ECLI:NL:GHAMS:2025:1046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
23-002477-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en beschadiging van eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van een vrouw en voor het opzettelijk beschadigen van een scooter. De feiten vonden plaats op 14 juni 2021 in Zaandam, waar de verdachte de scooter van een restaurant heeft vernield en een vrouw heeft mishandeld door haar meerdere keren op het hoofd te slaan. De getuigenverklaringen en camerabeelden hebben bijgedragen aan de bewijsvoering. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om schadevergoeding te betalen aan zowel de benadeelde partij voor de beschadigde scooter als aan de vrouw die mishandeld is. De vorderingen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding heeft vastgesteld op respectievelijk €250,00 en €1.350,45, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002477-21
Datum uitspraak: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-155582-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 april 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een brom/snorscooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] een of meer malen op/tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2

Redengevende feiten en omstandigheden
Op 14 juni 2021 was de getuige [getuige 1] aan het schoonmaken in [restaurant 1] , een horecagelegenheid gelegen naast de soortgelijke zaak [restaurant 2] , aan de [adres 2] te Zaandam. Een man kwam binnen en vroeg of hij haar telefoon mocht lenen. Ze wilde dit niet, waarop de man boos werd, zijn middelvingers opstak en twee bierflesjes stuk gooide. De man liep weg en de getuige zag dat hij de scooter van [restaurant 2] omgooide. Vijf of tien minuten later hoorde de getuige de schreeuw van een vrouw. De getuige is gaan kijken en zag een vrouw gehurkt zitten met de handen op haar hoofd, bij de bushalte. De getuige hoorde deze vrouw zeggen dat ze was geslagen door een man. De getuige zag dat de vrouw naar dezelfde man wees die ook om de telefoon van de getuige had gevraagd. Deze man had wit verband om zijn hoofd. [1]
Bij het uitkijken van camerabeelden [adres 3] van 14 juni 2021 is gezien dat een persoon een scooter omgooit en dat deze op zijn linkerzijkant belandt. Deze persoon draagt verband om zijn hoofd.
Nadat de persoon uit beeld is, komt even later een vrouw achterstevoren de voetgangersoversteekplaats oplopen. Daarna draait de vrouw zich om en loopt dan in versnelde pas de oversteekplaats over, met vlak achter zich aan de persoon met het verband om zijn hoofd. Aan de overzijde van de weg komt de vrouw met haar rug tegen de muur en de persoon met het verband om zijn hoofd komt dan dicht tegenover haar staan. Daarna loopt de vrouw achteruit door en bevindt zich vervolgens bij de bushalte. [2]
De getuige [getuige 2] bevond zich die ochtend in zijn woning aan de [adres 4] . Hij hoorde aan de voorzijde van zijn woning geschreeuw van een vrouwelijke stem. Hij hoorde dat ze hulp nodig had. Hij is gaan kijken en zag een vrouw bij de bushalte staan. Hij zag dat zij bang was; zij was aan het huilen. Hij zag dat tegenover haar een man stond. Hij is naar de vrouw toegelopen. Hij zorgde ervoor dat de vrouw achter hem kwam te staan om haar te beschermen. Hij hoorde haar zeggen dat zij door de man in kwestie was aangevallen en geslagen. Meerdere omstanders hielden de man vast. De man had een verband om zijn hoofd. [3]
De aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij zich bij de bushalte bevond toen een man haar op haar hoofd sloeg; hij sloeg haar drie keer met zijn vuist op haar achterhoofd. Zij had erg veel pijn, werd duizelig, is op de grond gaan zitten en heeft om hulp geschreeuwd. Er kwamen mensen uit een huis. Ze zag dat deze mensen tussen haar en de man gingen staan. De man probeerde weg te rennen, maar is tegengehouden door omstanders. Zij heeft verklaard dat zij is aangevallen door de man die de politie heeft aangehouden. Deze man kwam vanaf de overkant van de straat aanlopen. [4]
De verbalisanten die ter hoogte van de [adres 2] reden, zagen dat meerdere mannen een persoon vasthielden. Zij zagen dat deze persoon wit verband om zijn hoofd had. Deze persoon bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] . [5]
Namens [restaurant 2] heeft [benadeelde 1] op 14 juni 2021 aangifte gedaan van de vernieling van een scooter van zijn bedrijf. Hij constateerde schade aan de scooter: verschillende kabels lagen los en er was schade aan de linkerzijde van de buddyseat. [6]

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, die aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 14 juni 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 2] heeft mishandeld, door die [benadeelde 2] meer malen tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de voetnoten onder het kopje ‘redengevende feiten en omstandigheden’.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn vuist een vrouw meermalen op haar hoofd geslagen en heeft een scooter beschadigd door deze om te gooien. De verdachte lijkt daarbij uit het niets te hebben gehandeld, nu voor beide feiten geen enkele aanleiding lijkt te zijn geweest. Het moet bijzonder beangstigend voor het slachtoffer zijn geweest om uit het niets met het gewelddadige gedrag van de verdachte te worden geconfronteerd. De aangeefster heeft door de onverhoedse aanval van de verdachte pijn en angst gevoeld en ondervindt als gevolg daarvan nog steeds fysieke en mentale klachten. De eigenaar van de scooter is benadeeld door de beschadiging daarvan.
Het hof acht een straf zoals opgelegd door de politierechter in dit geval in beginsel gerechtvaardigd. In het nadeel van de verdachte weegt daarbij mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 maart 2025, eerder met betrekking tot vernieling en mishandeling onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in dit geval in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Op 6 september 2021 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 17 april 2025. Dat betekent dat bij de behandeling in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden met een jaar en 7 maanden. Het hof ziet daarin aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf van 4 weken, een gevangenisstraf van 3 weken op te leggen met aftrek van het voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 583,45, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. Zij heeft verder gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof schat die schade, zoals die in het bijzonder verwoord is in de aangifte, op een bedrag van
€ 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof, gezien de handeling van de verdachte zoals blijkt inhoud van het dossier in samenhang bezien met de aangifte en de factuur schadeherstel op pagina 7, onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Een deel van de opgevoerde posten in de factuur komen naar het oordeel van het hof niet overeen met de schade zoals die is vermeld in de aangifte. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,45, bestaande uit € 350,45 aan materiële schade (eigen risico) en
€ 2.650,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.350,45.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting gesteld dat het zicht van de benadeelde partij als gevolg van de hersenschudding nog niet hersteld is; zij ziet wazig van veraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.350,45, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. Zij heeft voorts gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr wordt opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden van € 350,45. Verder heeft zij, gezien het schade onderbouwingsformulier, fysieke klachten ondervonden naar aanleiding van de stompen op haar hoofd, waaronder hoofdpijn en verminderd zicht waar zij voor is behandeld. Het hof is daarom voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden bestaande uit lichamelijk letsel op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan en mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden toegekend, acht het hof een bedrag van € 1.000,00 billijk.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 juni 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.350,45 (duizend driehonderdvijftig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 350,45 (driehonderdvijftig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.350,45 (duizend driehonderdvijftig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 350,45 (driehonderdvijftig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
15 juni 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. R.D. van Heffen en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2025.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 8 en 9.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 20 en 21.
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 11 en 12.
4.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 3 en 4.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten, dossierpagina 16 tot en met 18.
6.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 5 en 6.