ECLI:NL:GHAMS:2025:1039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24/77
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2017 en resultaat uit overige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.268.876, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald, omdat de verkopen aan [bedrijf 3] slechts schijnhandelingen waren. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de opbrengsten uit de verkopen aan [bedrijf 3] als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van belanghebbende af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/77
8 april 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 6 november 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3982 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.268.876. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 55.802.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2022 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 6 november 2023 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’) :
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gelden immateriële schade, vastgesteld op € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 december 2023 en nader gemotiveerd bij brief van 2 mei 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is sinds [datum] 2001 in algemene gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [Persoon 1] (hierna: de echtgenote).
2. Eiser was tot en met 2013 in loondienst werkzaam bij de vennootschap die thans heet
[bedrijf 1] B.V. Deze vennootschap houdt zich in concernverband bezig met het aan- en verkopen van (‘strategisch gelegen’) grondposities.
3. Eiser is, toen hij nog in loondienst was bij de hiervoor genoemde vennootschap, toen genaamd [bedrijf 2] B.V., in contact gekomen met de heer [Persoon 2] . Dit contact heeft uiteindelijk geleid tot een samenwerking tussen de heer [Persoon 2] en eiser. De samenwerking kwam tot stand nadat eiser ontslag had genomen bij [bedrijf 2] B.V. en hield in dat een perceel bosgrond in [Persoon 3] waar de heer [Persoon 2] eigenaar van was, zou worden verkocht als ‘beleggingskavels’. Hiertoe is [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) opgericht.
4. De echtgenote van eiser hield van 4 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2019 alle (100%) van de aandelen in [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ). [bedrijf 4] hield op haar beurt van
2 oktober 2013 tot 30 oktober 2017 een 50% aandelenbelang in [bedrijf 3] . Vanaf
30 oktober 2017 hield [bedrijf 4] een 100% belang in [bedrijf 3] . Zowel eiser als zijn echtgenote had wegens het van toepassing zijnde huwelijksgoederenregime tussen 4 oktober 2013 en
29 oktober 2019 een aanmerkelijk belang in [bedrijf 4] en een indirect aanmerkelijk belang in
[bedrijf 3] op grond van artikel 4.6, onder a, van de Wet IB 2001.
5. De heer [Persoon 2] was tussen 2 oktober 2013 en 30 oktober 2017 de andere indirect aanmerkelijk belanghouder in [bedrijf 3] middels zijn tussenhoudstervennootschap [bedrijf 5] B.V. en persoonlijke houdstervennootschap [bedrijf 6] B.V.
6. Gedurende 2017 was eiser werkzaam in dienstbetrekking bij [bedrijf 4] , waarvoor hij een beloning ontving van € 12.280.
7. De heer [Persoon 2] heeft tijdens gesprekken met een controlemedewerker van de Belastingdienst en verweerder – waarvan verslagen zijn opgemaakt – verklaard hoe de samenwerking tussen hem en eiser is verlopen.
8. Gedurende 2017 heeft eiser zelf van verschillende verkopers diverse percelen te [Persoon 3] en [Plaats 1] verworven. De door eiser verkregen percelen zijn op diverse momenten in 2017 kadastraal gesplitst. Nadat de percelen zijn gesplitst heeft eiser de eerder door hem in eigendom verkregen percelen in (gesplitste) delen geleverd aan [bedrijf 3] . Alle verschuldigde koopprijzen werden volgens de akten tussen verkoper (eiser) en koper ( [bedrijf 3] ) verrekend met de tussen hen bestaande rekening-courantverhouding. Eiser werd middels de ondertekening van de leveringsakte gecrediteerd.
9. Gedurende 2017 heeft eiser aldus aan [bedrijf 3] percelen verkocht voor een totale koopprijs van € 1.396.993.
10. Een deel van de door eiser aan [bedrijf 3] geleverde percelen is door [bedrijf 3] doorgeleverd aan derden op grond van een koopovereenkomst welke dateerde van vóór de levering door eiser aan [bedrijf 3] . Deze percelen werden door [bedrijf 3] voor een hoger bedrag verkocht dan het bedrag dat [bedrijf 3] aan eiser verschuldigd was als gevolg van de voorgaande levering. In andere gevallen zijn de door eiser verkochte en geleverde percelen door [bedrijf 3] als voorraad op de balans opgenomen; de balanspost voorraad steeg tussen
1 januari 2017 en 31 december 2017 van € 135.000 naar € 1.100.000.
11. Tot de dossierstukken behoort een contract tussen [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 3] met dagtekening 21 december 2016 en ingangsdatum 7 januari 2017. De overeenkomst luidt als volgt:
“Overeenkomst
Partij A.: [bedrijf 7] BV
[straat 1]
[postcode 1] [Z]
KvK. [# 1]
Rechtsgeldig vertegenwoordigd door: [Persoon 4]
Hierna te noemen Partij A.
Partij B.: [bedrijf 3] BV
[straat 2]
[postcode 2] [Plaats 2]
Kvk. [# 2]
Rechtsgeldig vertegenwoordigd door : [Persoon 1] , [X]
Hierna te noemen Partij B.
Verklaren te zijn overeengekomen:
Dat, Partij A. het recht heeft grond te verkopen voor Partij B. en voor elke verkoop die hij voor Partij B. zelf sluit in samenwerking met de buitendienstmedewerker en
ondertekend is bij de notaris, 30% commissie ontvangt (zegge: dertig procent) over
het kosten koper bedrag (wat betekent minus overdrachtsbelasting en notariskosten)
en te vermeerderen met 21% BTW (zegge : éénentwintig procent Belasting op de
Toegevoegde Waarde) van elke verkochte kavel voor [bedrijf 3] BV.
Voor elke lead die Partij A. zelf aanlevert bij Partij B. en die overgaat tot aankoop
van één, of meer kavels, ontvangt Partij A. eveneens 30% commissie.
Elke door Partij A. aangebrachte klant die besluit om op een later tijdstip een extra
aankoop te doen bij Partij B., de zogenaamde load, wordt door Partij B. eveneens
gecompenseerd met 30% commissie (zegge: dertig procent) over het kosten koper
bedrag (wat betekent minus overdrachtsbelasting en notariskosten) en te
vermeerderen met 21% BTW (zegge : éénentwintig procent Belasting op de
Toegevoegde Waarde)
Partij B. zal maandelijks een bedrag van € 2.500,- incl. 21% BTW (zegge :
vijfentwintig honderd euro) betalen als vergoeding voor onkosten en verrichte
consultancy werkzaamheden over de gewerkte aantal uren. Met uitsluiting van
vakantiedagen en, of snipperdagen.
Bij beëindiging van samenwerking tussen Partij A. en Partij B. zal bovengenoemde
afspraken zijn geldigheid verliezen.
Deze overeenkomst treed in werking vanaf 9 januari 2017
Aldus getekend te [Z] op 21/12/2016 en te ………..……..,op..………...2016
[bedrijf 3] BV [X] [bedrijf 7] BV
[Persoon 1] [Persoon 4]
[handtekening] [handtekening] [handtekening]”
12. Tot de processtukken behoort een door (de gemachtigde van) eiser in de beroepsfase overgelegd overzicht van uitgaven en inkomsten 2017, dat als volgt luidt:
SPECIFICATIE UITGAVEN 2017
Kosten uitmeting gronden € 8.343,00
[bedrijf 9] € 10.240,00
[bedrijf 8] € 1.802,00
Huur pand € 4.356,00
Hotelkosten € 363,00
Telefoonkosten € 548,00
Representatiekosten 73.5% x € 1.972,00 € 1.432,00
ICS € 1.460,00
Aantal gereden kilometers 50.000 à € 0,19
€ 9.500,00
€ 28.825,00
Aankoop grond te [Plaats 1] [Provincie 1] € 299.406,00
SPECIFICATIE INKOMSTEN 2017
23-01-2017 € 27.800,00
19-01-2017 € 33.000,00
19-01-2017 € 33.000,00
10-01-2017 € 2.620,00
02-01-2017 € 35.000,00
02-01-2017 € 16.000,00
02-02-2017 € 8.373,00
18-04-2017 € 20.000,00
18-04-2017 € 20.000,00
18-04-2017 € 20.000,00
18-04-2017 € 20.000,00
18-04-2017 € 20.000,00
18-04-2017 € 20.000,00
20-07-2017 € 91.800,00
06-07-2017 € 100.000,00
06-07-2017 € 25.000,00
06-07-2017 € 12.679,00
02-08-2017 € 8.063,00
01-08-2017 € 1.550,00
21-11-2017
€ 10.000,00
€ 524.176,00
Af: Aankoop grond
€ 143.418,00
€ 380.758,00
De aanslagregeling en bezwaarfase
13. Met dagtekening 28 februari 2018 is aan eiser een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2017 uitgereikt.
14. Op 24 april 2018 is door eiser een aangifte IB/PVV 2017 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 12.880 en bestaat geheel uit loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Volgens de aangifte bestond er voor eiser recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: IACK). Er is geen overig inkomen aangegeven.
15. Op 9 januari 2020 is bij eiser een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV van het jaar 2017 te controleren en is bij [bedrijf 3] een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2017 te controleren. Aangekondigd is dat het boekenonderzoek op
28 januari 2017 zal starten op het woonadres van eiser, tevens het statutaire adres van
[bedrijf 3] in [Z] .
16. Met dagtekening 13 oktober 2020 is aan eiser een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 1.268.876. Verweerder heeft de aanslag opgelegd vóór afronding van het boekenonderzoek wegens dreigende verjaring. De aanslag is als volgt opgebouwd:
€ 12.880 Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 1.255.996 Netto resultaat uit overige werkzaamheden
-------------- +
€ 1.268.876 Inkomen uit werk en woning
17. Op 7 januari 2021 heeft verweerder telefonisch contact gehad met eiser in het kader van de bezwaarbehandeling. Na het telefonisch overleg is door verweerder een e-mail gestuurd met daarin een weergave van de inhoud van het telefoongesprek.
18. In de bezwaarfase zijn door verweerder meerdere vragenbrieven verstuurd. Op 12 februari 2021 is door de inspecteur een vragenbrief verstuurd aan de gemachtigde. Gemachtigde antwoordde op 2 april 2021 dat de vragen dermate complex zijn dat het niet goed mogelijk is voor hem om die te beantwoorden.
19. Op 15 april 2021 heeft de controlemedewerker die het boekenonderzoek uitvoerde, een telefoongesprek gehad met de heer [Persoon 2] . Hiervan is een verslag opgemaakt. De inhoud van het verslag is als volgt:
“Verslag telefoongesprek met [Persoon 2] op 14 april 2021, 15:30 uur
[Persoon 5]
[Persoon 2]
Aankoop grond [Persoon 3]
Aangekocht in 2002.
Reden: zijn BV draaide goed; goed salaris, toenemend privévermogen. Daarom geïnvesteerd o.a. in een (duurdere) nieuwe eigen woning plus ander onroerend goed als belegging.
Medio 2001 via een krantenadvertentie geattendeerd op te koop staande kavels bosgrond in omgeving [Persoon 3] . Volgens verkopend makelaar zou op deze kavels eventueel in de toekomst, maar niet op korte (circa 10 jaar) termijn gebouwd kunnen worden.
Gezien zijn financiële reserves heeft [Persoon 2] toen een kavel bosgrond (ruim 14.000 m2) gekocht als belegging.
Medio 2011 was er nog geen zicht op een bestemmingswijziging, dus werd het hem duidelijk dat er niet (waarschijnlijk nooit) gebouwd zou kunnen/mogen worden.
Gedurende zijn bezittermijn heeft [Persoon 2] het perceel bos wel moeten onderhouden. Dit komt dan voornamelijk neer op het voorkomen van voor publiek gevaarlijke situaties, zoals omvallende bomen, afbrekende takken. Maar dit is slechts marginaal geweest.
Splitsing perceel in kavels en verkoop aan [bedrijf 3] (met doorverkoop aan derden)
Medio 2012/2013 werd [Persoon 2] telefonisch benaderd door een verkoper (binnendienst) van een [bedrijf 10] BV met een voorstel tot overgaan tot aankoop van één of meer beleggingskavel(s), in casu gelegen in de provincie [Provincie 2] ( [Plaats 3] ). De [bedrijf 10] BV zou een buitendienst medewerker langsturen met meer info en documentatie.
Deze buitendienst medeweker bleek [X] te zijn. Dit was de 1e kennismaking tussen [Persoon 2] en [X] .
(Red: dit kan kloppen want [X] was in die periode werkzaam voor het [Plaats 4] bedrijf [bedrijf 2] BV; 19-03-2012 tot en met 18-09-2013)
[X] kwam langs met een glanzende brochure en extra informatie en aanbieding tot koop van een beleggingskavel in de buurt van [Plaats 3] , project [naam] (red: [bedrijf 2] BV heeft meerdere projecten gehad in omgeving [Plaats 3] , [naam] ).
[Persoon 2] besloot geen gebruik te maken van dit aanbod, omdat hij er niet zo in geloofde.
Maar al pratende heeft hij toen verteld dat hij beschikte over een perceel bosgrond in [Persoon 3] . Hij heeft verteld dat hij daar eigenlijk wel van af wilde.
[X] was hierin geïnteresseerd en heeft gevraagd of [Persoon 2] dit perceel niet wilde verkopen in de vorm van beleggingskavels (dus met winst). [X] vertelde [Persoon 2] over de mogelijkheden om leuk geld te verdienen aan dit perceel.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot samenwerking, waarbij [Persoon 2] de grond zou inbrengen en waarbij [X] de verkoop ter hand zou nemen. E.e.a. is geeffectueerd nadat [X] bij
[bedrijf 2] BV ontslag heeft genomen.
Volgens [X] was het niet handig om dit in privé (achteraf is wel duidelijk waarom) te doen, maar was het verstandiger om hiervoor een BV op te richten (kosten € 1 plus wat notariskosten). Dit heeft geleid tot oprichting van [bedrijf 3] BV, waarvan de aandelen in handen waren van 2 holdings.
De verkoopconstructie was:
[Persoon 2] verkaveld het gehele perceel in stukjes (beleggingskavels); [X] gaat op zoek naar
geïnteresseerde kopers. Zodra een koper toehapt, wordt de betreffende beleggingskavel verkocht aan de BV; de BV verkoopt de beleggingskavel door aan de derde koper.
[Persoon 2] stelt dat [X] de (telefonische en fysieke) verkoop deed. Zijn rol beperkte zich tot het aanleveren van de grond. [Persoon 2] moest daartoe wel steeds een handtekening zetten o de verkoopovereenkomst. ne moest wel steeds een handtekening zetten. Het notariële proces werd bij volmacht afgewikkeld.
Einde samenwerking:
[Persoon 2] kreeg een verkeerd gevoel bij [X] ; de verkoop ging niet echt vlot en duurde maar;
[Persoon 2] kreeg de [X] nog een andere spelletjes speelde.
[Persoon 2] wou er van af. Toen is overeen gekomen dat [bedrijf 3] de resterende belegginskavels (9 stuks) zou afnemen van [Persoon 2] voor ongeveer de kostprijs (i.c. € 2,50 per m2).”
20. Op 19 mei 2021 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden tussen verweerder, eiser en de gemachtigde van eiser. Van dit hoorgesprek is een verslag opgemaakt.
21. Ten behoeve van de bezwaarbehandeling heeft verweerder, door middel van een brief met dagtekening 29 juli 2021, bij de gemachtigde van eiser de jaarrekening 2017 van [bedrijf 3] opgevraagd.
22. Op 16 september 2021 heeft de bezwaarbehandelaar een telefoongesprek gehad met de heer [Persoon 2] . De inhoud van het verslag is als volgt:
“Verslag telefoongesprek met [Persoon 2] op 16 september, 11:45 uur
[Persoon 6]
[Persoon 2]
De kavels van [Persoon 2] werden middels een voorverdeling opgesplitst in stukjes grond van 250m2. Als er dan een koper was voor een of meer stukjes grond dan werd de officiële verkaveling gemaakt. Dit deed [X] niet maar een officieel bedrijf.
Daarna werden de kavels notarieel geleverd aan de BV. De kavel(s) werden dus nadrukkelijk niet eerst verkaveld en vervolgens aan de BV geleverd om dan pas in de verkoop te gaan. Er was al verdeeld op basis van een koper.
De verkoopprijs van de kavels aan de BV werd door [X] bepaald. [Persoon 2] had hierover geen mening en vaarde blind op de ervaring van [X] . Waarom de prijs op ca. 30,-/meter, daar heeft [Persoon 2] geen idee over. Geen idee waarom 30,- en niet 25,- of 35,-/meter, [X] vond dat een goede prijs en [Persoon 2] had hier geen ervaring mee. Hij was juwelier en had verstand van verkoopprijzen van sieraden, niet van kavels. Achteraf bezien erg naïef.
[Persoon 2] kan benaderd worden voor vragen. Telefoonnummer: [# 3] .
Kanttekening dat [X] alles heeft meegenomen en het al lang geleden is, [Persoon 2] weet niet alles meer en is blij dat hij het hoofdstuk kan sluiten.”
23. Op 11 oktober 2021 heeft verweerder telefonisch gesproken met de gemachtigde van eiser. Van het gesprek is een notitie opgemaakt.
24. Op 12 november 2021 heeft verweerder middels een brief nogmaals verzocht om de jaarrekening van [bedrijf 3] over 2017.
25. Op 6 december 2021 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek om de jaarrekening 2017 van [bedrijf 3] te ontvangen, telefonisch gesproken met de gemachtigde. Hiervan is een notitie opgemaakt. In het gesprek is aangegeven dat de gevraagde jaarrekening niet zal worden verstrekt, omdat gemachtigde daarover niet beschikt.
26. Op 14 december 2021 heeft verweerder een voorgenomen beslissing op
het bezwaarschrift toegezonden aan de gemachtigde. Verweerder heeft daarin kenbaar gemaakt voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen.
27. Op 28 februari 2022 heeft er een tweede hoorgesprek plaatsgevonden tussen verweerder, eiser en de gemachtigde van eiser inzake bezwaar over het jaar 2017. Van dit hoorgesprek is een verslag opgemaakt.
28. Op 1 juni 2022 hebben partijen telefonisch gesproken aangaande het uitblijven van een reactie op het hoorverslag. Van dit telefoongesprek heeft verweerder een notitie opgemaakt. De gemachtigde heeft in het gesprek aangegeven niet te verwachten nog met een reactie op het hoorverslag te komen.
29. Met dagtekening 24 juni 2022 is uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2017 gedaan.
30. Met dagtekening 5 oktober 2022 heeft verweerder het (definitieve) controlerapport over het jaar 2017 opgemaakt en gedeeld met eiser.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak – voor zover in hoger beroep aan de orde - het volgende overwogen en beslist:

De hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden
46. Verweerder heeft (zie onder 8 en 9) in het verweerschrift, onderbouwd met stukken, uitvoerig uiteengezet welke percelen door eiser in 2017 in privé zijn aangekocht, verkaveld en verkocht en geleverd aan [bedrijf 3] en voor welke bedragen. Daaruit volgt volgens verweerder een totaal aan koopsommen van € 1.396.993. Daarop dient volgens verweerder een bedrag van € 82.523 aan kosten voor aankoop van de percelen in mindering te worden gebracht.
47. Eiser heeft gesteld dat, als de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, de aan hem toekomende voordelen in totaal € 380.758 bedragen. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan een specificatie overgelegd van de in het jaar 2017 ontvangen gelden en de betaalde kosten (zie onder 12), waarbij is uitgegaan van de bankafschriften van zijn privérekening.
48. De rechtbank stelt voorop dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat de hoogtes van de koopsommen die volgen uit de door verweerder overgelegde notariële akten ter zake van deze leveringen, niet in geschil zijn. Het totaalbedrag van € 1.396.993 van de door eiser aan
[bedrijf 3] verkochte percelen is evenmin in geschil. Voor de hoogte van de opbrengst van het resultaat uit overige werkzaamheden gaat de rechtbank derhalve uit van de in de akten opgenomen onvoorwaardelijke koopsommen van in totaal € 1.396.993. De stelling van eiser dat hij en zijn echtgenote in totaal gerechtigd waren tot een winst van € 380.758, kan de rechtbank niet als een betwisting van de door verweerder vastgestelde opbrengst van € 1.396.993 beschouwen, aangezien het bedrag van € 380.758 – volgens eiser – het aan eiser toekomende voordeel vertegenwoordigt na verdeling en na verkoop van de percelen aan derden, hetgeen los staat van de opbrengsten die eiser in privé heeft behaald met de verkoop van de percelen aan [bedrijf 3] . De rechtbank oordeelt daarom dat moet worden uitgegaan van de door verweerder gestelde en onderbouwde, en door eiser in zoverre niet betwiste, gerealiseerde opbrengst van € 1.396.993.
49. Niet in geschil is dat eiser kosten heeft gemaakt voor de aankoop van de percelen. Deze kosten zijn door verweerder in mindering gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden in de aanslag IB/PVV 2017.
50. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gemaakte kosten in verband met de verkoop van de kavels grond aan [bedrijf 3] . Eiser heeft in de beroepsfase een lijst met alle overige kosten overgelegd, die aldus eiser ook volgen uit de overgelegde bankafschriften. De overige kosten bedragen volgens eiser € 28.825.
51. Verweerder stelt dat eiser de gestelde kosten niet aannemelijk heeft gemaakt en doet subsidiair een beroep op interne compensatie, omdat de daadwerkelijke opbrengsten hoger zijn geweest dan door verweerder bij de vaststelling van de aanslag in aanmerking zijn genomen.
52. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en heeft overgelegd aan bewijs, niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die ten laste dienen te komen van het resultaat uit overige werkzaamheden. Uit de notariële akten volgt, zoals verweerder ook heeft gesteld en eiser niet heeft weersproken, dat de kosten voor rekening van de koper kwamen. Deze kosten komen derhalve naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van [bedrijf 3] . Voor het overige heeft eiser de gestelde kosten onvoldoende onderbouwd met specificaties en facturen.
53. Omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengst die eiser heeft behaald met zijn werkzaamheden in totaal € 1.396.993 bedraagt en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag te weinig kosten voor aftrek in aanmerking heeft genomen, en het bedrag van de opbrengst minus de kosten (€ 1.396.993 -/- € 82.523 = € 1.314.470) hoger is dan het bedrag dat bij de vaststelling van de aanslag als grondslag is gehanteerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanslag IB/PVV 2017 naar een bedrag van € 1.286.876 in ieder geval niet te hoog vastgesteld.
Is er sprake van een schijnhandeling?
55. Eiser heeft betwist dat er een positief resultaat dan wel winst is ontstaan door de transacties tussen eiser en [bedrijf 3] en dat eiser, als eigenaar en verkoper van de percelen, gerechtigd was tot die winst. Eiser voert aan dat niet hij, maar [bedrijf 3] onroerend goed met winst probeerde te verkopen. Eiser heeft weliswaar door hem in privé aangekochte kavels op papier verkocht aan [bedrijf 3] , omdat dit – zo hij verklaarde ter zitting – boekhoudkundig het voordeligste was met betrekking tot de overdrachtsbelasting, echter de in de akten opgenomen bedragen vertegenwoordigden een fictieve waarde en deze constructie is met de notaris besproken. De verkopen door eiser aan [bedrijf 3] waren, aldus eiser, slechts bedoeld om de potentiële kopers van deze kavels de illusie te geven dat zij niet teveel betaalden. Eiser stelt dat hij hiervoor echter geen geld heeft ontvangen. Ook betwist eiser dat hij door verkoop en levering aan [bedrijf 3] vorderingen heeft gegenereerd die als inkomen dienen te worden aangemerkt. Er is volgens eiser, met andere woorden, geen voordeel of winst behaald met de verkopen van de percelen door hem aan [bedrijf 3] . Pas op het moment dat er een kavel verkocht zou worden door [bedrijf 3] aan een derde, zou de daadwerkelijke opbrengst op het onroerend goed worden verdeeld in een verhouding 40/30/30% tussen eiser, de heer [Persoon 2] en [bedrijf 7] B.V. (de heer [Persoon 4] ). Eiser stelt dat de verdeling van de opbrengsten en kosten ook volgt uit de door partijen gesloten overeenkomsten en hij wijst onder meer op de onder 11 genoemde overeenkomst tussen [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 3] . Eiser betoogt hiermee dat de transacties tussen hem en [bedrijf 3] schijnhandelingen betreffen.
56. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feitencomplex en de stukken, alsmede uit de toelichting van partijen ter zitting, dat met de verkoop van de percelen door eiser aan
[bedrijf 3] een voordeel door eiser is behaald dat als resultaat uit overige werkzaamheden dient te worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt het betoog van eiser, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, dat de in de notariële akten vastgelegde verkoop van percelen door eiser aan [bedrijf 3] in civielrechtelijke of fiscaalrechtelijke zin een schijnhandeling is, waarmee bij de beoordeling geen rekening dient te worden gehouden. De rechtbank overweegt daartoe dat de notariële leveringsakten zijn afgesloten tussen eiser in persoon en [bedrijf 3] en dat dit ook strookt met de bedoeling van partijen, nu eiser heeft verklaard dat het handiger was om de verkooptransacties met derden te laten verlopen via [bedrijf 3] , maar dat de aankoop van de percelen bewust door hem privé heeft plaatsgevonden om overdrachtsbelasting te besparen. Dat eiser mededirecteur was van [bedrijf 3] verklaart naar het oordeel van de rechtbank dat eiser deze reële constructie, waarvan het doel was – zoals eiser zelf heeft verklaard – om richting potentiële kopers de illusie te wekken dat zij niet teveel betaalden, heeft kunnen opzetten. Het is dan ook geen reden om te oordelen dat aan de transacties tussen eiser en [bedrijf 3] moet worden voorbijgegaan. De rechtbank gaat uit, en ziet in de toelichting van eiser geen enkele reden om dit niet te doen, van het bestaan van de notariële akten. De stelling van eiser dat hij zich verkeerd heeft laten voorlichten door de notaris over de (fiscale) gevolgen van de constructie, kan daaraan niet afdoen. Ook de verdeling van de winst die tussen [Persoon 4] , [Persoon 2] en eiser respectievelijk hun persoonlijke holdings is afgesproken bij de verkoop van de percelen, staat los van de transacties tussen eiser en [bedrijf 3] en kan in zoverre niet afdoen aan de belastbaarheid van het voordeel dat eiser persoonlijk heeft behaald met die transacties.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
57. Omdat aannemelijk is geworden dat de aanslag reeds op grond van de normale bewijslastverdeling in zoverre terecht en naar het juiste bedrag, althans niet naar een te hoog bedrag, is opgelegd, kan omkering en verzwaring van de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een andere uitkomst.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 48, 49, 52, 53 en 56 van haar uitspraak acht het Hof juist. Het Hof neemt die overwegingen daarom over en maakt deze tot de zijne.
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn klachten grotendeels herhaald, te weten dat (i) hij door [bedrijf 3] niet is betaald voor de verkoop vanuit zijn privé vermogen van de percelen bosgrond, (ii) zodra [bedrijf 3] een perceel doorverkocht de opbrengst werd verdeeld onder 3 partijen waaronder belanghebbende, en waarna belanghebbende ongeveer een 1/3 (in totaal € 380.758) ontving, (iii) de percelen bosgrond deels bij opbod zijn verkocht voor € 35.000, dit terwijl de inspecteur de papieren opbrengst van deze percelen als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangemerkt, en (iv) de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen recht bestaat op aftrek van kosten. Ter onderbouwing van klacht iii heeft belanghebbende bij zijn hogerberoepschrift voorts gevoegd een proces-verbaal van inzet en afslag van de veiling op 10 september 2019 van een deel van de percelen bosgrond, een akte van gunning, een verklaring van betaling na de veiling en een aflosnota ter zake van de veiling. Uit de aflosnota volgt dat na betaling van onder meer een bedrag van € 23.949,49 aan [bedrijf 7] B.V., een te ontvangen bedrag van € 9.005,28 resteert voor [bedrijf 3] .
De inspecteur heeft alle klachten gemotiveerd weersproken.
5.3.
Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om anders dan de rechtbank te oordelen. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4.1.
Klachten i en ii bevatten geen nieuwe stellingen en/of gegevens anders dan die in de beroepsfase al door belanghebbende zijn aangevoerd. Het Hof refereert in dezen aan het oordeel van rechtbank hierover opgenomen onder r.o. 56 van de uitspraak van de rechtbank. Voor zover belanghebbende met klacht i heeft bedoeld aan te voeren dat hij voor de verkoop van enig perceel aan [bedrijf 3] niet eerder resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen dan het moment waarop de koopsom is ontvangen van [bedrijf 3] , verwerpt het Hof deze klacht eveneens. Uiterlijk op het moment dat enig perceel is geleverd aan [bedrijf 3] en belanghebbende een vordering ter grootte van de koopsom heeft op [bedrijf 3] , dient hij resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking te nemen (vgl. HR 8 mei 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY2274).
5.4.2.
Ter zake van klacht iii heeft belanghebbende nieuwe gegevens aangedragen. Het Hof is van oordeel dat die gegevens het standpunt van de inspecteur juist ondersteunen, nu hieruit volgt dat belanghebbende de betreffende percelen vanuit privé moet hebben verkocht en geleverd aan [bedrijf 3] , op enig tijdstip gelegen voor de veiling op 10 september 2019.
Uit de gegevens volgt immers dat er een veiling heeft plaatsgevonden, waarbij [bedrijf 7] B.V. de betreffende percelen, dan reeds in eigendom van [bedrijf 3] , heeft doen verkopen.
5.4.3.
Belanghebbende heeft inzake klacht iv geen nieuwe stellingen en of gegevens aangedragen. Het Hof refereert in dezen aan het oordeel van rechtbank zoals hiervoor opgenomen onder r.o. 52.
5.5.
Het Hof constateert tot slot dat de rechtbank ten onrechte de sanctie van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet heeft toegepast. Deze sanctie dient conform de wet te worden toegepast als belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, hetgeen in casu naar oordeel van het Hof aan de orde is. De rechtbank heeft evenwel met juistheid overwogen dat een omkering en verzwaring van de bewijslast (
een overtuigend aantonen) niet tot een andere uitkomst kan leiden, omdat reeds aannemelijk is geworden dat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. Het Hof ziet derhalve eveneens hierin geen reden om het hoger beroep gegrond te verklaren.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, B.A. van Brummelen en M.C. Cornelisse, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op