ECLI:NL:GHAMS:2025:1085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.346.294/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoorde arbeidsverhouding en ontslag op staande voet in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en FLYR NETHERLANDS B.V. De kantonrechter had eerder de arbeidsovereenkomst ontbonden op basis van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. [appellant] was in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, waarbij hij verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van salaris. FLYR had in incidenteel appel verzocht om te verklaren dat [appellant] ernstig verwijtbaar had gehandeld, wat zou leiden tot het vervallen van zijn recht op een transitievergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2025 trok [appellant] zijn verzoek tot herstel in, maar het hof beoordeelde de ernst van de verstoring van de arbeidsverhouding. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er sprake was van een ernstige verstoring, mede door het gedrag van [appellant] die zijn leidinggevenden op staande voet wilde ontslaan. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat er geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van FLYR. De kosten van het geding werden toegewezen aan de partijen conform hun ongelijk in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.346.294/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 11089473 EA VERZ 24-411
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2025
inzake
[appellant],
wonende te [plaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.C.M.C. Henriquez-van de Wetering te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
tegen
FLYR NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en FLYR genoemd.

1.De zaak in het kort

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden op grond van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding en geoordeeld dat herplaatsing niet in de rede ligt. De kantonrechter heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen, voor zover deze gebaseerd waren op ernstige verwijtbaarheid aan de andere zijde. Beide partijen komen in hoger beroep. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter op alle punten. Het hof betrekt de persoon van de werknemer in de beoordeling van de ernstige verwijtbaarheid.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 26 september 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2024 in de vorm van een proces-verbaal onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 14 februari 2025 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, tevens beroepschrift in incidenteel appel, met producties, van FLYR ingekomen.
[appellant] heeft op 7 maart 2025 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
Op 20 maart 2025 heeft FLYR een productie ingestuurd.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 maart 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Henriquez-van de Wetering en FLYR door mr. Y.S. Farzanh, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
[appellant] heeft het hof in principaal appel verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de arbeidsovereenkomst per datum ontbinding te herstellen met veroordeling van FLYR tot doorbetaling van salaris en toelating van [appellant] tot het verrichten van de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom, dan wel
subsidiair: FLYR te veroordelen om, in plaats van herstel, een billijke vergoeding te betalen,
met veroordeling van FLYR in de daadwerkelijke kosten van het geding in beide instanties.
FLYR heeft in principaal appel verzocht om afwijzing van het verzochte; in incidenteel appel heeft zij verzocht om voor recht te verklaren dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding, met veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van de aan hem betaalde transitievergoeding, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
FLYR heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] het in principaal appel primair verzochte (herstel) ingetrokken.

3.Feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de gronden van de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Aangevuld met andere niet tussen partijen ter discussie staande feiten gaat het om het volgende.
3.2
[appellant] is op 1 december 2021 als Tech Lead krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van FLYR tegen een salaris van € 8.080 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten. [appellant] was daaraan voorafgaand als mede-eigenaar werkzaam in een IT-startup die door FLYR is overgenomen. Binnen FLYR werkte [appellant] onder directe leiding van [naam 1] (Engineering Manager), die vanaf 1 juli 2023 zelf weer onder leiding van [naam 2] werkte. Tussen [appellant] en [naam 1] zijn al vrij snel na indiensttreding van [appellant] problemen in de onderlinge samenwerking ontstaan. Partijen verschillen van mening aan wie en/of waaraan dat lag.
3.3
Na het ontstaan van bedoelde samenwerkingsproblemen tussen [naam 1] en [appellant] heeft FLYR aan [appellant] tot driemaal toe een beëindigingsvoorstel gedaan, welke voorstellen alle zijn afgewezen. FLYR heeft vervolgens [appellant] verplicht een zogenoemd verbetertraject te volgen, waarmee [appellant] niet heeft ingestemd, maar waarin hij wel heeft geparticipeerd. [appellant] heeft een-op-een coachingsgesprekken met [naam 2] gehad. Ook heeft er mediation tussen [naam 1] en [appellant] plaatsgevonden. Inmiddels waren er ook wrijvingen ontstaan tussen [appellant] en [naam 2] , over de oorzaak en schuld waarvan partijen eveneens van mening verschillen.
3.4
Toen het [appellant] niet lukte om de ‘
strubbelingen met zijn leidinggevenden’ op te lossen heeft hij op 25 januari 2024 (daartoe geïnspireerd door een oproep vanuit het hoofdkantoor in de VS van FLYR om niet te klagen, maar met oplossingen te komen) bij wijze van ‘oplossing’ een e-mail gestuurd aan de HR-afdeling met als onderwerp ‘
Two bottom-up solutions enforcing accountability’. In deze e-mail heeft hij HR het plan voorgelegd om beide leidinggevenden ( [naam 1] en [naam 2] ) op staande voet te ontslaan, op basis van twee meegezonden concept-ontslagbrieven, waarin [appellant] allerlei verwijten jegens [naam 1] en [naam 2] heeft opgenomen, onder verwijzing naar vele gebeurtenissen in de jaren 2022 en 2023. In deze e-mail spreekt [appellant] ook de bereidheid uit om de functies van beide heren zelf over te nemen.
3.5
In reactie op deze e-mail met bijlagen heeft FLYR aan [appellant] gevraagd om zowel de verwijten aan [naam 1] en [naam 2] in te trekken, als hen zijn excuses aan te bieden. Beide heeft [appellant] geweigerd, waarna FLYR hem andermaal een beëindigingsvoorstel heeft gedaan, dat [appellant] heeft afgewezen. Daarna heeft [appellant] opnieuw een concept-ontslagbrief (ten aanzien van [naam 2] ) aan FLYR gestuurd. FLYR heeft [appellant] vervolgens met betaald verlof gestuurd. Enige tijd later heeft FLYR het deze procedure inleidend verzoekschrift tot ontbinding bij de kantonrechter ingediend. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking van 9 juli 2024 de arbeidsovereenkomst per 1 september 2024 ontbonden op de primair aangevoerde (g-)grond.
3.6
Na de uitspraak van de kantonrechter heeft [appellant] aan FLYR laten weten dat diens aanstaande vertrek op een fout berust die wellicht hersteld kan worden: hij had zich immers niet misdragen. FLYR heeft hem daarop laten weten het debat niet te willen voortzetten.z

4.Beoordeling

4.1
In principaal beroep heeft [appellant] zijn primaire verzoeken ingetrokken, zodat de einddatum van de arbeidsovereenkomst (1 september 2024) definitief vaststaat. Het verzoek van [appellant] in principaal appel om toekenning van een billijke vergoeding is gebaseerd op de herstel vervangende billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verzoeken van FLYR in incidenteel appel (strekkende tot het vervallen van de aanspraak van [appellant] op de wettelijke transitievergoeding en dus tot terugbetaling daarvan) zijn gebaseerd op de gestelde ernstige verwijtbaarheid van het handelen van [appellant] . Beide partijen hebben grieven aangevoerd tegen de beslissingen van de kantonrechter. De grieven en de wederzijdse verzoeken lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
Door FLYR is in hoger beroep verwezen naar gebeurtenissen op en na 1 september 2024, waaronder een fors aantal e-mails van [appellant] aan medewerkers van FLYR en haar moedermaatschappij, inclusief diverse verzoeken van [appellant] om ontslag van diverse personen binnen FLYR, waaronder ontslag van hogere functionarissen van FLYR die eerder (vergeefs) door [appellant] waren aangeschreven. De e-mails bevatten ook op de persoon gerichte commentaren, onsamenhangende opmerkingen en gedichten. FLYR heeft hierna aangifte van belaging gedaan en in kort geding een contactverbod jegens [appellant] gevorderd en – met enige beperkingen – gekregen. Het hof heeft kennis genomen van deze ontwikkeling, maar dient zich bij de beoordeling van het (over en weer) gestelde handelen in beginsel te beperken tot de periode tot aan het einde van het dienstverband (1 september 2024). Indien FLYR zou menen dat zij enige aanspraak jegens [appellant] heeft op basis van diens gedragingen na 1 september 2024 dan liggen die aanspraken in dit geschil niet ter beoordeling van het hof voor.
4.3
Het verzoek van [appellant] om toekenning van een billijke vergoeding is uitsluitend gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Het hof deelt dit standpunt niet. De kantonrechter heeft de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op goede gronden ontbonden, omdat tussen partijen gaandeweg een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, waarbij partijen lijnrecht tegenover elkaar stonden, er wederzijds geen ruimte meer was voor een terugkeer naar normale verhoudingen en herplaatsing ook niet in de rede lag. Het hof vult daarbij de door de kantonrechter gegeven beoordeling, die het hof overneemt, aan met het volgende. Het hof zal dit zo uitvoerig mogelijk doen, omdat gebleken is dat [appellant] ook ruim een jaar na dato nog geen enkel inzicht heeft verworven in de onjuistheid en onaanvaardbaarheid van zijn handelen.
4.4
De samenwerking tussen [appellant] en [naam 1] verliep van aanvang af moeizaam. [appellant] heeft daarbij de indruk gewekt dat hij [naam 1] nauwelijks serieus nam, diens kwaliteiten niet waardeerde en eigenlijk zelf op die positie beter op zijn plaats zou zijn. Wat daar verder inhoudelijk ook van zij – het hof laat dat geheel in het midden, omdat het voor de beoordeling van de verstoorde arbeidsverhouding niet relevant is – het staat vast dat FLYR mediation tussen beiden heeft geëntameerd en gefaciliteerd, alsmede dat de naasthogere leidinggevende binnen FLYR ( [naam 2] ) zich intensief met dit samenwerkingsprobleem heeft bemoeid en [appellant] een-op-een coachingsgesprekken heeft geboden. Ook hier kan, gelet op het navolgende, in het midden blijven of die bemoeienissen kwalitatief van voldoende niveau waren, want de daaropvolgende handelwijze van [appellant] doet op zodanige wijze afbreuk aan genoemde pogingen tot herstel van de verhoudingen dat daarmee het ‘point of no return’ is gepasseerd. Het hof beoordeelt de handelwijze van [appellant] om bij HR voor te stellen beide leidinggevenden te ontslaan (en dan ook nog ‘op staande voet’, wat duidt op veel ernstiger tekortkomingen dan het door [appellant] gestelde disfunctioneren van beide heren, hetgeen de ‘ongepastheid’ van het voorstel van [appellant] nog maar eens onderstreept) met de mededeling dat hij bereid en in staat is om het gat dat zij dan zouden achterlaten zelf op te vullen, als zodanig buitensporig en ongepast dat van FLYR niet meer verlangd kon worden deze arbeidsovereenkomst nog voort te zetten, zeker nadat [appellant] de hem nog geboden gelegenheid om deze faux-pas in te trekken en excuses aan te bieden had afgewezen. Het moge zo zijn dat FLYR medewerkers heeft opgeroepen om in plaats van te klagen met ‘oplossingen’ te komen, en het hof wil zelfs nog wel aannemen dat [appellant] in deze oproep (waarnaar hij verwezen heeft) oprecht ‘inspiratie’ voor zijn handelwijze heeft gevonden, maar de wijze waarop dat vervolgens is geschied gaat alle perken te buiten. Ook als het voorstel van [appellant] aan HR gezien zou moeten worden als een (heftige) variant van de mededeling ‘zij eruit of ik eruit’, dan zou [appellant] inmiddels redelijkerwijs moeten hebben begrepen dat hij daarmee zijn ‘hand’ zwaar heeft overspeeld. Als dat inzicht kort nadien alsnog zou zijn ontstaan en hij zijn excuses had aangeboden onder intrekking van het voorstel (welke kans hem door FLYR nog is geboden) dan had deze actie een ander gevolg kunnen hebben, maar nu hij bleef volharden bestond er voor FLYR geen weg terug meer en mocht zij vaststellen dat er sprake was van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. De juistheid van die beoordeling wordt nog onderstreept door het ook op de zitting in hoger beroep door [appellant] getoonde onbegrip voor de ongepastheid van zijn handelen. De kantonrechter heeft dan ook terecht de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Ook de door [appellant] aangevoerde grief dat een ‘verbetertraject’ uitsluitend betrekking heeft op de subsidiaire grondslag (d-grond, disfunctioneren) en dus niet betrokken had mogen worden in de beoordeling van de g-grond, miskent dat een verbetertraject ook betrekking kan hebben (zoals hier) op een samenwerkingsprobleem. De grieven 1 en 2 falen.
4.5
Gelet op de specifieke aard van de functie van [appellant] binnen FLYR lag een herplaatsing elders binnen FLYR Netherlands B.V. niet in de rede, ook omdat FLYR er niet op hoefde te vertrouwen dat de ontstane samenwerkingsproblemen en het uitblijven van een oplossing daarvan zich niet snel zouden herhalen, alsmede gelet op de relatief beperkte omvang van de organisatie en de directe betrokkenheid van verschillende leidinggevenden bij dit arbeidsconflict. Dat [naam 2] kort na de beschikking in eerste aanleg FLYR ook heeft verlaten kan daaraan niet afdoen. Grief 3 faalt.
4.6
Dat geldt ook voor grief 5, die betrekking heeft op het beroep van [appellant] op de inhoud van de ‘Code of Conduct’ binnen FLYR: een dergelijke gedragscode geeft algemene aanknopingspunten voor gedrag, maar in de inhoud kan geen rechtvaardiging voor de handelwijze zoals hier aan de orde worden gevonden, anders dan [appellant] kennelijk nog steeds meent. Waar [appellant] in dit verband van door hem aangekaarte ‘misstanden’ spreekt, gaat het in feite om een verschil van inzicht met zijn leidinggevende over zijn eigen functioneren (en andersom). Daarbij zijn geen algemene of bijzondere misstanden aan de orde.
4.7
In het licht van de beoordeling van de overige grieven in relatie tot het petitum missen de grieven 4 tot en met 6 zelfstandige betekenis. Weliswaar wordt in grief 6 het oordeel van de kantonrechter bestreden (doch naar het oordeel van het hof: vergeefs) dat FLYR niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat is niet van betekenis voor de beoordeling van het petitum in hoger beroep omdat de in hoger beroep verzochte billijke vergoeding expliciet en uitsluitend haar grondslag vindt in het bepaalde in artikel 7:683 lid 3 BW: de herstel vervangende billijke vergoeding (zie randnummer 37 van het beroepschrift).Voor het geval [appellant] toch zou hebben blijven willen betogen dat FLYR ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat daaruit de verschuldigdheid van de gevraagde billijke vergoeding mede zou moeten voortvloeien, dan deelt het hof de visie van [appellant] ook op dit punt niet. FLYR heeft op hoofdlijnen correct gehandeld, hoefde het gedrag van [appellant] niet te aanvaarden en mocht beëindiging van de arbeidsrelatie nastreven, zeker toen pogingen om de kwestie in der minne op te lossen op niets uitliepen.
4.8
In incidenteel appel is de vraag aan de orde of het handelen van [appellant] als ernstig verwijtbaar in de zin der wet moet worden beoordeeld, met als gevolg dat hij zijn aanspraak op betaling door FLYR van de transitievergoeding zou hebben verspeeld. Als dat het geval zou zijn, quod non, zou het hof dienen te beoordelen of maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het (algehele) verval van die aanspraak, aangezien daarop door [appellant] (meest subsidiair) een beroep is gedaan. Het hof komt tot het oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van dit geval, waaronder de in de persoon van [appellant] zelf gelegen oorzaak van zijn onbegrip voor de hem verweten gedragingen, er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid in de zin der wet.
4.9
Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beoordeling van de ernstige verwijtbaarheid louter naar de gedraging en de persoon zelf gekeken dient te worden en dat daarin de persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het wegvallen van de aanspraak op een transitievergoeding, geen rol mogen spelen (zie o.m. HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). De persoonlijke omstandigheden in de zin van de gevolgen dienen wel meegewogen te worden bij de beoordeling van de vraag of maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het vervallen van de (volledige) transitievergoeding. Het hof beoordeelt de verzoeken van FLYR in dat licht als volgt.
4.1
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de handelwijze van [appellant] op zichzelf buitensporig en ongepast. Binnen normale arbeidsverhoudingen ligt het niet op de weg van de werknemer die een conflict met zijn leidinggevende heeft om diens ontslag (hier zelfs: op staande voet) voor te stellen: zo’n werknemer gaat zijn boekje ver te buiten. FLYR hoeft als werkgever dergelijk gedrag niet te aanvaarden, zeker niet na een afgewezen kans op ‘herstel’. Daarmee staat echter nog niet voldoende vast dat dit gedrag van [appellant] hem ‘ernstig verwijtbaar’ was, omdat daarbij ook de persoon van [appellant] , de omstandigheden waarin dit gedrag plaatsvond en de gevolgen van dit gedrag voor derden moeten worden betrokken. Het hof heeft ter zitting waargenomen dat [appellant] er nog steeds van overtuigd is dat hij mocht (of misschien zelfs: ‘moest’) handelen zoals hij heeft gehandeld. Zijn rechtlijnige manier van redeneren (bijvoorbeeld: mij wordt gevraagd om een ‘oplossing’ voor problemen, dus kom ik met een ‘oplossing’ voor het door mij ervaren probleem, dat daarmee immers ook een probleem van FLYR is) staat eraan in de weg dat hij (laat staan: tijdig) inziet dat zijn handelwijze niet alleen buitensporig, maar ook ongepast is, omdat zij geheel voorbijziet aan de gerechtvaardigde belangen van de betrokken collega’s en aan de positie van [appellant] zelf binnen het ontstane conflict. Het hof stelt vast dat [appellant] kennelijk niet in staat is dit in te zien.
4.11
Waar het hof, gelet op bedoeld onvermogen, ook onder toepassing van de (meest subsidiair) toe te passen maatstaf (‘in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid’) reeds tot afwijzing van het verzoek van FLYR om [appellant] te veroordelen tot terugbetaling zou komen, kiest het hof er toch voor om dit in de persoon van [appellant] besloten liggend onvermogen mee te wegen bij de beoordeling van de gestelde ernstige verwijtbaarheid. Immers dient niet slechts de ernstige verwijtbaarheid van de gedraging op zichzelf te worden getoetst, maar de ernstige verwijtbaarheid van de gedraging van deze werknemer in de volledige context waarin deze heeft plaatsgevonden. In het begrip verwijtbaarheid ligt immers reeds een toets aan de persoon zelf besloten, welke toets in dit geval bij de beoordeling van ‘ernstige’ verwijtbaarheid de doorslag geeft aan de door het hof vastgestelde oprechtheid van het onbegrip. Deze beoordeling door het hof leidt tot afwijzing van de in incidenteel hoger beroep gevraagde verklaring voor recht en veroordeling tot terugbetaling. Ook door FLYR zijn geen andere concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van haar verzoeken zouden kunnen leiden. Het incidenteel beroep slaagt niet.
4.12
Beide partijen hebben vernietiging van de kostenveroordeling (‘kostencompensatie’) in eerste aanleg verzocht, FLYR overigens zonder specifiek daaraan enige nadere motivering te wijden (zoals ook de beslissing van de kantonrechter op dit punt niet gemotiveerd is). Het hof zal ook dit deel van de bestreden beschikking bekrachtigen, omdat de beslissing van de kantonrechter ook op dit punt als juist wordt beoordeeld, aangezien in eerste aanleg beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Het wel met grief 7 gemotiveerde verzoek om veroordeling van FLYR in de integrale kosten van rechtsbijstand van [appellant] is gebaseerd op de kwalificatie ‘ernstig verwijtbaar handelen’ die hij aan het handelen van FLYR geeft, dan wel op slecht werkgeverschap, dan wel op misbruik van procesrecht. De eerste twee gronden zijn in de algemene zin zoals door [appellant] gebruikt onvoldoende onderbouwd en voor zover een begin van onderbouwing is gegeven is die volstrekt ontoereikend om voor toewijzing in aanmerking te komen. Uit de gestelde feiten en omstandigheden vloeien niet een zo ernstig verwijtbaar handelen, dan wel zo slecht werkgeverschap voort dat dit verzoek, indien die feiten zouden komen vast te staan, op die grondslag toewijsbaar zou zijn. Aan die beoordeling komt het hof dus niet toe omdat [appellant] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voor misbruik van recht is het gestelde eveneens onvoldoende: het verzoek van FLYR is immers terecht toegewezen, zodat niet valt in te zien waaruit het ‘misbruik van recht’ dan zou hebben bestaan. Grief 7 faalt.
4.13
Alle tegen de beoordeling door de kantonrechter gerichte grieven falen. Het principaal appel slaagt niet. In principaal hoger beroep wordt [appellant] in het ongelijk gesteld, zodat hij – zoals door FLYR verzocht – met de kosten van het principaal hoger beroep zal worden belast.
4.14
In incidenteel hoger beroep wordt FLYR in het ongelijk gesteld, zodat zij – zoals door [appellant] verzocht – de kosten van het incidenteel hoger beroep dient te dragen.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van FLYR vastgesteld op € 827,00 wegens griffierecht en € 2.428,00 wegens salaris advocaat, en
in incidenteel beroep:
veroordeelt FLYR in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 1.214,00 wegens salaris advocaat, te vermeerderen met nasalaris;
in principaal en incidenteel beroep:
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, R.L. de Graaff en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025