ECLI:NL:GHAMS:2025:1052

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
23-000878-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij een gebroken neus is ontstaan. De tenlastelegging omvatte zowel opzettelijke toebrenging van zwaar lichamelijk letsel als subsidiaire mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte een beroep op noodweer gedaan, stellende dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de handelswijze van de verdachte als aanvallend werd beschouwd. Het hof heeft de vrijspraak van het primair tenlastegelegde bevestigd, maar het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 1.600,70 aan de benadeelde partij betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds met de gevolgen van het letsel kampt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000878-24
Datum uitspraak: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-008971-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 april 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan/stompen op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan/stompen op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

Beroep op noodweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, omdat de aangever de verdachte met krukken tegen het hoofd heeft geslagen terwijl de aangever voor de deur naar de gang stond. Volgens de raadsvrouw dient bij de beoordeling van het beroep op noodweer te worden uitgegaan van de lezing van de verdachte, nu die op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het hof overweegt als volgt.
Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter van oordeel is dat de feitelijke grondslag van dat beroep, gelet op wat de verdachte daarover heeft verklaard en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Daarbij kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd en enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht staat aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden niet in de weg.
Naar het oordeel van het hof is de gestelde feitelijke grondslag van het beroep op noodweer niet aannemelijk geworden.
Het hof gaat uit van de gang van zaken zoals die blijkt uit de verklaring van de aangever. Redengevend daarvoor is dat de aangifte wordt ondersteund door het bij de aangever geconstateerde letsel en door de situatie zoals die ter plekke door de verbalisanten werd aangetroffen.
Op zondag 24 september 2023 was de verdachte bij de aangever in zijn woning. De aangever heeft bij de politie verklaard dat hij rond 20.45 uur tegen de verdachte heeft gezegd dat het misschien beter was om naar huis te gaan en dat hij vervolgens op de bank is gaan zitten. De verdachte, die een trui van de aangever aan had, heeft die daarop uitgetrokken en in de richting van de aangever gegooid. De trui raakte een schilderij dat boven de aangever aan de muur hing, dat daarop loskwam van de muur en op het hoofd van de aangever terechtkwam. De verdachte is daarna boos op hem afgekomen, waarna de aangever zijn krukken ter hoogte van zijn middel voor hem uit heeft gestoken om de verdachte op afstand te houden. De verdachte heeft vervolgens een aantal keer de krukken opzij getikt, waarna de aangever van de bank is opgestaan en richting de voordeur is gelopen om de verdachte de deur te wijzen. In de gang heeft de verdachte de aangever een harde duw gegeven, waardoor de aangever op de grond is gevallen. De verdachte is toen op de aangever gaan zitten en heeft hem meerdere malen met zijn vuist in het gezicht geslagen.
Verbalisanten die ter plaatse kwamen hebben een wond op de neus van de aangever gezien van ongeveer 1 bij 3 centimeter lang, een grote bult op zijn neus, een grote zwelling aan de linkerkant van zijn neus en een donkere verkleuring van de huid op deze plek. In het dossier bevinden zich ook foto’s van dit letsel. Verder hebben verbalisanten in de woning van de aangever op meerdere plekken in de gang tussen de voordeur en de woonkamer bloed op het parket zien liggen en een veeg bloed op de grond vlakbij de deurmat.
Verder heeft het hof acht geslagen op de verklaring van de verdachte die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat hij de aangever, toen deze tegenover hem voor de deur naar de gang stond, heeft geduwd waardoor de aangever op de grond terecht kwam en dat hij hem toen, terwijl de aangever op de grond lag, meerdere malen in het gezicht heeft geslagen.
Gelet op deze gang van zaken beschouwt het hof de handelswijze van de verdachte naar de kern bezien als aanvallend van aard, zodat van een noodweersituatie geen sprake is.
Daarmee gaat het hof voorbij aan de door de verdachte gestelde toedracht. De verdachte heeft tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat de aangever naar hem uithaalde met één van zijn krukken - op de andere leunde hij -, dat hij daarmee werd geslagen op zijn achter -en voorhoofd, wang en linker elleboog en dat hij een zwelling had boven op zijn voorhoofd. De verbalisanten hebben echter geen zichtbaar letsel bij de verdachte waargenomen, met uitzondering van enkel een kleine schaafwond op zijn linker elleboog. In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte hebben de verbalisanten opgemerkt dat de verdachte heeft aangegeven dat er geen zichtbaar letsel was. Op de foto’s in het dossier van het gezicht van de verdachte is naar het oordeel van het hof ook geen letsel te zien. Dat de verdachte (meerdere keren) met (een) kruk(ken) tegen zijn hoofd en in zijn gezicht is geslagen acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden. Het wel bij hem geconstateerde letsel aan zijn elleboog biedt daarvoor geen, althans onvoldoende ondersteuning, te meer nu dit ook past bij de lezing van de aangever, dat de verdachte met de krukken op afstand werd gehouden en hij deze een aantal keren opzij tikte.
Nu het dossier ook verder geen aanknopingspunt biedt voor de door de verdachte gestelde toedracht, acht het hof deze niet voldoende aannemelijk geworden. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel van de aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voor de beantwoording van die vraag kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Wat betreft (bot)fracturen geldt dat indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel oplevert. Relevant medisch ingrijpen kan echter ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
De medische verklaringen van oktober 2023 houden in dat bij de aangever een neusfractuur is ontstaan met een infractie links, een scheefstand van de neus naar rechts, een tussenschot dat naar links staat en neusobstructieklachten. Medisch ingrijpen heeft vervolgens plaatsgevonden door een manuele repositie van de neus. In januari 2025 heeft er weer een onderzoek naar de neus plaatsgevonden. De medische verklaring van de KNO-arts van dat onderzoek houdt in dat de neus een scheefstand heeft naar rechts, dat het neustussenschot naar links staat en dat er klachten zijn over de hump, de bochel van de neusrug. Medisch ingrijpen zal nodig zijn voor een reconstructie van de neus.
Het hof is gelet op het medisch ingrijpen dat heeft plaatsgevonden, de restschade die aanwezig is onder meer in de vorm van een ontsiering van het gezicht door een scheefstand van de neus en het feit dat het thans onzeker is of er uitzicht bestaat op volkomen genezing, wat in ieder geval nogmaals medisch ingrijpen vereist, van oordeel dat het letsel dat bij de aangever is veroorzaakt moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2023 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht te stompen in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ten gevolge heeft gehad.
Wat subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake was van noodweerexces en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen, omdat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Reeds daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen, zodat het beroep wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling door het slachtoffer meerdere malen in het gezicht te stompen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Door op die manier te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en voor hem een angstige situatie gecreëerd. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken neus en hij wordt tot op de dag van vandaag geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van de verdachte door de scheefstand van zijn neus. Het bewezenverklaarde feit heeft bovendien plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, die zijn opgenomen in de oriëntatiepunten van de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat indien het toegepaste geweld intensiever is en de gevolgen voor het slachtoffer groter zijn een hogere straf wordt opgelegd. Zo wordt als oriëntatiepunt voor een mishandeling met lichamelijk letsel een geldboete van € 750,00 genoemd en is het oriëntatiepunt voor een mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot een taakstraf van 120 uren. In dit geval acht het hof gezien de ernst van het feit en het daardoor veroorzaakte letsel, de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad en de herstelperiode die daarmee gemoeid is, een andere straf dan een taakstraf niet passend.
Het hof zal – mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – bepalen dat een gedeelte van de op te leggen taakstaf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, wat de verdachte ervan moet weerhouden in de toekomst nogmaals in de fout te gaan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur waarvan een deel voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.600,70. Deze vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 100,70 aan materiële schade (reiskosten);
- € 3.000,00 aan materiële schade (nog te maken medische kosten in verband met het rechtzetten van de neus) en
- € 2.500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.101,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.100,70 (€ 100,70 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Zij heeft verder gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding in verband met de door haar gevoerde (bewijs)verweren. Subsidiair heeft zij aansluiting gezocht bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden bestaande uit € 100,70 aan reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, bestaande uit een gebroken neus. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde veel pijn heeft gehad, neusobstructieklachten heeft gehad, dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat de benadeelde ruim anderhalf jaar na het bewezenverklaarde feit nog steeds wordt geconfronteerd met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit door de scheefstand van zijn neus, het neustussenschot en door de klachten over de hump, de bochel van de neusrug. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW naar billijkheid vaststellen op € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige, te weten de vordering wat betreft de kosten van het (cosmetisch) rechtzetten van de neus van € 3.000,00 is het hof van oordeel dat behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan hij die vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Samenvattend is de verdachte gehouden tot vergoeding van schade tot een totaalbedrag van € 1.600,70
(€ 100,70 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De aanvangstermijn van de wettelijke rente over de schadevergoeding wordt vastgesteld op
26 september 2023.
Het hof zal verder de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.600,70 (duizend zeshonderd euro en zeventig cent) bestaande uit € 100,70 (honderd euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.600,70 (duizend zeshonderd euro en zeventig cent) bestaande uit € 100,70 (honderd euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
26 september 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R. van der Heijden en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2025.