Het hof overweegt als volgt. De kinderen van partijen krijgen een traditionele Joodse opvoeding en het vieren van Joodse feestdagen vormt een belangrijk onderdeel daarvan. De kinderen en de ouders hebben een sterke band met Israël, waar ook familie woont. De kinderen zijn de afgelopen jaren meerdere keren naar Israël gereisd, ook vorig jaar toen als reisadvies nog code rood gold. Voor deze reis heeft de vrouw destijds toestemming verleend. De komende reis van de man en de kinderen naar Israël om Pesach te vieren (met familie) is vorig jaar al gepland. De vliegtickets zijn in juni 2024 gekocht. Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voor Israël op dit moment een reisadvies met code oranje afgegeven. Het reisadvies betekent dat het ministerie adviseert om alleen naar dat land te reizen als dat echt noodzakelijk is. Het reisadvies is niet bindend.
Niet geheel duidelijk is wanneer het geschil tussen de ouders over deze reis is ontstaan, maar kennelijk zijn de zorgen van de vrouw over de veiligheid van reizen naar Israël sinds vorig jaar toegenomen en heeft dit geleid tot de onderhavige procedure zeer kort voor de geplande reis. Het hof stelt voorop dat de zorgen van de vrouw invoelbaar zijn. De stelling van de man dat de vrouw alleen toestemming zou weigeren omdat zij de man en de kinderen deze reis zou misgunnen volgt het hof dan ook niet. Het hof overweegt verder dat de zorgen van de vrouw grotendeels veroorzaakt lijken te worden door de moeizame communicatie tussen de ouders en de onduidelijkheid die daar het gevolg van is, in het bijzonder de onduidelijkheid over de precieze verblijfplaats van de man en de kinderen in Israël, de mogelijkheden van de vrouw om tijdens de reis contact te hebben met de kinderen en de actuele woonsituatie van de man in [plaats B] . Naar het oordeel van het hof heeft de man ter zitting in hoger beroep voldoende toegelicht waar de accommodatie in Israël is gelegen ( [adres] ) en dat dit niet de Westbank betreft - waar code rood geldt - maar een gebied waar de veiligheidsrisico’s beperkt zijn. Het hof gaat er verder van uit dat de man zijn toezegging dat de vrouw en de kinderen tijdens de vakantie (dagelijks) contact kunnen hebben gestand zal doen.
De vrouw heeft daarnaast nog de zorg dat de man met de kinderen in Israël zal blijven en hen aan het gezag zal onttrekken. De man heeft benadrukt dat die zorg zonder grond is: zijn leven is in Nederland, hij is in Nederland geboren, heeft uitsluitend de Nederlandse nationaliteit, is in Nederland verzekerd voor medische zorg, heeft een in Nederland ingeschreven onderneming en werkt ook vanuit zijn kantoor in [plaats B] . Daarbij komt dat de man al vele malen met de kinderen op reis is geweest en dat hij altijd met hen is teruggekeerd naar Nederland.
Het hof ziet geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de man voornemens is met de kinderen in Israël te blijven. Dat de man op korte termijn een nieuwe huurwoning in [plaats B] zal moeten zoeken vormt, in aanmerking genomen de door de man gegeven (onderbouwde) toelichting daarop, een dergelijke concrete aanwijzing niet. Het hof merkt in dit verband wel op dat de man de zorgen bij de vrouw waarschijnlijk grotendeels had kunnen voorkomen als hij de (precieze) informatie over de verblijfplaats in Israël en de situatie met betrekking tot zijn woning in [plaats B] eerder met de vrouw had gedeeld.
Het hof komt alles tegen elkaar afwegende tot het oordeel dat de argumenten van de vrouw in dit geval onvoldoende opwegen tegen het belang van de man en de kinderen om een reeds lang geplande reis naar Israël te maken om daar de Joodse feestdagen met familie te vieren. Dat betekent dat het hof, in navolging van de voorzieningenrechter, de man vervangende toestemming zal verlenen voor de reis in april 2025 met de kinderen naar [gemeente] in Israël.