ECLI:NL:GHAMS:2025:1033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
24/194
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot proceskostenvergoeding van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had op 14 december 2023 geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 418,50. Belanghebbende trok zijn beroep in op 27 april 2023, maar verzocht tegelijkertijd om vergoeding van de proceskosten. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet expliciet om vergoeding van de kosten in de fase van bezwaar had verzocht, wat volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is voor een dergelijke veroordeling. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht geen kostenvergoeding voor de fase van bezwaar had toegewezen, omdat het verzoek daartoe ontbrak. Belanghebbende had later, in een schrijven van 2 januari 2024, geprobeerd om alsnog een verzoek in te dienen, maar dit was te laat en niet ontvankelijk. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/194
12 maart 2025
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 14 december 2023 in de zaak met kenmerk AMS/23913 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende is in beroep gegaan tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.2.
Op 27 april 2023 heeft belanghebbende zijn beroep ingetrokken en heeft daarbij verzocht om vergoeding van de proceskosten voor de behandeling van het beroep.
1.3.
In de uitspraak heeft de rechtbank als volgt geoordeeld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’ aangeduid):
“De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 418,50.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Beide partijen hebben verklaard af te zien van hun recht ter zitting van het Hof gehoord te worden. Daarop heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek op 4 maart 2025 gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de rechtbank per brief, met dagtekening 27 april 2023, voor zover van belang, het volgende bericht:
“Verweerder heeft de aanslag ingetrokken en voor bovengenoemde zaak een proceskostenvergoeding voorgesteld. Ik stem daarmee in.
Intrekking
Betrokkene trekt het beroepschrift in.
Proceskosten
Met toepassing van art. 8:75a van de Awb verzoek ik u verweerder in de proceskosten te veroordelen (beroep). Uit praktische overwegingen verzoek ik u verweerder te gelasten het betaalde griffierecht te vergoeden. Ik verzoek u wegingsfactor licht (0,5) toe te passen.
(…)”
2.2.
In het schrijven van belanghebbende van 2 januari 2024 staat onder andere vermeld:
“Per abuis hebben wij uw rechtbank niet verzocht om verweerder te veroordelen tot het voldoen van een kostenvergoeding ex 8:75a Awb”
Belanghebbende heeft dit schrijven als een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aan het Hof gezonden.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“1. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de
proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep., De rechtbank sluit het
onderzoek en zal uitspraak doen buiten zitting. Het verzoek is gegrond.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan
eiser is tegemoetgekomen. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het beroep
gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding
om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het
beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op
€ 418,50 als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de wegingsfactor op
0,5 omdat het beroep is gericht tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting of tegen een
wielklembeschikking.
3. Verweerder dient aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Tegelijk met de intrekking van zijn beroep heeft belanghebbende de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het beroep. Belanghebbende heeft daarbij per abuis niet verzocht om een kostenvergoeding voor bezwaar. Het Hof begrijpt het betoog in hoger beroep van belanghebbende aldus dat hij daar wel (alsnog) recht op heeft.
5.2.
Het eerste lid van artikel 8:75a Awb luidt:
“In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.”
5.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende de rechtbank enkel heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in een vergoeding van de kosten in beroep (zie onder 2.1) en dat een verzoek om vergoeding van de kosten voor de fase van bezwaar achterwege is gebleven.
5.4.
De rechtbank is in haar uitspraak volledig tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de kosten van het beroep. Dat de rechtbank daarbij de heffingsambtenaar niet heeft veroordeeld in de kosten van het bezwaar acht het Hof juist vanwege het ontbreken van het verzoek daartoe dat, gelet op de tekst van artikel 8:75a, lid 1, Awb, voor een dergelijke veroordeling wel vereist is. Belanghebbendes klacht daartegen faalt dan ook. De verwijzing van belanghebbende naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:144) geeft het Hof geen aanleiding tot een ander oordeel. Daar ging het immers om het meer generieke verzoek om een vergoeding van proceskosten, dus zonder de inperking tot enkel de kosten van het beroep, terwijl belanghebbende in de onderhavige zaak zijn verzoek wel aldus heeft ingeperkt.
5.5.
Voor zover het schrijven van belanghebbende van 2 januari 2024 dient te worden beschouwd als een (nader) verzoek als bedoeld in artikel 8:75a, lid 1, Awb – hetgeen belanghebbende niet heeft gesteld – mag dit hem niet baten. Krachtens artikel 8:75a, lid 1, Awb dient het verzoek immers tegelijk met de intrekking te worden gedaan. Het schrijven is echter van ruim 8 maanden daarna. Het Hof voegt hieraan toe dat de door belanghebbende voor deze termijnoverschrijding gegeven verklaring (een abuis van zijn gemachtigde) deze naar zijn oordeel niet verschoonbaar maakt.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 12 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: