In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, maar trok dit beroep in op 7 juni 2023, waarbij hij verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank had in haar uitspraak de heffingsambtenaar veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 418,50, maar had geen vergoeding voor de fase van bezwaar toegekend, omdat belanghebbende hier niet om had verzocht. In hoger beroep stelde belanghebbende dat hij alsnog recht had op een hogere kostenvergoeding, maar het Hof oordeelde dat het verzoek om vergoeding van de kosten voor de fase van bezwaar niet ontvankelijk was, omdat dit verzoek niet gelijktijdig met de intrekking van het beroep was gedaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagde. De kostenveroordeling werd afgewezen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.