ECLI:NL:GHAMS:2025:1113

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.343.927/01 en 200.344.443/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en wijziging kinderalimentatie in een zaak van ouderschap en alimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het gezag over en de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige], die 10 jaar oud is. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft in eerste instantie bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, verzocht om gezamenlijk gezag met de moeder. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen in een beschikking van 26 april 2024. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader een kinderalimentatie van € 484,- per maand moet betalen, met ingang van 21 juni 2024. De vader is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder, die in incidenteel hoger beroep ging, heeft haar verzoek ter zitting ingetrokken.

Het hof heeft de zaak op 10 maart 2025 behandeld, waarbij beide ouders aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zullen worden belast en heeft de kinderalimentatie verlaagd naar € 425,- per maand, met ingang van 21 juni 2024. Het hof heeft geoordeeld dat de communicatie tussen de ouders voldoende is om gezamenlijk gezag mogelijk te maken, ondanks de zorgen van de moeder over de opvoeding en de relatie met de vader. De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van [minderjarige] en de noodzaak voor de ouders om samen te werken in de opvoeding.

De uitspraak van het hof vernietigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en legt de ouders gezamenlijk gezag op, terwijl de kinderalimentatie wordt aangepast aan de nieuwe omstandigheden. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.343.927/01 en 200.344.443/01
zaaknummer rechtbank: C/15/327744 / FA RK 22-2067
beschikking van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.M.C. Wingen te Heemstede,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over en de kinderalimentatie voor [minderjarige] (10 jaar).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 26 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking van 26 april 2024) het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast, afgewezen. Bij beschikking van 21 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking van 21 juni 2024) heeft de rechtbank bepaald dat de vader een kinderalimentatie van € 484,- per maand moet betalen, met ingang van 21 juni 2024.
De vader is het daar niet mee eens en wil samen met de moeder met het gezag belast worden. Ook wil hij een lagere kinderalimentatie betalen, omdat volgens hem met een onjuist percentage aan zorgkorting is gerekend.
De moeder is het, na intrekking op zitting van haar incidenteel hoger beroep, eens met de bestreden beschikkingen.
1.3
Het hof beslist dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zullen worden belast en het hof verlaagt de kinderalimentatie. Het hof legt hierna uit hoe het hof tot deze beslissing is gekomen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
De moeder heeft op 15 oktober 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 13 januari 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de moeder van 27 februari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de moeder van 4 maart 2025 met bijlage.
2.5
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om zijn mening over de zaak te geven Hij heeft aangegeven daar geen gebruik van te willen maken.
2.6
De zitting heeft op 10 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [gemeente] .
3.2
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Litouwse nationaliteit.
3.3
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad tot maart 2022. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 26 april 2024, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag afgewezen. Bij de bestreden beschikking van 21 juni 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader een kinderalimentatie dient te betalen van € 484,- per maand. Deze beslissing is gegeven op het (gewijzigde) verzoek van de moeder om een kinderalimentatie van € 491,- per maand vast te stellen met ingang van 1 april 2022.
Principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikkingen, zijn verzoek tot gezamenlijk gezag alsnog toe te wijzen en zo nodig de raad de opdracht te geven om het door de vader verzochte gezamenlijk gezag te onderzoeken en de kinderalimentatie te verlagen naar € 425,50 per maand, omdat niet van een zorgkorting van 15%, maar van een zorgkorting van 25% moet worden uitgegaan.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
4.4
Het bij wijze van incidenteel hoger beroep gedane verzoek van de moeder om de kinderalimentatie aan de hand van de meest recente financiële gegevens vast te stellen op een bedrag van € 523,- per maand, is door de moeder ter zitting ingetrokken. Het hof zal de moeder in dat verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat de moeder de Litouwse nationaliteit heeft en de vader de Nederlandse nationaliteit. Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar tussenbeschikking van 25 november 2022 met juistheid heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken van partijen kennis te nemen. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Gezag
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
5.3
De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem tevens met het ouderlijk gezag te belasten heeft afgewezen. De vader betwist dat de communicatie zo slecht is als de moeder stelt. Uit de praktijk blijkt over de afgelopen jaren dat de communicatie tussen de ouders redelijk tot goed is. Kristan verblijft al vele jaren om de week vanaf vrijdagmiddag tot zondagochtend bij de vader. Ook hebben zij de omgang tijdens de vakantieperiode voor een groot deel - in onderling overleg - bij helfte verdeeld.
Subsidiair, in het geval dat de verhouding tussen de ouders zo slecht is als de moeder meent, dan betekent dat volgens de man niet automatisch dat op grond daarvan geen gezamenlijk gezag mogelijk zou zijn. Ook in geval van parallel ouderschap is gezamenlijk gezag mogelijk.
De vader betwist dat er na de geboorte van [minderjarige] sprake zou zijn geweest van fysiek geweld.
Niet is gebleken dat het gezamenlijk gezag belastend is voor [minderjarige] of dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader verzoekt het hof zo nodig aan de raad de opdracht te geven om naar aanleiding van het verzoek van de vader een onderzoek uit te voeren.
5.4
De moeder stelt dat de vader nooit betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De moeder heeft [minderjarige] vanaf de geboorte alleen verzorgd, opgevoed en begeleid bij school, ouderavonden, de huisarts, vakanties en uitjes. Partijen verschillen van mening over wat belangrijk is voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De moeder wil dat [minderjarige] zich bezig gaat houden met sport, muziek en cultuur. De vader vindt dat niet nodig.
De moeder kan er niet op vertrouwen dat de vader [minderjarige] goed zal verzorgen. De moeder heeft van [minderjarige] vernomen dat hij vaak patat eet en hij niets met de vader onderneemt. Hij zit hoofdzakelijk thuis voor de tv of achter zijn computer tot ’s avonds laat. Als [minderjarige] thuiskomt na een weekendbezoek heeft hij nog dezelfde kleren aan en is hij stil en wil niet met de moeder praten over hoe het is geweest. [minderjarige] geeft aan dat de vader hem vaak naar zijn ouders brengt en de vader dan weggaat. [minderjarige] hoeft geen huiswerk te maken bij de vader.
De moeder verwacht grote problemen en conflicten als de vader het gezag krijgt, omdat zij een groot wantrouwen heeft naar de vader toe, zij niet kunnen communiceren en de vader misbruik zal gaan maken van het gezag waardoor [minderjarige] klem of verloren zal dreigen te raken tussen de ouders. Gedurende de relatie is sprake geweest van huiselijk geweld. De vader was dominant en agressief naar de moeder toe, ook in aanwezigheid van [minderjarige] , waarbij hij schreeuwde en haar bedreigde met de dood en spullen stukgooide. De moeder heeft hulp gezocht bij de Blijfgroep en bij haar psycholoog. Bij de brief van 14 maart 2024 zijn bewijsstukken overgelegd dat de moeder nog steeds flinke last heeft van psychotraumatische- en stressgerelateerde klachten, voortvloeiende uit haar relatie met de vader. De moeder wordt nog steeds begeleid door GGZ. Met het oog op deze omstandigheden is gezamenlijk gezag niet mogelijk.
Een onderzoek door de raad is niet gewenst, omdat dit te belastend is voor [minderjarige] en de moeder, aldus de moeder.
Advies raad
5.5
De raad constateert dat het goed gaat met [minderjarige] en dat de omgangsregeling goed verloopt. Het uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk gezag en de raad vindt het lastig om het wankel evenwicht waar de rechtbank in de bestreden beschikking van spreekt te herkennen. De raad vindt dat de positie van de moeder en hoe zij het relatieverleden heeft ervaren niet aan gezamenlijk gezag in de weg hoeft te staan. De raad acht het wenselijk dat de ouders een hulpverleningstraject zullen aangaan, zoals het traject ‘ouderschap blijft’.
De beoordeling door het hof
5.6
Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk met het gezag belast zijn. Hetgeen de moeder aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe is redengevend dat de communicatie tussen de ouders weliswaar verbetering behoeft, maar dat de huidige communicatie niet zo slecht is dat essentiële beslissingen over [minderjarige] niet of niet naar behoren genomen zouden kunnen worden en in de weg zou moeten staan aan gezamenlijke gezagsuitoefening. Het hof slaat daarbij acht op het feit dat de ouders als zij met elkaar iets moeten afstemmen over [minderjarige] , zij in staat blijken dit via appberichten en telefonisch contact te regelen, waarbij ook een rol speelt dat beide ouders zien dat het goed gaat met [minderjarige] . Dat de ouders mogelijk een verschil van inzicht hebben over bepaalde opvoedsituaties levert onvoldoende grond op om het gezamenlijk gezag af te wijzen. Dat de moeder zegt te vrezen dat partijen het niet eens zouden kunnen worden over belangrijke beslissingen over [minderjarige] , zoals schoolkeuzes en medische zaken is onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat aan de afwijzingsgronden voor gezamenlijk gezag al is voldaan. Het hof merkt daarbij op dat niet is gebleken dat de ouders een geheel verschillende visie hebben op deze onderwerpen en dat nu al zou moeten worden aangenomen dat de vader zijn toestemming aan beslissingen zal onthouden.
5.7
De moeder stelt verder dat tijdens de relatie sprake is geweest van huiselijk geweld en dat de vader dominant en agressief is, als gevolg waarvan zij psychische problemen heeft. De moeder vertrouwt de vader niet en is bang voor hem.
De vader erkent dat partijen na het verbreken van de relatie geen leuke tijd hebben gehad, zij zaten in de Covid-tijd noodgedwongen op elkaars lip in hetzelfde huis. De vader betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De psychische hulp die de moeder heeft gezocht was nodig voor haar persoonlijke problematiek, aldus de vader.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder van 2021 tot en met 2023 online begeleiding heeft ontvangen van een psychotherapeut uit Litouwen. De gz-psycholoog dhr. R. Trinidad heeft, op doorverwijzing van de huisarts, op 28 september 2023 geconstateerd dat de moeder in DSM-5 termen voldoet aan de kenmerken van een andere gespecificeerde stressorgerelateerde stoornis en heeft geadviseerd dat eerst meer stabiliteit en veiligheid moet worden gecreëerd voordat verwerkingsgerichte therapie overwogen kan worden. Ook zou de moeder baat kunnen hebben bij ondersteunende gesprekken bij de POH-GGZ. Sinds januari 2024 heeft de moeder ongeveer maandelijks gesprekken bij de praktijkondersteuner van de huisarts (POH-GGZ). Op wie zij ook in situaties van stress een beroep kan doen.
Hoewel de moeder op dit moment nog steeds last van angst- en stressklachten zegt te hebben, ziet het gestelde huiselijk geweld niet op de actuele situatie, maar op de periode dat partijen een relatie hadden en vervolgens nog samenwoonden, nu drie jaar geleden. Wat daar ook van zij, vaststaat dat ondanks het verleden dat de moeder schetst en ondanks haar klachten, het de ouders lukt om de omgangsregeling goed na te komen in het belang van [minderjarige] en aanpassingen van de omgangsregeling in onderling overleg vorm te geven. Daarnaast gaat het volgens de ouders goed met [minderjarige] . Er zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat het gezamenlijk gezag daarin verandering zou brengen of dat de samenwerking tussen de ouders onwerkbaar zou worden.
5.8
Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders zich tot het uiterste zullen (blijven) inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren en dat zij hierin ook hun verantwoordelijkheid nemen. De ouders blijven als ouders van [minderjarige] ook in de toekomst met elkaar verbonden. Hoewel de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij niet bereid is een traject ‘ouderschap blijft’ te volgen met de vader, benadrukt het hof, evenals het Centrum voor Jeugd en Gezin dat heeft gedaan, dat het belangrijk is dat partijen hulp zoeken om een manier te vinden om samen te werken en hun gezamenlijke ouderschap vorm te geven. Om te beginnen kunnen partijen deelnemen aan een individueel traject, zoals de cursus ‘scheiding voor ouders’.
5.9
Concluderend is er naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de moeder dat [minderjarige] klem of verloren zou raken als sprake is van gezamenlijk gezag. Daarnaast is niet gebleken dat in het belang van [minderjarige] een andere beslissing noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking van 26 april 2024 dan ook vernietigen en alsnog het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toewijzen.
5.1
Het hof komt bij deze stand van zaken niet toe aan het subsidiaire verzoek van de vader de raad te gelasten een onderzoek te verrichten.
Kinderalimentatie
5.11
Nu de moeder haar incidenteel beroep heeft ingetrokken verschillen partijen ter zake de kinderalimentatie enkel nog van mening over de hoogte van de zorgkorting. De vader stelt dat een zorgkorting van 25% van toepassing is in plaats van 15%, omdat [minderjarige] gemiddeld 2,18 dagen per week bij de vader is, inclusief de zondagochtenden in de weekenden van de moeder dat de vader hem naar Aikido brengt.
De moeder is van mening dat de rechtbank terecht een zorgkorting van 15% heeft toegepast, omdat [minderjarige] volgens haar berekeningen 1,78 dagen per week bij de vader is. Zij rekent daarbij de vrijdagen als een kwart dag mee, omdat [minderjarige] pas vanaf vier uur bij de vader is. Daarbij merkt de moeder op dat als [minderjarige] ziek is, hij niet naar de vader gaat en de vader [minderjarige] op vrijdag ook regelmatig te laat ophaalt.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Tussen de vader en [minderjarige] is een omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] eens per twee weken van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.30 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de vakanties. Dat betekent dat de vader voor een deel rechtstreeks in zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] voorziet. De kosten van de omgang worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang. Het hof rekent de weekenden van vrijdagmiddag tot en met zondagavond om de week als drie dagen, onder meer omdat op vrijdag het avondeten van [minderjarige] bij de vader is. Rekening houdend met de helft van de vakanties (uitgezonderd de weekenden waarop [minderjarige] volgens de reguliere omgangsregeling al bij de vader zou verblijven) komt het hof uit op een omgangsregeling waarbij [minderjarige] gemiddeld ongeveer twee dagen per week bij de vader verblijft. Daarom geldt naar het oordeel van het hof een percentage van 25%. Dit komt neer op een bedrag van (0,25 x € 582,- =) € 146,- per maand.
Omdat de totale draagkracht van € 1.319,- per maand voldoende is om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien, wordt het bedrag van de zorgkorting volledig in mindering gebracht op het aandeel van de vader in de behoefte van [minderjarige] van € 571,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (571 - 146 =) € 425,- per maand moet betalen. Het hof zal de bestreden beschikking van 21 juni 2024 daarom vernietigen en bepalen dat de vader een kinderalimentatie van € 425,- per maand dient te voldoen met ingang van 21 juni 2024. Per 1 januari 2025 bedraagt de door de vader te betalen kinderalimentatie inclusief indexering € 453,- per maand.
Terugbetaling
5.13
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen in de procedure is gebleken dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard.
Voor zover de moeder meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan dat haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptieve karakter ervan alsmede de geringe draagkracht van de moeder, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen aan de vader, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie de behoefte van [minderjarige] niet overstijgt.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijkheid in haar incidenteel hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking van 26 april 2024, voor zover deze beslissing ziet op het gezag, en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
belast de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
vernietigt de bestreden beschikking van 21 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] :
- met ingang van 21 juni 2024 € 425,- (zegge: vierhonderdvijfentwintig euro) per maand en
- met ingang van 1 januari 2025 € 453,- (zegge: vierhonderddrieënvijftig euro)
zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de vader over de periode vanaf 21 juni 2024 tot heden meer heeft betaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de vader is betaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.