Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
. Door alle betrokken partijen wordt het belang onderschreven als daar ook de beoogd bewindvoerder bij aanwezig kan zijn. Het is ook van het grootste belang dat eerst moet worden bezien welke alternatieven er zijn, voordat de surseance van betaling openbaar wordt.
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
going concernonderneming had die over voldoende liquiditeiten beschikte om haar activiteiten te kunnen voortzetten en aan haar (korte termijn-)verplichtingen te kunnen voldoen. Het probleem van RCCS was operationeel van aard. RCCS was al enige tijd in gesprek met DNB en andere banken over een oplossing voor het probleem van het beëindigen van de diensten van Privatbank. In dat proces had DNB aangedrongen op aanzuivering van het CiT-tekort en om, uit voorzorg, ook een insolventiescenario voor te bereiden. Intussen waren [geïntimeerden] ook in gesprek met [naam 1] als kandidaat voor overname van RCCS, inclusief het CiT-tekort, en wilde [naam 1] alleen nog verder spreken met een bewindvoerder aan tafel. Tegen deze achtergrond had het surseance-verzoek als doel om de verdere gesprekken met [naam 1] en DNB te kunnen voeren met de beoogd bewindvoerders aan tafel, teneinde een oplossing te vinden voor de vervanging van de Target-2-rekening, met de schuldeisers tot een akkoord te komen en met [naam 1] tot een overname/doorstart van de onderneming te komen.
Aktiva” van RCCS, bestaande uit “
sämtliche Betriebsmittel,Verträge, Personal,Kunden, Pipeline, Goodwill etc”[onderstreping door hof]. Dat dit, anders dan [geïntimeerden] stellen, niet zou meebrengen dat [naam 1] ook de wisselgeldschulden zou overnemen, is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Dat deze schulden in het plan niet met name worden genoemd, is daarvoor onvoldoende. [geïntimeerden] hebben bovendien voldoende gemotiveerd gesteld dat [naam 1] er belang bij had zoveel mogelijk klanten te behouden. Nu veel klanten zowel CiT- en SmartSafe-diensten als wisselgelddiensten afnamen, had [naam 1] er belang bij om jegens hen de openstaande wisselgeldverplichtingen na te komen. Daarbij hebben [geïntimeerden] onweersproken gesteld dat de daarmee gemoeide schuld op de totale schuldenlast gering was. Ook de omstandigheid dat in het surseance-verzoek geen melding wordt gemaakt van de wisselgeldschulden is voor de stelling van [appellant] niet redengevend. De wisselgeldactiviteiten vormden, in relatie tot de CiT- en SmartSafe-diensten een betrekkelijk klein onderdeel van RCCS en stonden los van die activiteiten. Uiteraard zouden ook de wisselgeldactiviteiten in gevaar komen als RCCS de CiT- en SmartSafe-diensten zouden moeten staken, omdat RCCS in dat geval haar hele onderneming zou moeten staken, maar dit bedrijfsonderdeel verkeerde zelf niet in moeilijkheden. De omstandigheid dat in het verzoekschrift niet wordt gesproken over de wisselgeldactiviteiten kan in het licht van het voorgaande niet worden uitgelegd als een aanwijzing dat deze activiteiten niet zouden worden gered.
informeelsurseance-verzoek verzonden naar de rechtbank met het verzoek om de namen van de beoogde bewindvoerders mede te delen, opdat de gesprekken tussen RCCS, DNB en [naam 1] onder de leiding van de beoogde bewindvoerders zouden kunnen worden voortgezet. De voorzitter van de insolventiekamer van de rechtbank Den Haag bleek echter niet te willen meewerken aan de door RCCS beoogde marsroute, waarna de advocaat van RCCS alsnog op 2 maart 2022 een formeel verzoek heeft ingediend, en dezelfde dag nog voorlopige surseance werd verleend. [appellant] betoogt dat het door [geïntimeerden] beschreven plan, feitelijk neerkomt op een prepack-constructie in het kader van een surseance waarvoor geen wettelijke basis bestaat, zodat zij er niet op mochten vertrouwen dat de rechtbank akkoord zou gaan met het mededelen van de namen van beoogde bewindvoerders zonder voorlopig surseance te verlenen.
informeelsurseance-verzoek te doen teneinde onder leiding van de beoogde bewindvoerders tot een akkoord te komen, ertoe zou leiden dat op 2 maart 2022
formeelvoorlopige surseance zou worden verleend. Dit leidt er tevens toe dat vóór 1 maart 2022 voor [geïntimeerden] de ontwikkelingen na het verlenen van surseance niet voorzienbaar waren, waaronder het blokkeren van de rekeningen door de Rabobank, die aan nakoming van de verplichtingen van RCCS aan [appellant] in de weg kwamen te staan.
insurseance nog bereikt zou kunnen worden. Dat deze verwachting niet van alle realiteitszin was ontbloot, blijkt uit de omstandigheid dat de bewindvoerders, na hun aanstelling, daadwerkelijk zijn aangeschoven bij de gesprekken en ook zij op dat moment geen aanleiding hebben gezien om de portal te sluiten. De situatie wijzigde pas toen Rabobank op 3 maart 2022 de rekeningen blokkeerde. Dit wordt bevestigd door het verslag van de curatoren van 7 april 2022. Overigens hebben de bewindvoerders ook toen de wisselgeldtransacties nog tot 7 maart laten doorlopen
€ 15.858,00(tarief VII 3 punten)