ECLI:NL:GHAMS:2025:1090

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.348.549/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], die op 15-jarige leeftijd onder toezicht is gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De kinderrechter heeft op 27 augustus 2024 een beschikking gegeven waarin [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin is verleend, met een geldigheid van 27 augustus 2024 tot 27 augustus 2025. De moeder van [minderjarige], die het ouderlijk gezag heeft, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. De moeder verzoekt om de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval voor een kortere duur te verlenen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 maart 2025 zijn de moeder, de pleegmoeder, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en dat de situatie van [minderjarige] en haarzelf is verbeterd. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, omdat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige].

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de situatie van [minderjarige] en de moeder inmiddels aanzienlijk is verbeterd. De zorgen die ten tijde van de bestreden beschikking bestonden, zijn niet langer aanwezig. Het hof heeft daarom besloten de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen voor de periode vanaf heden, en de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor die periode af te wijzen. [minderjarige] zal bij de pleegmoeder blijven wonen, wat ter zitting is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.348.549/01
zaaknummer rechtbank: C/15/352744 / JU RK 24-757
beschikking van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige ] , hierna: [minderjarige ] ,
- [pleegmoeder] , hierna: de pleegmoeder, en
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] , hierna: de GI.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige ] (15 jaar).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 27 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) [minderjarige ] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin verleend, met ingang van 27 augustus 2024 tot 27 augustus 2025. De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil dat de verzoeken van de raad om [minderjarige ] onder toezicht te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin te verlenen, alsnog afgewezen worden, dan wel dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur worden verleend. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 13 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige ] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dat gesprek zakelijk weergegeven.
2.4
De zitting heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark,
- de pleegmoeder, en
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon, namelijk:
- [minderjarige ] , geboren [in] 2009 te [plaats B] .
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige ] .
3.2
[minderjarige ] verblijft sinds oktober 2022 bij de pleegmoeder. De pleegmoeder is zijn halfzus (van moederszijde).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, [minderjarige ] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 augustus 2024 tot 27 augustus 2025. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 27 augustus 2024 tot 27 augustus 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair de verzoeken van de raad om [minderjarige ] onder toezicht te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin te verlenen, af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling van [minderjarige ] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] te verlenen voor een kortere duur.
4.3
De raad verzoekt het hoger beroep van de moeder op alle punten ongegrond te verklaren, dan wel (naar het hof begrijpt) de verzoeken van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Zij erkent dat er zorgen zijn over [minderjarige ] , welke zorgen zij zelf ook heeft, maar meent dat deze zorgen niet kunnen worden gekwalificeerd als ‘ernstige ontwikkelingsbedreiging’. Het vrijwillig kader is toereikend. De moeder staat open voor hulpverlening, heeft hulp geaccepteerd en is voldoende bereid en in staat om de noodzakelijke hulpverlening zelf te organiseren (en de zorgen weg te nemen). Ook staat zij achter de plaatsing van [minderjarige ] bij de pleegmoeder, zodat de plaatsing in het vrijwillig kader voldoende kan worden gewaarborgd. De moeder betrekt de pleegmoeder bij de school van [minderjarige ] en bij de hulpverlening. De samenwerking en afstemming tussen de moeder en de pleegmoeder verloopt inmiddels beter en zij hebben bijna dagelijks contact. De moeder is recent verhuisd naar een nieuwe woning en krijgt thuis ambulante hulpverlening vanuit Altrecht. Ook is CareHouse nog betrokken bij de moeder. [minderjarige ] krijgt hulpverlening vanuit Social Taskforce en heeft een coach vanuit school. Vanuit het team Kinderopvangtoeslagenaffaire van de gemeente [plaats B] is Ciska Oprel betrokken en zij voert de regie met betrekking tot de hulpverlening. Bovendien is Levvel betrokken in het kader van pleegzorgbegeleiding en zal er gestart worden met systeemtherapie.
5.4
De raad is van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Er is bij [minderjarige ] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet met hulp in een vrijwillig kader kon/kan worden weggenomen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] is noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gezondheid. [minderjarige ] wordt al lange tijd geconfronteerd met instabiliteit in zijn leven. In het raadsrapport van mei 2024 worden de zorgen beschreven over schoolverzuim en over buik- en hoofdpijnklachten en een negatief zelfbeeld bij [minderjarige ] . [minderjarige ] vroeg zich daarnaast af in hoeverre hij nog wel gewenst was. Ook kwamen er zorgen naar voren over zijn verblijfplaats, over de ruzies tussen [minderjarige ] en de moeder en het was voor hem onvoldoende duidelijk hoelang hij bij de pleegmoeder zou blijven wonen. De raad is van mening dat de moeder weliswaar (telkens) stelt dat zij bereid is om hulpverlening te accepteren, maar dat de mate waarin zij de geboden hulpverlening benut onvoldoende (effectief) is. Dit patroon keert ook terug nu er een ondertoezichtstelling is. Daarnaast is de vraag in hoeverre de moeder de pleegmoeder in staat stelt om de zorg voor [minderjarige ] voldoende vorm te geven. Verder heeft Levvel gesteld dat er een juridische (kinderbeschermings)maatregel moet liggen om pleegzorgbegeleiding te kunnen bieden aan het gezin.
5.5
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een ondertoezichtstelling niet nodig is als er hulpverlening betrokken is en [minderjarige ] en de moeder goed ondersteund worden. [minderjarige ] kan bij de pleegmoeder blijven wonen. Indien de situatie van de moeder weer stabieler is, zou [minderjarige ] mogelijk gedeeltelijk bij haar kunnen wonen. Het gaat momenteel goed met [minderjarige ] . Hij is aan het puberen, maar doet zijn best op school en bij zijn baantje. Het helpt dat [minderjarige ] een coach heeft op school. De pleegmoeder ziet dat hij steeds meer voor zichzelf opkomt. Hij zoekt de grenzen op, maar het lukt de pleegmoeder wel om hem te begrenzen. De pleegmoeder heeft prettige startgesprekken gehad met de pleegzorgwerker vanuit Levvel. De samenwerking met de moeder verloopt goed. Wel zou de pleegmoeder het fijn vinden als er een structuur zou zijn in de contacten tussen [minderjarige ] en de moeder. De pleegmoeder staat open voor systeemtherapie. Het is onjuist dat de GI in augustus 2024 veiligheidsafspraken gemaakt zou hebben bij de pleegmoeder thuis.
5.6
De GI voert aan dat het gezin op de monitoringslijst staat en dat er nog geen vaste gezinsmanager is. Er zijn volgens de GI veiligheidsafspraken gemaakt tijdens een huisbezoek bij de pleegmoeder nadat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn uitgesproken. Die veiligheidsafspraken zijn maandelijks gemonitord door de GI. Levvel is inmiddels gestart en heeft aangegeven dat zij regie en kaders nodig hebben om de pleegzorgbegeleiding te kunnen laten slagen en dat een gedwongen kader daarom nodig is. De GI kan geen uitspraken doen over wanneer er een gezinsmanager beschikbaar zal zijn voor het gezin.
De beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige ] ten tijde van de bestreden beschikking ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging bestond uit een hoog schoolverzuim van [minderjarige ] , gedragsproblemen en problemen met zijn gezondheid (hoofd-/buikpijnklachten). Daarnaast waren er zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder, welke problematiek met name bestond uit een ‘verzamelstoornis’ waardoor haar woning onveilig en onhygiënisch was. [minderjarige ] kon daardoor niet meer bij de moeder wonen en woont sinds oktober 2022 bij de pleegmoeder. Vast is komen te staan dat de pleegmoeder ten tijde van het raadsonderzoek werd overvraagd. Ook is gebleken dat er zorgen waren over ruzies tussen [minderjarige ] en de moeder en de uitspraken die duiden op suïcidale gedachten die [minderjarige ] eind 2023 heeft gedaan. Tijdens het raadsonderzoek is [minderjarige ] niet gezien of gesproken, waardoor de raad geen volledig beeld van hem kreeg en zijn ontwikkeling voor zowel de hulpverlening als de pleegmoeder destijds beperkt zichtbaar was. Bovendien was het onduidelijk of de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige ] zonder gedwongen kader kon worden weggenomen en of de ingezette hulpverlening effectief was. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kinderrechter [minderjarige ] destijds terecht onder toezicht heeft gesteld van de GI. Nu een minderjarige die onder toezicht is gesteld gelet op het bepaalde in artikel 1:265a BW slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst en [minderjarige ] al sinds oktober 2022 bij de pleegmoeder woont, is het hof van oordeel dat de kinderrechter destijds terecht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin heeft verleend.
5.8
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de situatie van [minderjarige ] en de moeder inmiddels aanzienlijk is verbeterd. Vast is komen te staan dat het momenteel goed gaat met [minderjarige ] en dat hij, ondanks dat hij aan het puberen is, zijn best doet op school en bij zijn baantje. Hij gaat sinds september 2024 naar het Jordaan College, waar hij speciaal onderwijs volgt. Deze school lijkt goed bij hem te passen. Vanuit school is er een coach betrokken bij hem die ook als vertrouwenspersoon voor hem optreedt en gebleken is dat hij baat heeft bij het contact met deze coach. Verder is duidelijk geworden dat de moeder [minderjarige ] doordeweeks elke ochtend naar school brengt en dat hij ’s middags met het openbaar vervoer naar huis gaat. De zorgen die ten tijde van de bestreden beschikking bestonden over [minderjarige ] zijn dan ook niet langer aanwezig.
Ook met de moeder gaat het inmiddels beter. Zij is halverwege maart 2025 verhuisd naar een nieuwe woning, hetgeen is gerealiseerd met hulp van het brede hulpteam van de gemeente [plaats B] . Het team Kinderopvangtoeslagenaffaire van de gemeente [plaats B] biedt de moeder momenteel hulp en ondersteuning en voert daarbij ook regie op verschillende terreinen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij, omdat zij gedupeerde is van de toeslagenaffaire, direct hulpverlening kan ontvangen zonder wachttijd. Daarnaast is gebleken dat de moeder en de pleegmoeder willen meewerken aan systeemtherapie en dat het gezin daar binnenkort mee zal starten. Totdat de systeemtherapie zal aanvangen is CareHouse (op verzoek van de moeder) nog betrokken bij het gezin. De pleegzorgbegeleiding van Levvel staat los van de ondertoezichtstelling en was eerder al opgestart. De moeder heeft eind november 2024 haar behandeltraject bij Altrecht voor haar ‘verzamelstoornis’ afgerond. Het komende half jaar ontvangt zij thuis nog ondersteuning van Altrecht. Gelet op de hulp die inmiddels wordt geboden en de positieve ontwikkelingen sinds de bestreden beschikking is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling niet langer nodig is. Daarmee is aan de machtiging tot uithuisplaatsing de grond ontvallen. [minderjarige ] woonsituatie blijft overigens ongewijzigd, hij zal bij de pleegmoeder blijven wonen, zo is ter zitting in hoger beroep komen vast te staan. Het hof zal de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen, namelijk voor de periode vanaf heden.
5.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 27 augustus 2024 voor zover het de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing betreft over de periode van 27 augustus 2024 tot heden en vernietigt de beschikking voor de periode vanaf heden tot 27 augustus 2025;
wijst het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige ] voor de periode vanaf heden tot 27 augustus 2025 alsnog af;
wijst het inleidend verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] in een netwerkpleeggezin te verlenen voor de periode vanaf heden tot 27 augustus 2025 alsnog af;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, afdeling Familie- en Jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F. Miedema en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.