Bij zijn onderzoek heeft de raad krachten gezien voor het veilig opgroeien van de kinderen, maar ook zorgen. De grootste zorg van de raad betreft de spanningsvolle dynamiek tussen de ouders. De raad ziet dat het vertrouwen van de vader in de moeder beschadigd is, omdat hij het gevoel heeft dat de moeder hem onvoldoende informeert over de kinderen, hem onvoldoende betrekt bij gezagsbeslissingen en het contact tussen hem en de kinderen voor een deel tegenhoudt. Het vertrouwen van de moeder in de vader is beschadigd, omdat hij in haar beleving onvoldoende meewerkt aan de echtscheiding in Egypte en omdat hij achterstanden in betalingen zou hebben (alimentatie en gezamenlijke belastingschulden). Daarnaast ervaart de moeder dat de vader alles op zijn eigen manier wil doen en heeft zij zorgen over de aansluiting van de vader bij de kinderen. Het onderlinge wantrouwen zorgt voor spanningen die voelbaar zijn voor de kinderen, vooral tijdens de overdracht.
Onder de spanningsvolle dynamiek ziet de raad een angst bij de moeder liggen voor ontvoering van de kinderen door de vader naar Egypte, welke angst de samenwerking en communicatie met de vader compliceert en die maakt dat de moeder de vader op afstand houdt. Dat de echtscheiding in Egypte nog niet geëffectueerd is, vergroot die angst bij de moeder alsook het gegeven dat Egypte niet is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag en het Haags Kinderbeschermingsverdrag. De raad heeft de zorgen van de moeder kunnen ontkennen noch bevestigen, maar ziet wel dat die zorgen bijdragen aan de spanningen tussen de ouders.
Verder maakt de raad zich zorgen in hoeverre de moeder – gezien haar angsten – emotioneel beschikbaar is voor de kinderen, of de spanningen ervoor zorgen dat de kinderen het gevoel hebben te moeten kiezen tussen hun ouders en over de onduidelijkheid die optreedt omdat de ouders er niet in slagen om afspraken te maken.
De raad adviseert de moeder om met individuele hulpverlening te werken aan de spanningen en angsten die zij ervaart zodat zij meer emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. Voor de ouders tezamen zou het goed zijn als zij samen met Crossborder Mediation (CBM) afspraken maken over hun gezamenlijk ouderschap, waarbij de raad in ieder geval denkt aan vaste, concrete afspraken over de videobelcontacten, de overdracht van de kinderen en de informatie over het verblijfadres van de vader met de kinderen in Nederland.
Los van deze CBM dienen de ouders op termijn aan hun communicatie te werken; daarbij is regievoering noodzakelijk. Onder andere om die reden acht de raad een ondertoezichtstelling nodig. Een gezinsvoogd kan naast het voeren van regie op de hulpverlening een observatie organiseren van de interactie tussen de vader en de kinderen. Daarop heeft de raad tijdens het onderzoek te weinig zicht gekregen - buiten de constatering dat de fysieke omgang met de vader als positief wordt ervaren door de kinderen - terwijl er wel vragen zijn over de mate waarin [minderjarige 2] moet vertalen voor [minderjarige 1] (en dus over de mate waarin de vader kan voorzien in de specifieke behoeftes van [minderjarige 1] ).
De raad ziet op basis van zijn onderzoek geen aanleiding om de zorgregeling te verminderen, ook niet op grond van de zorgmelding die is ingekomen van een hulpverlener tegen wie [minderjarige 2] heeft gezegd dat de vader [minderjarige 1] heeft geslagen.
Bij de afweging van de frequentie van de zorgregeling is het van belang dat er zo min mogelijk overdrachtsmomenten zijn tussen de ouders om spanningen en escalaties te voorkomen. Daarnaast is het belangrijk voor de kinderen dat zij zo veel mogelijk structuur blijven ervaren en daarom op doordeweekse schooldagen in hun eigen bed bij de moeder slapen in plaats van in een hotel bij de vader.
De raad adviseert daarom een zorgregeling vast te stellen in geval de vader in Nederland verblijft waarbij de kinderen van vrijdag uit school tot zondag 16:00 uur bij de vader zijn en daarnaast twee doordeweekse dagen uit school tot 18:30 uur bij de vader verblijven. Indien de ouders deze dagen niet in overleg overeenkomen, dient het hof de dagen vast te stellen. Daarbij moet worden meegenomen dat [minderjarige 1] op donderdag naar het CareHouse gaat en dat het om die reden niet wenselijk is als de zorgregeling met de vader op donderdag plaatsvindt, omdat dit ten koste gaat van de tijd die [minderjarige 1] kan doorbrengen met de vader.
Bij een verblijf van de kinderen in Nederland ziet de raad geen veiligheidsrisico’s in verband met kinderontvoering. Als advies voor de vakanties geeft de raad:
De raad heeft zich onthouden van een advies over de mogelijkheden van een vakantieregeling in Egypte. Het is de kinderen gegund dat zij mogen opgroeien met twee culturen aangezien zij
zowel in Nederland als in Egypte familie hebben. Gezien de overige factoren vindt de raad het echter aan het hof om een juiste afweging te maken over de vraag of de kinderen voor een vakantie met de vader naar Egypte mogen gaan. Tot die factoren behoren de door de moeder genoemde juridische belemmeringen in geval van een ontvoering, maar ook het gegeven dat de vader al jaren een goed lopende zorgregeling onderhoudt met de kinderen en dat een poging tot ontvoering gevolgen zou kunnen hebben voor zijn werk.
De raad heeft enkele adviezen gegeven in geval het hof zou besluiten om een vakantieregeling vast te stellen in Egypte, zoals dat partijen een intentieverklaring opstellen en dat de vader eerst twee keer met de kinderen in Nederland op vakantie gaat voordat zij naar Egypte afreizen.
Tot slot adviseert de raad de ouders met klem om procedures te stoppen en zich gezamenlijk als ouders in te zetten om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een goede samenwerking als ouders te realiseren.