ECLI:NL:GHAMS:2025:1115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
23-000594-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte in de zaak van medeplichtigheid aan moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte [M.M.], die is geboren op [geboortedag] 1983 in Marokko en momenteel gedetineerd is. De raadsman van de verdachte, mr. B.G. Janssen, diende op 1 april 2025 een verzoek in tot schorsing van de voorlopige hechtenis, waarop het Openbaar Ministerie op 10 april 2025 schriftelijk heeft gereageerd. De behandeling vond plaats op 25 april 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren, maar het hof besloot het verzoek op basis van de ingediende stukken te behandelen.

De raadsman betoogde dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte voor medeplichtigheid aan de moord op S. Erraghib op 17 april 2016 ontbraken, en verwees naar verklaringen van getuigen en de inhoud van PGP-berichten. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig waren en dat het verzoek tot schorsing afgewezen moest worden. Het hof oordeelde dat, ondanks de argumenten van de verdediging, de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de twaalfjaarsgrond, onverkort aanwezig bleven. Het hof wees het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, waarbij het belang van de strafvordering zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
RAADKAMER
BESCHIKKINGop het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[M.M.] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd.

De procedure

De raadsman van de verdachte, mr. B.G. Janssen, advocaat te Maastricht, heeft op 1 april 2025 een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft op 10 april 2025 schriftelijk op dat verzoek gereageerd.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van het hof op 25 april 2025, waarbij aanwezig was de advocaat-generaal.
De verdachte is in de gelegenheid gesteld om in raadkamer te worden gehoord, maar hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De raadsman is, vanwege redenen uiteengezet in zijn e-mailbericht van 25 april 2025, eveneens niet in raadkamer verschenen. De raadsman en de advocaat-generaal hebben ermee ingestemd dat het hof het verzoek materieel op de stukken – het schriftelijk gedane verzoek, de daarop door het Openbaar Ministerie gegeven reactie alsmede de door de raadsman op 24 april 2025 toegezonden pleitaantekeningen – zal afdoen.

Het verzoek

De raadsman heeft het hof primair verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte niet langer te laten voortduren voor het hem ten laste gelegde feit van medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op S. Erraghib op 17 april 2016 (zaakdossier Ster). Naar de mening van de raadsman ontbreken de ernstige bezwaren voor dat feit, omdat inmiddels in hoger beroep genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte niet degene is geweest die -als lid van het publiek- aanwezig was op de zitting van de rechtbank in de 26Koper-zaak op 14 januari 2016 en die vanaf die zitting PGP-berichten verstuurde, waarvan in het veroordelend vonnis melding is gemaakt. Naar de mening van de raadsman is het veroordelend vonnis op dit punt evident onjuist. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de verklaringen die zowel de verdachte als een aantal getuigen in de fase van het hoger beroep heeft afgelegd en hij heeft voorts aandacht gevraagd voor de inhoud van bepaalde PGP-berichten en dat de verdachte niet de enige gebruiker is geweest van het account y2f98905zco@ennetcom.biz (hierna: y2f9). Indien het hof de verdediging in het voorgaande volgt, is de zogenoemde schokgrond (hierna: twaalfjaarsgrond) ook niet meer van toepassing, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman het hof verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen, naar het hof begrijpt met onmiddellijke ingang, tot aan de dag waarop het hof eindarrest zal wijzen. Daartoe heeft de raadsman -zoals hij eerder heeft gedaan- gewezen op het feit dat in eerste aanleg de voorlopige hechtenis na circa zes maanden is geschorst geweest en dat de verdachte zich gedurende die schorsing, tot aan de dag waarop de rechtbank uitspraak deed, een periode van bijna vijf jaren, aan alle hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden en niet is gerecidiveerd, terwijl die schorsing ook niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. Voorts heeft de raadsman gewezen op de wijzigende opvattingen over het in vrijheid afwachten van een hoger beroep in strafzaken, waarbij de raadsman aandacht heeft gevraagd voor de voorstellen in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering en een recente vordering tot cassatie in het belang der wet van advocaat-generaal Van Wees, [1] waaruit de raadsman rijkelijk heeft geciteerd.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek, in al zijn onderdelen, dient te worden afgewezen. Wat betreft het verzoek om de voorlopige hechtenis niet te laten voortduren voor het feit van medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op Erraghib, heeft de advocaat-generaal onder meer naar voren gebracht: [2]
“Wij stellen vast dat een (onderdeel van een) vonnis enkel evident onjuist is wanneer het juridische oordeel (de kwalificatie) in hoger beroep anders zou moeten luiden dan het juridische oordeel (de kwalificatie) van de rechtbank. Immers, ook eenzelfde juridische oordeel met een andere motivering kan nog steeds leiden tot bevestiging van het vonnis.
Ons antwoord op de vraag of [M.M.] wel of niet op de zitting d.d. 14 januari 2016 aanwezig was, treft u niet in deze reactie aan. Wij veroorloven ons die vrijheid omdat naar onze mening reeds op grond van de communicatie van y2f9 tot en met vlak voor 14 januari 2016 kan worden vastgesteld dat:
- een groot deel van de communicatie gaat over 26Koper en aanverwante onderwerpen;
- verdachte als gebruiker van y2f9 op de hoogte is geweest van de inhoud van communicatie over 26Koper en aanverwante onderwerpen;
- verdachte zich dus inliet met een organisatie waarvan hij wist dat die organisatie zich (ook) bezighield met levensdelicten.
Het voorgaande betekent dat (mogelijk) de motivering van bewezenverklaring van het bestanddeel opzet anders zou kunnen komen te luiden, maar dat het juridisch oordeel ongewijzigd blijft. De stelling van de verdediging dat deze communicatie niet zondermeer aan verdachte is te koppelen, onderschrijven wij geenszins. Er kan daarmee niet worden gesproken van een evident onjuist (onderdeel van het) vonnis. Belangrijker thans zijn de conclusies dat de ernstige bezwaren voor medeplichtigheid aan het medeplegen van moord nog onverkort aanwezig zijn en daarmee ook de daarmee verband houdende grond voor voortduring van de voorlopige hechtenis.”

Het oordeel van het hof

Het hof stelt het volgende voorop.
De verdachte is bij vonnis van 27 februari 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden wegens – voor zover hier van belang – medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op Erraghib op 17 april 2016, en deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, waaronder moord, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 14 januari 2017. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie – dat in eerste aanleg de oplegging van een gevangenisstraf van zestien jaren had gevorderd – heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij dit vonnis is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. Sindsdien is de verdachte – na vanaf 19 april 2019 te zijn geschorst geweest – weer voorlopig gehecht. Die voorlopige hechtenis ziet op eerdergenoemde feiten en de gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis rust, zijn de twaalfjaarsgrond, de recidivegrond en (sinds 11 april 2024) het veroordelend vonnis.
De raadsman heeft driemaal eerder een verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, te weten op 8 april, 4 juli en 23 september 2024, waarop het hof telkens afwijzend heeft beslist, te weten op 11 april, 11 juli en 3 oktober 2024. Bij laatstgenoemde beslissing heeft het hof zijn eerdere overwegingen en beslissingen nogmaals weergegeven. [3]
Ernstige bezwaren zaakdossier Ster
Nadien, ter terechtzittingen van 17 december 2024 en 4 februari 2025, heeft de verdachte een verklaring afgelegd. Voorts zijn op deze zittingen getuigen gehoord, te weten (op 17 december 2024) [A.M.] en [Mario R.] en (op 4 februari 2025) [H.M.] en [F.M.] . De raadsman heeft met name op deze verklaringen gewezen, ter onderbouwing van zijn stelling dat de ernstige bezwaren voor het feit van medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op Erraghib zijn komen te vervallen, omdat uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat de verdachte niet degene is geweest die aanwezig was op de zitting in de 26Koper-zaak op 14 januari 2016, terwijl dit in het veroordelend vonnis een belangrijke bouwsteen van het bewijs is geweest.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de verdachte niet aanwezig is geweest op deze zitting – en het veroordelend vonnis op dit punt feitelijk onjuist is – is het hof van oordeel dat ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op Erraghib. Het hof baseert die ernstige bezwaren op de inhoud van de PGP-berichten in het zaakdossier Ster – waarin op 12 april 2016 wordt gesproken over het (door de verdachte laten) aanpakken en afgeven van “1 kalas” en “2 yzers” [4] – de uiterlijke verschijningsvorm van het vermeende handelen van de verdachte, gedurende een langere periode, ogenschijnlijk onverminderd/onaflatend, en de verklaringen die de verdachte in de fase van het hoger beroep heeft afgelegd, onder meer inhoudende:
“Ik heb PGP-telefoontoestellen gebruikt in de periode 2015-2016. Ik gebruikte die toestellen om daarmee te communiceren. (…) De communicatie die ik via PGP had ging over het ophalen en wegbrengen van dingen, zoals drugs, geld en vuurwapens. Ik kreeg via PGP-berichten de opdrachten daartoe. (…) Ik weet dat tijdens de zitting in het onderzoek 26Koper op 14 januari 2016 mijn zwager [J.W.] en mijn broertje [A.M.] terechtstonden. De bijnaam van [J.W.] is [bijnaam], (…). (…) Ik weet niet meer vanaf welk moment ik met het e-mailadres y2f9 berichten heb verzonden. Het zou kunnen dat ik daarmee berichten heb gestuurd over het onderzoek 26Koper of over [bijnaam]. (…) Als ik de informatie kreeg, typte ik de informatie rechtstreeks naar het e-mailadres waaraan [Mario R.] door de politie is gekoppeld. Dat ging ook over mensen die waren aangehouden in de 26Koper-zaak. (…) Het was door het nieuws algemeen bekend waarvoor de verdachten, waaronder mijn broertje [A.M.] en mijn zwager [J.W.] , in de 26Koper-zaak waren aangehouden.”, [5]
in samenhang bezien met de inhoud van de PGP-berichten van het account y2f9. [6] Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, zijn toereikend voor de vaststelling dat ernstige bezwaren bestaan voor het aan de verdachte gemaakte verwijt dat hij opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van een of meer slachtoffers. Het hof wijst het verzoek van de raadsman op dit punt af.
Gronden
De gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte rust, in het bijzonder de twaalfjaarsgrond, zijn naar het oordeel van het hof onverkort aanwezig. Het hof verwijst naar zijn eerdere overwegingen, die wel degelijk op de zaak van de verdachte zijn toegesneden.
Schorsingsverzoek
Nu sprake is van de twaalfjaarsgrond en sprake is van zeer ernstige misdrijven die tegen het leven gericht zijn, kan slechts van een schorsing van de voorlopige hechtenis sprake zijn als zich zeer bijzondere (persoonlijke) omstandigheden voordoen.
Het hof stelt vast dat door de raadsman geen bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren zijn gebracht. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, maakt niet dat het hof thans tot een andere afweging van belangen komt. Ook het hof citeert uit de door de raadsman aangehaalde vordering tot cassatie in het belang der wet van advocaat-generaal Van Wees:
“4.25 Ik kom tot de conclusie dat een veroordelend vonnis moet worden aangemerkt als een omstandigheid die aanleiding geeft tot een hernieuwde afweging tussen de belangen van strafvordering en de individuele belangen van de verdachte, waarbij het gewicht dat aan dit gegeven moet worden toegekend afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Daarbij merk ik op dat door een veroordelend vonnis – temeer als daarmee een langdurige gevangenisstraf (of vrijheidsbenemende maatregel) wordt opgelegd – (ook) het vluchtgevaar, het gevaar van herhaling en/of de geschokte rechtsorde kunnen toenemen of in ieder geval aan realiteit kunnen winnen. Die omstandigheid zou op zijn beurt de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de doelen van de voorlopige hechtenis niet langer met het minder ingrijpende alternatief van schorsing kunnen worden bereikt, zodat de schorsing dient te worden opgeheven.”
Hetgeen de raadsman in zijn pleitaantekeningen nog heeft opgemerkt over de ontwikkelingen in de zaak van de hoofdverdachte in het Marengo-proces en zijn verwachting dat dit proces nog lang niet ten einde is, leidt – wat daarvan ook zij – evenmin tot een andere uitkomst van de belangenafweging die het hof vandaag in de zaak van de verdachte maakt.
Het hof laat het maatschappelijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis van de verdachte prevaleren boven zijn persoonlijk belang bij de schorsing daarvan en zal daarom het herhaalde verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AFhet verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 28 april 2025 in raadkamer van dit hof door
mr. R. Veldhuisen, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. S. Jongeling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide en mr. N. van Gelder, griffiers.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt deze beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 28 april 2025,
de advocaat-generaal

Voetnoten

2.Reactie OM 10 april 2025, p. 5-6
3.Proces-verbaal terechtzitting 3 oktober 2024, p. 4-7
4.ZD02 (Ster), p.1056-1065
5.Proces-verbaal terechtzitting 17 december 2024, p. 4-7
6.PD [M.M.] , p. 177 e.v.