu niet eerder is ingenomen, heeft de gemachtigde van belanghebbende niet meer verklaard dan dat hij zich ‘te goed’ te voelt om in zijn geschriften aan te geven op welke stukken in het dossier hij zich ter staving van zijn gronden beroept, waaronder aldus de machtiging. Deze handelswijze dient geheel voor rekening en risico van de gemachtigde van belanghebbende te komen.
5.4.
Het Hof acht op grond van de gedingstukken in het dossier en de ongeloofwaardige verklaring van de gemachtigde ter zitting niet aannemelijk geworden dat de machtiging reeds voor 31 juli 2023 tot het dossier van de rechtbank behoorde. De algemene stellingname van de heffingsambtenaar in dezen, niet specifiek betrekking hebbend op de gedingstukken van dit dossier, maakt dit niet anders; in aanmerking nemend dat de heffingsambtenaar zeer laat met voormelde verklaring te maken kreeg. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: