ECLI:NL:GHAMS:2025:1047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
23-001633-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met als gevolg een op twee plaatsen gebroken kaak en overwegingen over de vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 30 mei 2021 in Zaandam een stomp op de kaak van het slachtoffer heeft gegeven, wat resulteerde in een gebroken kaak op twee plaatsen. De verdachte heeft het tenlastegelegde bekend en heeft in hoger beroep zijn proceshouding gewijzigd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, evenals de argumenten van de raadsman van de verdachte. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op te leggen, samen met een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat heeft geleid tot een verlaging van de taakstraf. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 2.000,00 aan het slachtoffer, ter compensatie van de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden door de mishandeling. Het hof heeft de straffen en maatregelen gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001633-22
Datum uitspraak: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-058613-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door een stomp op zijn kaak te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde] heeft mishandeld door hem een stomp op zijn kaak te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, naar aanleiding van de gewijzigde proceshouding van de verdachte in hoger beroep, met betrekking tot de strafoplegging anders overweegt en tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het hof volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen in de zin van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de verdachte het primair bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Het bewezenverklaarde steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van 8 juli 2021 (doorgenummerde dossierpagina’s 19 en 20);
- een geschrift, zijnde een verklaring van Amsterdam UMC van 31 mei 2021 (bijlage bij de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde] );
- het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2021 (doorgenummerde dossierpagina’s 10 en 11);
- het proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2021 (doorgenummerde dossierpagina’s 13 en 14);
- een geschrift zijnde een weergave van een tapgesprek van 30 mei 2021 (dossierpagina 21);
- het proces-verbaal van verhoor aangever van 21 januari 2022 (proces-verbaalnummer 4, documentcode: [nummer] , los opgenomen);
- het proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 november 2021 (doorgenummerde pagina 28);
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2025.
De geschriften worden alleen gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door een stomp op zijn kaak te geven.
Wat meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat de verdachte inmiddels een bekennende verklaring heeft afgelegd, dat hij inzicht heeft in zijn delict gedrag en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds het tenlastegelegde feit. Een gevangenisstraf zou leiden tot het verlies van zijn betaalde werk, van zijn zelfstandige woning en van de bijbehorende begeleiding door de organisatie [organisatie] . Verder heeft de raadsman gewezen op de schending van de redelijke termijn in hoger beroep. Hij heeft primair bepleit de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 120 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk en, subsidiair, een straf op te leggen zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, dat destijds 16 jaar was, een harde gerichte stomp op diens kaak gegeven. Het moet bijzonder beangstigend voor het slachtoffer zijn geweest om met het gewelddadige gedrag van de verdachte te worden geconfronteerd. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf zijn 12e jaar aan kickboksen doet, waardoor hij bekend moet worden geacht met het mogelijke effect van een dergelijke harde vuistslag. Als gevolg daarvan is de kaak van het slachtoffer op twee plaatsen gebroken. Een operatie was noodzakelijk, waarbij in de kaak permanent verschillende metalen plaatjes zijn geplaatst. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft geslagen en enig inzicht heeft getoond in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, is het hof van oordeel dat een straf zoals is opgelegd door de politierechter in beginsel passend is.
Daarbij heeft het hof meegewogen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 maart 2025, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een delict met een geweldscomponent, namelijk diefstal met geweld.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het aanvullend reclasseringsadvies van 9 oktober 2023, het voortgangsverslag van 2 april 2024 en de adviezen van de reclassering van 25 juli 2024 en 16 september 2024. Verder heeft het hof de door de raadsman ter zitting van het hof overgelegde brief gelezen van
[persoon] , sinds 17 oktober 2024 de ambulant begeleider van de verdachte van [organisatie] . Gezien de inhoud van genoemde stukken heeft de verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
Het hof ziet in wat de verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd, in de genoemde rapporten en de brief van de begeleider en in het tijdsverloop in deze zaak, aanleiding hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan legt het hof hem een taakstraf op. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit legt het hof de verdachte daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren.
Het hof houdt ten slotte rekening met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 20 juni 2022 en het hof doet uitspraak op 17 april 2025, zodat de redelijke termijn in hoger beroep met 10 maanden is overschreden. Hierin ziet het hof reden om de duur van de taakstraf te verkorten en in plaats van een taakstraf van 150 uren, een taakstraf van 120 uren op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden.

Schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [benadeelde] heeft zich in eerste instantie als benadeelde partij met een later aan te vullen vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces, maar heeft die, blijkens de uitlatingen van de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg, weer ingetrokken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr wordt opgelegd tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met bepaling van de duur van de gijzeling in geval van niet-betaling.
De raadsman heeft primair verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen en heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel de verdachte in beginsel positief staat tegenover betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer, het slachtoffer mogelijk op andere wijze zijn schade reeds vergoed heeft gekregen. Subsidiair heeft hij aangevoerd om een schadevergoedingsmaatregel van maximaal
€ 500,00 op te leggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier is het hof voldoende gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van lichamelijk letsel. Gezien de medische verklaring van het UMC van 31 mei 2021, het verzoek tot schadevergoeding en de aanvullende aangifte, heeft het slachtoffer lange tijd fysieke klachten ondervonden naar aanleiding van de vuistslag tegen zijn kaak. Het slachtoffer had zijn kaak op twee plaatsen gebroken. Daaraan is hij geopereerd, waarbij ter stabilisatie metalen plaatjes in zijn kaak zijn aangebracht, die daar permanent moeten blijven. Hij heeft lange tijd pijn gehad en heeft zes weken lang vloeibaar voedsel moeten eten. Meer dan zeven maanden na het bewezenverklaarde feit stond het slachtoffer nog onder behandeling van de afdeling kaakchirurgie. Zijn huid was toen nog gevoelloos, wat volgens de arts nog een jaar kon duren. Het hof is daarom voldoende gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan en mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden toegekend, acht het hof in dit geval een bedrag van € 2.000,00 billijk.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R. van der Heijden en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2025.